gelukkig, sterk, bloeyende, mag leven en gezont zyn.
Myne vyf Cabinetten, dewelke by na ontelbare laden vervatten vervult met lichaamtjes, zo van kleine menschelyke schepzeltjes, als beesjes, visjes, bloedeloze gediertens, kruyden, en uytheemschen gewassen, bergstoffen, en andere zaken, hangende in een zeer helder vocht, ofhart gebalsemt, moesten aan nietoegeeigent worden, als aan Uwe Doorluchtigheit.
Want het onderzoek en beschouwing van deze zaken heeft uwe Doorluchtigheit voor enige jaren ten mynen huyze, zo ik 't wel onthouden hebbe, een uytnement genoegen gegeven, en verre boven pragtige gastmalen, en andere lekkerneyen vermaakt.
Door deze reden aangemoedigt zynde heb ik de beschouwing van die zeer aangename dingen, van my, hoedanig die ook zy, beschreven, aan 't oordeel van Uwe Doorluchtigheit onderdaniglyk willen opdragen, verzoekende op 't allerootmoedigste, dat zy zich niet verontwaardige dezelve met goetgunstigheit en vriendelykheit aan te nemen.
Welke wensch zo uwe Doorluchtigheit my deelagtig gemaakt heeft, zal zy my aansporen tot het verhaasten met de verdere vruchten van myn konst, en verzamelingen in 't licht te brengen, indien my de Almogende in 't leven laat.
Dien ik van gantscher harte bidde, dat hy uwe Doorluchtighiet met haar geheel zeer Doorluchtigs Huys, lang gezont beware, met zynen zegen bekrone, en den lof van uwe helthaftige deugden in een altoos durende heerlykheit bloeyende vermeerdere, op dat onder uwe zeer gelukkige regering de Christelyke gerechtigheit, en oeffeningen der Geleertheit onophoudentlyk bloeyen, uw lant onbeschadigt blyve, en boven andere in Godtvruchtigheit, en roemruchtige deugden uytmunte. Ondertusschen tekene ik te zyn
Uwes Doorluchtigheits Ootmoedigste Dienaar
FREDRIK RUYSCH.