Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken
(1744)–Fredericus Ruysch– Auteursrechtvrij
[pagina 1139]
| |
[pagina 1141]
| |
Brief Van den Heer Hecquet, Med. Doctor te Parys, aan den heer * * *.Zeer Beroemde Heer,
HEt vermaardt gerucht van den doorluchtigsten Heer Ruysch, 't welk wel wydt door de geleerde Waerelt vliegt, is ook gekomen tot Uwe Landtpalen: Maar 't welk in deze jongste tyden vernieuwt is, door eene zeer nutte vinding van de Baarmoeders [Musculus Vterinus] Spier, te weten van die, den welke men, om dat Ruysch, de Prince der ontleederen, deszelfs zitplaats in den bodem des Baarmoeder ontdekt en geopenbaart heeft, den [Musculus Ruyschianus] Ruysschiaanzen Spier heeft genaamt: want dezelve is voorwaar de vrugt en bewys van zyn wonderbare scharpzinnigheidt, een byzondere vondt, en eyge eer. Maar de toekomende en reedts aangebragte nuttigheidt, van deze vinding, zeer vermaarde Heer, zal u doen Watertanden, U zegge ik, die voorziet, hoe veel lichts men na deze daar door in de geneeskonst verkrygen zal, om niet wynige [aetiologiae] oorzaaks onderzoekingen omtrent de moeyelykheden en zwarigheden van 't kramen [partus] op te lossen. Men heeft lang gedwaalt in het bepalen van het oude, en nog niet opgeloste, en echter zeer gewigtige verschil, aangaande het vast zitten van de [Placenta uterina] moerkoek, na dat het kindt geboren is; namentlyk, of de Vroedtvrouw de moerkoek niet moet verlossen door het schyden met de vingeren, en met gewelt af te rukken, op dat dezelve door zyn verblyf niet bederve en een dodelyke vlek aan de Baarmoeder toebrenge? Ider een is bekent, hoe veel gevaars door deze roekeloosheidt van het Vroedtwyf, de Kraamvrouw dan boven 't hoofdt zou hangen, nademaal zy aldus gevaar loopt de Baarmoeder ellendiglyk te verscheuren; Ja | |
[pagina 1142]
| |
dit zelfde [Operatio] handtwerk, waar van men van een onbedrevene, of, zo gy liever wilt, eerstbeginnende Vroedtvrouw, zo veel te vrezen heeft zal ook ten eenemaal niet zander zwarigheidt of gevaar zyn, schoon 't zelve van een kundige en ervare handt is volbragt. Daarom wyst de zeer gelukkige vinder Ruysch ons een andere, dog in der daadt een genezende handt aan, namentlyk Mechanische vingeren in de [Fibrae] vezelen of Spierdraden van de Moerspier, dewelke de hegtingen van de koek met den bodem van de Baarmoeder behendig losmakende, dog niets brekende, deszelfs scheyding bevorderen en te weegbrengen. Derhalven moet gy u hier verwonderen, zeer vermaarde Heer, over de vrugtbaarheidt van de vinding van Ruysch, namentlyk zo wel met de eygenschap van de genezende natuur overeenkomende: Want gelykerwys 'er over het geheele lichaam of deszelfs [oeconomia animalis] dierlyke bestiering, een inwonende geneesmeester gestelt wort, of een inwendige tegenwoordige en ingeschapen geneeskonst, even zo vertoont Ruysch een genees of Kraamkonst binnen de Baarmoeder, namentlyk de [Mechanismus] tuygwerking van de Moerspier, die de moerkoek, aan den bodem van de Baarmoeder ingeënt zynde, afhaalt, en afwerpt. Maar om dat de vereniging van de Baarmoeder is een zoort van 't zamenbinding of inenting, waar door de uytschietende [Villi] haayrties, of uytspruytende wortelen der pypies, met de blinde mondtjes der vaten van de Baarmoeder verenigende, zich met malkanderen (op de wys van [cotyledones] pannekens of buskens) 't zamenvoegen en aan een groeyen, behoort dit werk een manier van losmaking te zyn, die het beyde afscheydt, en de hegtingen en banden van weerskanten ontbindt. Dit is die werking, dewelke op 't baren volgende, uytwerkt, dat de koek aanstondts na de nageboorte van 't kindt volgt. Want aldus zal deszelfs verlossing gelukkig voortgaan, Indien een kundige Vroedtvrouw, niet al te lang vertoeft hebbende met het bezorgen van 't versch gebore kindt, aanstondts voorzigtiglyk met de handt trekkende, de moerkoek zagtjes los maakt: Zo dat ze ten eerste, na dat het kindt geboren is, de handt in de nog openstaande en tot aan den bodem wydt uytgespanne Baarmoeder steekt, en daar mede de Moerkoek aangrypt: want op die tydt zal ze volgens de lyding of weg van de [Funiculus umbilicalis] navelstreng voelen, dat de Moerkoek gemakkelyk los raakt, en ze zal bevinden, dat dezelve zonder moeyte afscheyd, door de Mechanische trekking van de Moerspier, welke die zaak bevordert, en uytvoert; ten ware bygeval ('t welk nog een aanmerking van onzen Ruysch is) zekere verborgene [Spasmodica Diathesis] stuyptrekkende gesteltenis zulks belettede. Echter zo | |
[pagina 1143]
| |
de Moerkoek na deze zorgvuldige behandeling niet luystert, maar, hartnekkiger tegenstandt biedende, wygert afgehaalt te worden, als zeer vast aan den bodem des Baarmoeders zittende, zal men zich grotelyks moete wagten, dezelve met kragt en gewelt af te halen; en nademaal men deze misdaadt niet zelden tot schade van de Kraamvrouw gewoon is te begaan, leert de vinding van den Ruysschenspier zo een verderflyk quaadt voor te komen. Derhalven raadt de vinder van de gemelde Spier, dat men het gehele werk van de toekomende verlossing onbeschroomt aan de [Potentia] magt of [vis Systaltica] trekkende kragt van deze Spier, of aan de werking van de natuur zeker en vylig overlate, belovende, dat 'er nergens eenige zwaarigheidt van deze nablyving van de koek komen zal; hy brengt een voorbeelt van de koeyen by, zeggende, in de verhandeling van de Moerspier, men hoort niet van de huyslieden en andere Menschen, die door het welwezen van het Rundtvee haar bestaan hebben, dat ze ooyt bekommert zyn, dat het nablyven van de nageboorte van 't Kalf oorzaak zal worden van de Koe haar doodt, niet tegenstaande haar nageboorte niet met eene, maar wel met 40, 50, ja 60 Moerkoeken bezet is, waar van zommige wel meer dan half zo groot, en eenige in 't geheel zo groot, als van een Mensch, bevonde warden. Derhalven is de ontdekking van den Ruysschenspier niet onder het getal van die vindingen in de ontleedtkunde, dewelke met het [theoria] bespiegelende deel der geneeskonst te vermeerderen, de werken van den konstenaar minder verryken, of daar niets aan helpen; maar zich schikkende na de zuyverder wetten van het [Medicina curatrix seu Praxis.] genezende deel der geneeskonst, openbaart deze vinding, dat de gehele agterblyving van de koek in de Baarmoeder is een werk van [digestio] meuking of vertering, ik zou byna gezegt hebbe [coctio] koking. Zekerlyk hoe de nageboorte minder leydt afgetrokken te worden, zo veel te liever begeert ze door 't wagten genezen te worden. De tuygwerking van de Baarmoeder onder het zwanger gaan zich uytzettende, en van de Moer of Ruysschenspier onder de baring zich t' zamentrekkende, ontdekt de eygenschap of reden van dit geneesmiddel. Men ziet, dat in den eersten aanvang de korte vezelen des Baarmoeders zich allengskens uytstrekkende, in 't vervolg zo onmatig verlengt worden, dat ze de wydte van de Baarmoeder, die in de vrysters naauwlyks iets of wat is, in zwangere vrouwen voeten wydt maken. Ondertusschen hoe veel wydte de top of bodem van de Baarmoeder verkrygt, zo veel verlengen zich de vezelen van den Moer of Ruysschenspier; (waar van naauwlyks eenige gezien wierden) en terwyl deze zich uytzetten, is de Koek, tegen den bodem | |
[pagina 1144]
| |
van de Baarmoeder aangedronge zynde, met haar geheele grootheydt en oppervlakte aldaar aangehegt. Waar toe dog al deze toestel van magten of sterktens? Dewyl gy hier twee gepaarde magten hebt om te arbeyden, van des Baarmoeders vezelen namentlyk, en van den Ruysschenspier, van weerskanten daarom gespannen, op dat de natuur door de kragt van een dubbelde of eens zo groote [elater] uytzetting uytstote, die haar tot een last en ryp geworden zyn, versta het kindt, en deszelfs aanhangzels de nageboorte: want de natuur kan ze beyde in eene slag of aanval uytdryven, zo ze beyde op gelyke wyze aan de voortdryvende kragt zich gehoorzaam betonen. Maar indien het kindt uytgedreve zynde, de Moerkoek aan den bodem van de Baarmoeder om eenige oorzaak vastzittende, nablyft, dan wordt de gehele magt van de Baarmoeder, inde uytdryving van 't kindt besteede zynde, tot des koeks uytdryving (vermits die al voor by gegaan is) onnut en vrugteloos. Deze is de voornaamste kragt, en is zo veel te groter, hoe meer afstaande dat [punctum] stip was, waar van daan de vezelen met zich uyt te strekken afgeweken zyn. Deze dan zyn aanval geeyndigt hebbende laat de andere, dewelke van de spierdraden van den Ruysschenspier is, alleen, dewelke nogtans zo veel klynder is, hoe de stippen der wydtens [distantiae], die de vezelen met zich uyt te strekken doorgelopen hebben, digter by zyn. Derhalven zoude die uytdryving van de nageboorte te gelyk met het kindt en in korten tydt geschiedt zyn geweest, als de werking van de vezelen des Baarmoeders volhardede, maar die geëyndigt zynde, geschiedt deze uytdryving langzaam, derhalven hoe rasser en spoediger de uytgang van de nageboorte geweest zou zyn, wanneer 'er de magt van de Baarmoeder die groter is, t' zame gepaart ging, hoe trager en langzamer die wezen zal, wanneer dezelve aan de eene magt van de Moerspier, dewelke klynder is, overgelaten is. Dan bevelen ze in der daadt de scheyding van de nageboorte met de handt te verhaasten, maar Ruysch, der kraamkundigen Leermeester, waarschouwt haar over 't gevaar van dat driftig en onbezonne stout bestaan, lerende, dat de uytdryving van de nageboorte bestaat in de Moerspier, dewelke ondertusschen zo veel te zekerder en geruster geschieden zal, als dezelve door de roekeloze handt of voorbarigheydt van de Vroedtvrouw niet verstoort zal zyn; ja? Indien de Vroedtvrouw deze misdaadt heeft durven ondernemen , zal 't de Kraamvrouw, door duyzenderhande gebreken en smerten gepynigt zynde, boeten, dewelke gevolgen en uytwerkzelen van een dodelyke [erethismus] prikkeling en [inflammatio] ontsteking zullen zyn. Want om dat de vereniging van den Moerkoek met de Baarmoeder is een zoort van enting, gemaakt van hare wortelen | |
[pagina 1145]
| |
in den bodem des Baarmoeders gaplant, behoort de scheyding van de Moerkoek een werk van ontbinding, maar geen afscheuring te zyn, welke dan, wanneer ze eens de werking van de vezelen des Baarmoeders te loor zal hebben gestelt, door de tydt afgescheyden zal moete worden. Dit is de wetenschap van wagten, 't welk onze Ruysch zo wysselyk na de zin van de konst en natuur aanbeveelt, daar te gelyk by voegende, dat men de Kraamvrouw ten eerste te bedt leggen, en met verzagtende stovingen en zalven ondertusschen onderhouden moet. De vinding van Ruysch omtrent de Moerspier moet waarlyk, zeer vermaarde Heer, geroemt en geprezen worden, om dat dezelve wetten en regels, die van de [methodus medendi] manier van genezen genomen zyn, aan de [ars obstetricaria] kraamkunde verschaft; zo een oprechte gemeenschap van de [medicina] geneeskonst is 'er met de [chirurgia] heelkonst! of zodanig heerscht de geneeskonst over de heelkonst! zo veel vermag een geneesheer, die de ziel en 't oog van de heelkonst is, op de heelkundige [operationes] handtwerken, dewelke hy bestiert! derhalven ontdekt nog de nieuwe vinding van Ruysch, dat de [Doctrina solidorum] leer der vaste delen ook strekt tot de baring en de gebreken van de baring: want deze openbaart ons de zeer scherpzinnige Ruysch in de Spierdraden van de Moerspier, lerende hoe veel goedts men in de kraamkunde te verwagten heeft van de kragt der vaste delen, of werking der spierdraden. Maar daarenboven is de Geneeskonst nog zeer grote dankbaarheidt aan Ruysch verschuldigt, van wien (namentlyk van de Moerspier) ze leert, dat de hoop en 't geluk van een betere geneeskonst bestaat in de [tonus] spanning der vezelen. Wederom leert hy niet duyster, hoe een groot deel het bloedt dikwyls heeft in de gebreken van de Baarmoeder en van 't baren welkers redenen en oorzaaks leringen, nademaal ze het voornaamste van de gesteltenis der spierdraden afhangen, te kenne geven, dat men dan haar genezing aan 't bloedt verschuldigt is, dewyl 'er vele moeyelykheden en grote zwarigheden van de baring en gebreken van de Baarmoeder uit het bloedt voortkomen. Immers wort de gehele Baarmoeder zelfs bevonde een enkele t' zamenstel van spierdraden te zyn, waar by zo gy ('t geen wy alleen aan Ruysch verschuldigt zyn) den Moerspier voegt, begrypt men, dat het gehele werk van 't zwanger gaan en kramen afhangt van de spieragtige gesteltenis; en by gevolg van 't bloedt en deszels [circulatio] omloop, zo zeker, als 't zeker is, dat de bewegingen der spieren van de beweging van 't bloedt bevordert of volbragt worden, en dat hier om niet zelden uyt [congestiones] opstapelingen, en [Stasis] stilstandt van 't bloedt, ziektens der spieragtige delen ontstaan. 't is een bekende zaak, dat | |
[pagina 1146]
| |
'er geen wynige [paralyses] lammigheden (namentlyk van de belette te rugkomst van 't bloedt na 't hart) van een opgehoopt en stilstaandt bloedt voortkomen, welke de [phlebotomia] aderlating als een tovery geneest. Maar om wederom tot de zaken van de Baarmoeder te keren; wien der geneesheren heeft het gebruyk niet vermaant, dat de natuurlyke stondevloedt door een aderlating op den arm gedaan, herstelt is geweest? en 't geen nog nader tot de tegenwoordige zaak of voorstelling behoort, het is by Vroedtvrouwen in een gemeen gebruyk, in den eersten aanvang zelfs van de baring, de barende Vrouwen het bloet uyt den arm te late tappen, voornamentlyk in die genen, dewelke van nature bloedtryk zyn, te meer zo ze buyten den tydt van 't zwanger gaan, gewoon zyn overvloedig de stonden te hebben. Dewyl ze door haar gebruyk geleert hebben, dat door zodanige voorzienigheidt, de baring en deszelfs aanhangzels of gevolgen gelukkiger haar voortgang krygen. Zal men na dezen niet moeten denken, dat de aderlating van een zeer grote nootzakelykheidt en een krachtig hulpmiddel moet wezen in de gebreken van de agterblyvende Moerkoek, welkers scheyding namentlyk en uytgang gy van 't afgetapte bloedt zo wel te wagten zult hebben, als van 't zelfde de stondevloedt? Ja beter, want nadien de [phlogosis] ontsteking een gedurige metgezel is van de agterblyvende Moerkoek, en de aftapping van 't bloedt dezelve stuyt, is 't nootzakelyk, dat deze in 't werk gestelt zynde, de hegting ontbonden, of het vastgeklemde losgemaakt wordt, waar van de haayrties [villi] der vaaties, die de vereniging van de koek met de Baarmoeder maken, binnen het weefzel van de Baarmoeder naauwer geprangt worden. Hier heeft men waarlyk gelegentheidt, zeer vermaarde Heer, om te kennen de gehele oorzaak en tuygwerking van die konst, door welke de afscheyding van de Moerkoek bevordert wordt, en om dewelke, dewyl het een zoort van rypwording of koking is, men die geduldig van de tydt (gelyk onze Ruysch zeer wysselyk vermaant) moet afwagten; en dat om een dubbelde oorzaak, ten eerste, om dat de magt van de Moerspier deze scheyding bewerkende, vergeleken by de magt van de Baarmoeder, welke het kindt uytgedreven heeft; zo veel klynder is, hoe veel de [distantia] afstandt van de lengte der vezelen klynder gemaakt is geweest in de Moerspier, als in den gehelen t'zamenhang van de uytgespanne Baarmoeder zelfs; want nadien in 't werk van uytstrekken de vermogens van [resilitio] intrekking zich hebben tot de redenen der distantien, in die zaken, dewelke (de [elater] uytzetting in zyn geheel blyvende) met uytspannen zich uytgestrekt hebben, meet de magt van de Moerspier | |
[pagina 1147]
| |
veel klynder zyn, als van de spierdraden van de Baarmoeder zelfs, ten twede, nademaal de hegting van de Baarmoeder met de koek, is een ineenvlegting of verwarring van de vaaties van de Moerkoek binnen de [pori caeci] blinde pypies van de Baarmoeder, is 't nootzakelyk, dat 'er tydt by komt, waar door die haayrties der vaaties gelyk als met te [suppurare] verzweren, verbrysselt, of met te verdorren vernietigt worden: want ze zyn als wortelen, waar mede de Moerkoek aan de Baarmoeder gehegt wordt, deze verdort zynde of van haar zap berooft, wort de koek genootzaakt af te vallen, en neder te storten. Dat dog de wortelen van de koek nootzakelyk verdorren, en dat de koek te gelyk slap wordende afvalt, zult gy op deze wyze begrypen. De navelstreng afgebroken, en aldus den gehelen af en aankomst der zappen binnen de koek afgesnede en gestaakt zynde, moet 'er hier door nootzakelyk een vergadering en stilstandt derzelver binnen den boezem van de koek opvolgen, en de koek door het gewigt en zwaarte der zappen nedergedrukt zynde helt van zelfs tot het afvallen over; de bron der zappen van de Kraamvrouw af en aankomende aldaar verstopt zynde, (voor zo veel de spierdraden van de Moerspier met 't zich t' zamen te trekken, tegen de spierdraden van de Baarmoeder aan drukken, en deszelfs weefzel sluyten) worden de wortelen van de koek binnen de pypies der Baarmoeder onderschept, en drogen uyt. Voorts hoe de koek zich van den bodem van de Baarmoeder ontdoet, is uyt die alles genoeg te begrypen, en op welke wyze deze scheyding tot verzwering strekt, wort hier uyt aldus verstaan. Als de navelstreng gebroken is, wordt de omloop van 't bloedt binnen de Moerkoek onderschept; derhalven staan de zappen stil, en het weke vleesch van de koek wordt slap, en bederft enigermaten: Derhalven om dat het nodig is tot de afstoting van de koek, dat dit geschiede, blykt het, dat het meer een werk van tydt en [digestio] wyking, vertering of meuking is, als van geneesmiddelen of van de handt. Gy ziet nu, zeer vermaarde Heer, van hoe grote nuttigheidt de vinding van deze spier is, daar en boven hoe veel reden en wysheidt de raadt van den zeer Beroemdert Ruysch heeft, met het ryp maken van de koek, na de baring vastzittende, aan de natuur en 't oordeel van den geneesheer te bevelen. Gy hadt derhalven Ruysch, zeer vermaarde Heer, door 't gerucht gekent, als den waardigsten Prins der ontlederen, maar hier door zal de latere nakomelingschap met u | |
[pagina 1148]
| |
leren en verhalen, dat den zelfde te gelyk geweest is een zeer wys geneesheer. Vaart wel, zeer vermaarde Heer, en bemint my.
HECQUET,
Med. Doct. te Parys.
Parys den 26 van Wynmaant 1726. | |
Goetkeuring
|
|