| |
| |
| |
Vervolg van de ontleetkundige verhandelingen.
Waardige Heeren en Vrienden.
IK hadde gedagt, dat ik UL. zoude voldaan gehad hebbe, ontrent het verzoek, my voorgehouden: edog nu komtge my weder aanzoeken met deze en gene voorstellingen; en wel eerstelyk, wat my deswegen (na dat myn boekje uit de persse is gekomen) al is bejegent.
Ten 2. Hoe het ook in andere landen wordt opgenomen?
Ten 3. Of deze nieuwe handel nog niet wel wat breeder konde uitgebreidt werden? Aangezien, zegtge, dat ik, in een zaake, van zoo groot een belang, byster kort ben geweest, daar egter's menschen leven van afhangelyk is.
Hier op dient tot antwoordt, als ik overwege, en my te binnen breng, hoe na ik, door de zeer hooge jaren, en ouderdom de Eeuwigheidt genadert ben, zoude ik wel schier de penne by my nederleggen, en laten rusten: maar aan de andere zyde, overwegende de goede welstandt mynes lichaams, en krachten, die ik door de onverdiende genade van den alles vermogenden Heere tot noch toe, zynde nu getreden in myn 89 Jaar, geniete; als mede myn beroep, dat wy alles te besteden hebben, ter verheerlykinge van GODT, ook ten dienste van onzen evennaasten, weegt het laatste zoo verre over, dat ik t'uwen verzoeke, onder des Heeren zegen, UL. zal trachten te voldoen.
Voor eerst, dan is 't verzoek, om te mogen weten, wat myn wedervaren is over het uitgeven van 't bewuste Tractaatje, rakende enige nodige aanmerkingen over de Moer-Spier, en het gevaarlyke afhaalen van de vast-zittende Moer-koek, en andere zaken meer.
Daar op antwoorde ik, dat ik tot nu toe zegenprale. Niet tegenstaande ik my voorstelde zware buyen, ja donder-slagen, op dat oude
| |
| |
hoofdt, zoo dat, alwarenze daar op gekomen, 't zoude my niet onverwagt geweest zyn.
Want zoodanig een zaake, als deze, overhoop te werpen, was al wat byzonders: edog, toen ik zoo een vaste en onwrikbare grondt gelegt hadde van te konnen zeggen, Venite & videte, dat is, komt en ziet! wierdt hier alle den mondt gestopt, door des Heeren goedheidt, en zegen! indien alle onze stellingen en onderwyzingen, zoo wel gestaaft waren als deze, wat groot een heil zouden wy daar uyt trekken!
Ik zegge nog eens, dat het alzoo wat te zeggen was, een zaake van zo groot een belang, als deze is, zo plotzeling over hoop te werpen, en te ontzenuwen, die zo veel Eeuwen in zwang geweest is; en dat in alle landen, waar door ook duizende van menschen het leven afgelegt hebben, gelyk het wel ligt te begrypen is, uit het gezeide Tractaatje, en dit vervolg van het zelve.
Nopens nu het tweede verzoek, dat is, hoe het in andere Landen en Steden, ook wordt opgenomen. Antw. tot nu toe heb ik geen andere ontmoeting door brieven en berichten gehadt, als lof en dankzeggingen, uitgenomen 't geen my bericht is, door den Hr. Ysbrandus Gysbertus Arlebout, vermaart Stadts Doctor te Weesp; deze sprekende met een Vroedt-Vrouw, en het bewuste Tractaatje haar voorhoudende, ook aanpryzende, antwoorde zy hem, ik zoude het echter op 't zeggen en schryven van Ruysch niet derven laten aankomen of wagen.
Hier op antwoorde de gezegde Hr. Doctor, wilt gy dan liever wagen, de Moer-koek, als zy te vast zit, en door geen zagte en bequame middelen te krygen is, met gewelt te behandelen, ja met stukken en brokken ten lyve uit te halen? Zulks heeft meenig het leven gekost, en is derhalven verfoeyelyk, ja al te lang in gebruik geweest, gelyk het Tractaatje ons voorhoudt.
Daar nevens moet deze gezeide Vroedt-Vrouw weten, dat, wanneer ze zulks op myn zeggen verrigt, het zelve niet alleen op myn voorgeven doet, maar, ook op het advys van alle die Professoren, Doctoren, Vroetmeesters, en Chirurgyns, die in dezen handel ervaren zyn, en haar zegel daar al aan gehangen hebben.
Overweegt ook eens, 't geen in 't bewuste Tractaatje op de 42. bladz. gevonden wort, daar vermelt wort van een Daame van distinctie, wiens Kindt gelukkig ter waereld gekomen zynde, de Nageboorte of Moer-koek zo vast zat, dat een bequame Vroedt-Vrouw niet magtig was, dezelve, zonder levens gevaar, ten lyve uit te halen, en hoe gewenst die na weinig uren van de natuur ten lyve uitgeperst wierdt: en zulks valt
| |
| |
ook dagelyks voor: ja weinig dagen geleden kwam die vermaarde Doctor Peres my zien, en by die occasie, verhaalde hy my onlangs geweest te zyn by zo een patient by na even als daar aanstondts van gezegt is, wiens Nageboorte zo vast hadt gezeten, en den 5. dag gelukkig te voorschyn was gekomen; ook heb ik niet lang geleden, een voorval gehadt van een Nageboorte, dewelke den 15. dag, en een andere den 3. dag van de natuur uitgeperst wierdt. Laat ons maar eens gedenken (gelyk als gezegt is in dat Tractaatje) dat de Nageboorte een afgezonderde baring is, en die ook door andere werktuigen uitgevoert wort, als 'er tot de baring van 't Kindt vereist wordt.
Het is een van de aanmerkelykste misslagen dezes handels, namentlyk, dat men het Kindt geboren zynde, ilicò of aanstonts, ook de Nageboorte moet afhaalen, en vertonen, ja niet te mogen opstaan, nog de patient te bedde leggen, voor dat men die Koek te borde brengt. Deze verkeerde bevatting heeft tot nu toe geduurt. Men moet altoos eerst zien, of ze met zagtigheidt te krygen is, maar vast zittende, moet men dezelve geenzints met gewelt ten lyve uit halen, om het gevaar des doodts, die 'er menigmaal op komt, te vermyden.
Dit staafde ik met vele ondervindingen in 't gezeide boekje, en toonde, dat de verlossing van de Nageboorte alleen geschiede door een byzondere van my onlangs ontdekte, en nooit gekende Spier, in de grondt van de Baarmoeder van een Kraamvrouw gevonden, die door de quetzing van dat deel gestorven was.
Ik zeide laatst op Stoel, sprekende tot de Vroedt-Vrouwen, dat het met dien handel toegaat, gelyk, als met de peeren en andere vrugtboomen; wanneer hare vrugten in 't rypen zyn, en men de stammen schut en beweegt, zo ontdoen haar wel eenige, die 't eerste ryp geworden zyn; maar zo men 'er nog meer wil hebben, die tot minder rypheidt gekomen zyn schut men den boom, met meerder gewelt, zo dat 'er dan wel enige afvallen, maar nemen dan ook wel de takken met haar mede. Indien men enige dagen ter verdere rypmakinge vertoefde, zouden zy van zelfs afvallen. Aldus gaat het met de Moer-koek ook toe; geefze wat tydt tot hare rypinge, dan valt ze ons wel in de handt; zie verders hier over na, 't geen ik 'er al van in het bewuste Tractaatje ter nedergestelt hebbe.
Verders W. Heeren, moet ik UL. nog wat ophouden met dezes Spiers gesteltenisse, en zeggen, wat 'er al tegen zoude konnen opkomen, namentlyk, dat dezelve voorheen al is bekent geweest; zo dit waar was, dan lag 'er een zware schuldt op die gene, die gestelt zyn tot onderwyzing van leerlingen: want men moest haar daar van kennisse gege- | |
| |
ven hebben, om alle die onheilen, die in het bewuste Tractaatje verhaalt worden, voor te komen.
O! war zoude dit een ruim en uitgestrekt velt wezen, om ons Professoren, en Doctoren te betichten, en een zware lak op den hals te laden, ter versmading! een zaak van zo groot een belang, over het hoofd gezien te hebben.
Wy hebben wel gelezen van een Vterus musculosus, dat is, dat de Lyf-moeder Spierig is; maar is dit een beschryving van zo een dierbaare Spier, als van my beschreven is, van een volstrekte orbiculaire onbekende Spier?
Immers beschryve ik hem daarenboven van deszelfs plaatze, gestalte, figuur, gebruik en onheil, als zy te vast aan de Koek vereenigt is, ook wat in zo een geval te doen is, ter behoudenisse van 's menschen leeven.
Men zegt en schryft ook wel, dura est mater musculosa, dat is, het harde herssen-vlies is Spierig, is het daarom een Spier? Purulentum, non est pus, etteragtig is geen etter, Sanguinolentum, non est sanguis, bloedachtig, is geen bloed.
Laat ik 'er dit nog by doen, zoude een der eerste Professoren by my gekomen zynde, om deze groote ontdekking te zien, en met zo veel genoegen, van my weder weg gegaan zyn? als hy ooit zo een Spier gezien of 'er van gelezen had? wel verre daar van daan! Immers zoude zo een roemwaardige Heer Doctor Schyn, zyn handen wel te rug gehouden hebben, om zo een stigtend, en deugdzaam vers, aan dit voorhooft gehegt te hebben! zo hy niet overtuigd was geweest, van de waarheid dezes? Ook zoude die Wytberoemde Heer Doctor van Bronchorst, daar van niet opentlyk gezegt hebben, als het Tractaatje uitgekomen was, dat zal wel bestendig wezen! en als ik alle die Brieven, die over dit onderwerp aan my geschreven zyn, overzie, wat al zegenpraalen, en gelukwenschingen over 't zelve!
Ik hebbe in 't bewuste Boekje ook iets ter nedergestelt, wegens het byzondere vast-zitten van des Lyf-moeders Koek in zommige baarende Vrouwen, als mede over deszelfs oorzaken, hier over zoude iemand in bedenking konnen komen, hoe 't mogelyk is, dat twee zagte deelen als Lyf-moeder en Koek, zo zeer vast konnen aan een zitten, als hier wel voorgegeven werdt?
Tot oplossing van zodanige bedenkingen was het genoeg omme daar op te antwoorden, dat ons de ervarentheidt zulks dagelyks leert, maar van zo een voorbeelt als ik U L. beschryven zal, heeft men, vertrouw ik, niet veel gehoort. Zekere Vrouw van 't Kindt verlost zynde, zat de Koek zo vast, dat twee bequame en ervarene Vroetmeesters, en een ervare Vroet- | |
| |
vrouw onmogelyk de Koek konde uit krygen, schoon zy alle vrypostig genoeg en met gewelt de zaak behandelde, om 't welk de Lydersse haar leven met de doodt ook eindigde. Edog, dit is geschiet in de dagen van onkunde, als men van deze myne handel van de Koek en Moerspier nog niets wiste; maar door des Heeren goedheidt nu beter onderricht zynde, kan men zig daar van bedienen: derhalven als men bemerkt, dat de Koek te vast zit, is 't nodig, ja veel beter, dat men de Patient te bedde doet leggen, en te handelen, als in 't Tractaatje gezegt wort.
Ik zal hier iets byzonders, waar op wel te letten staat, laten volgen. Het was voorleede Jaar 1715. in, en ontrent February, dat de gezeide Heer Doctor Schyn geroepen wierdt by een Kraamvrouw, die bezet was met hevige en gedurige pyne, en zwelling des buyks, gedurige koortze enz. Men verzogt 'er my by, nevens de gezeide Heer; wy beide maakte grote zwarigheidt, vrezende dat 'er eenige inwendige delen in 't halen des Koeks mogte gequest zyn; te meer, alzo de rode zuivering van de Kraam gestremt was, en te vroeg ophiel, ook de loop in haar plaats zig opdede, en vervolgens de spruw, 't welk met de doot geëindigt wiert.
Hier op haar Man gevraagt zynde, of de Lyderesse het ook heel kwaat gehadt hadde in 't halen van de Moerkoek? waar op hy zeide, zeer kwaadt: wy verzogten om het lichaam te openen; maar, na ouder gewoonte, nihil op 't request!
Weinig dagen daar na wierdt ik gehaalt over diergelyke droevige ontmoeting by een Kraamvrouw, wiens lichaam ook byster opgezet en gezwolle was, waar by gedurige koortzen, buyks pynen, de loop enz. zig opdeede, en na weinig dagen al mede ten grave gebragt wierdt.
Kortelings na deze ontmoete my de Heer Doctor Schyn, die my aansprekende, wederom zeide, by zo een droevig voorval, als gezegt is, geweest te zyn, nevens de wel-geoeffende Heer Doctor Boyer, welke Patient, byna op dezelfde wyze en toevallen, gelyk van de twee voorgaande vermelt is, overleden was; zy vonden de Kraamvrouw met een opgezette en dikke buyk, zware pynen in de zelve, gedurige koortzen, en loslyvigheidt gekwelt, die de Lydersse na weinige dagen al mede ten grave deden nederdalen, gelyk de twee voorgezeiden.
Deze drie zo zeer droevige onheilen kort na elkander voorgevallen zynde, nam ik voor, dezelve wereldtkundig te maken, ten einde anderen, nevens my, mogten uitzien na de oorzaken, en middelen beramen, om zo ellendige rampen, was het mogelyk, te stuiten. Het was zegge ik in 't voorlede Jaar 1725. in, en ontrent February, dat zig deze drie onheilen opdeden, daar op besloot ik in een Hand-boekske aan te teke- | |
| |
nen, hoe veel in dat Jaar my verder mogten voorkomen; hoe, dagt ik, drie al weer zo kort in een maant gestorven! hoe groot een getal is 'er dan in een geheel Jaar te wagten? Maar wat is hier op gevolgt in Maart, April, May, Juny, July, Augusti, September en October geen een eenige kwam my te voore, maar in November weder eene, en geen meer, tot nu toe, dat men schryft February, Maart, April, 1726. Wat nu by andere Doctoren in die tydt is voorgevallen, is my onbewust, ik spreek alleen wat my voorgekomen is. Ey lieve, is 't dan niet oorbaar en waardig, hier by eens te gaan nederzitten, en te overwegen, waarom in zo veel maanden geen een eenige als gezegt is, en voorheen drie zo kort na den anderen gesneuvelt zyn?
Zoude het wel als vermetelyk te houden zyn, als ik oordeelde, dat het gemelde Tractaatje van de HEERE onze GODT begunstigt is geworden? die 'er ook alleen over te danken zy! zoude het niet wel te denken zyn, dat, na dat het Boekske uitgekomen is, men met meerder bedaartheidt aangedaan is geworden, om niet zo schielyk meer, de Koek vast zittende met kracht ten lyve uit te rukken? Het is waar, iemandt zoude hier konnen tegen inbrengen, dat 'er in en ontrent een maandt drie Kraamvrouwen, zo kort na een gestorven zyn, zoude men konnen houden, als wat zeldtzaams, en iets ongemeens? tot antw. stel het alzo; maar merk aan, dat ik alleen dit ondervonden hebbe, en dat in deze byzondere grote Stadt, daar zeer veele Doctoren zyn; wanneer deze alle hare doden over zo een ongeval opgaven, zoude het getal mogelyk nog veel groter zyn, als men wel meent.
Ey lieve, als ik my te binnen breng, alle die onheilen, die my al voorheen zyn voorgekomen, ontrent het onbesuist afhalen van de vastzittende Moerkoek, dunkt my daar toe wel veel toegebragt te hebben, ja een oorzake geweest te zyn, de kleinachting van de Moerkoek, aangezien men die aangemerkt heeft als quisquiliae (wissies en wassies) waarom men ze ook zo haastig, als 't Kindt geboren is, ten lyve uithaalt, en ten vure doemt, of in hete assche weg dompelt, om dat ze als dan uitgedient heeft. Het is wel waar, dat ze geen dienst doet, maar dat neemt niet weg het gevaar dat 'er in steekt, wanneer ze te vast zit, en men ruktze ten lyve uit.
Niemandt moet dit deel zo gering agten; de Beroemde Professor Abrahamus Vater, te Wirtenberg, zegt 'er wel wat anders van: die naauwkeurige Onderzoeker van 's menschen lichaam, hout de Moerkoek voor een Pars princeps (of voornaam deel) van 's menschen lichaam, gelyk hy in eenige Positiones Anatom. (of Anatomische stellingen) die hy my heeft laten toekomen, aangetekent heeft. Het verheugde my, als ik zag, dat zo een voornaam Professor dezelve zo hoog stelde; en zoude
| |
| |
men niet! Een deel des lichaams zo wonderlyk van ons HEER geschapen en toebereit, en van zo groot een gebruik, voor een wissie wassie te houden, en maar zo ter hete assche of ten vure te doemen! beter bragt men ze my, mogelyk vond ik 'er nog weder wel wat in, tot nog toe onbekent, gelyk 'er voorheen van my zo een nodig en onbekent bekleetzel, al in ontdekt is, waar door wy kundig zyn geworden, dat 'er geen mondelinge vereeniging kan zyn tusschen de Lyf-moeders en Koeks bloedtvaten. Nopens nu de gezeide stellingen van den Heer Professor Vater, rakende de waardigheidt van de Moerkoek, make ik ook gants geen zwarigheidt om met Hem daar in eens te zyn, te meer, om dat 'er tot deszelfs natuurlyk uitkomen, waarlyk een tweede baring volbragt wordt, zie hier van breeder in het gezeide Boekske.
Als we verders de Moerkoek naauwkeurig beschouwen, vindt men 'er zo vele wonderen in opgesloten, dat 'er onze zinnen wel in zoude konnen verbysteren; en om 'er maar een weinig van op te halen: men houdt ze wel voor een Klier, uit duizende van kleine Kliertjens te zamen gestelt.
Dat het gehele maakzel als een Klier is, daar en is niet aan te twyfelen, aangezien dezelve nu bevonden wordt rondtom, en alzo van beide zyde van een vliezig bekleetzel omvangen te zyn, 't welk in alle Klieren vereist wordt; maar dat ze daarenboven uit duizende van kleine Kliertjes te zamen zoude gestelt zyn, strydt tegen myn gevoelen, en kan ook nooit voor onze oogen vertoont worden; maar by my is te zien, dat ze bestaat uit loutere Bloetvaten: als men de stronken der Bloetvaten opblaast, komen ze ons zo fyn byna voor, als of het Watervaten waren, in opzigte van haar fyne zelfstandigheidt; en zo men ze in plaats van windt, met een roodtwassige stoffe opvult, dan komen ze ons zeer aangenaam, en als rode coraaltjens te voren.
Wil men daar nevens de uiterste uiteinden beschouwen, zo moet men ze aan stukken scheuren, niet snyden met een mes of schaar, dan in een fles met vogt hangen. Aldus komen dezelve zo dun en fyn voor, als dons of catoen: als men dan tot dien einde bezig is met de Koek aan stukken te scheuren, zal men bevinden, dat zommige Koeken zo taay zyn, dat men het niet als met gewelt verrigten kan.
Hoe slegt staat 'er dan een barende Vrouw by, wanneer het Kindt geboren zynde, de Koek met stukken en brokken ten lyve uitgehaalt wordt? hoe ligt kan 'er dan door dat gewelt eenige quetzuur in die tedere delen werden veroorzaakt? O! wat is het grotelyks te beklagen, dat zulks in langen tydt in misbruik geweest is! wel hoe nodig is 't, om 'er dan van af te stappen! te meer, als men overwege 't geen ik 'er ver- | |
| |
der van gezegt hebbe in 't vermelde Tractaatje, alwaar ik zegge, dat ik nooit een eenig Patient in 50 Jaren ondervonden hebbe gestorven te zyn, door het nablyven van de Nageboorte, ten ware men voor af bezig geweest was, met op dezelve geweldig te arbeiden om ze te krygen, als zy zo vast zat.
Als men verders op de cours en loop dezer vaatjens ziet, immers nergens zyn ze zo in 't geheele lichaam, door en door malkanderen als verwert, en onmogelyk om volkomentlyk te ontdoen, of t'ontwerren.
Om nu nog niet te spreken van deszelfs nuttigheidt en gebruyk, welke zeer groot is, want zy moet het voetzel, 't welk in de Lyfmoeder bereit is, afhalen, en door de streng het Kindt aanbrengen, zo lang het Kindt de Moeder nog by blyft: zou men dan zo een voornaam deel zo gering agten, als gezegt is? dit is immers gansch onbetamelyk.
Terwyl ik nu schryf, worden my twee Nageboortens gebragt van twee verscheide Vrouwen, waar van de eene fris en wel gestelt was, edog de andere door het nablyven, wel in duyzenden van Hydatides (Waterblaasjens) verandert, waar van zommige klein, andere groot, en ront waren, andere als Hangpeerlen.
Verders heb ik in de laatste niets byzonders gevonden, als dat alle deze Waterblaasjens, niet alleen voortkwamen uit het uiterste der Bloetvaten, maar ook zag ik, dat hare stronkskens dezelfde gedaante hadde aangenomen: hangende alle als een bos druiven aan elkander, en dat door zeer fyne vezeltjes, als draatjens van garen, van 't overblyfzel van de stronkskens der gezeide vaten: is dat niet een aanmerkens waardig bewys, dat ze haar begin niet hebben uit de Watervaten, gelyk vele denken? terwyl 'er in deze t'zamenstel van waterblaasjens geen vliezen van de Nageboorte, nog Navelstreng zig opdoen, en niets gezien wordt als waterblaasjens; zoude my wel eens tegen geworpen konnen werden, hoe het dan te weeten is, dat deze haar bestaan hebben uit een nagebleve Moerkoek? eer ik van deze zake iets ondervonden of bekent gemaakt hadde, wierdt ze aangezien voor een valsche bevrugting. Tot antw. Wanneer ik by een Juffrouw geroepen wierdt, dewelke wel van een Kindt verlost was, maar wiens Moerkoek ten dele in Waterblaasjens verandert, en ten dele nog gaaf en welgestelt my voorquam; zo wierdt ik kundig wat 'er van die zake was, en zulks liet ik doenmaals afbeelden door figuren, gelyk te zien is in myne uitgegevene aanmerkingen.
Het zal niet ongevoeglyk zyn, hier iets by te brengen van de verandering der delen na de doodt. Men zegt, Pares nascimur, pares morimur, dat is, gelyk we alle op eenerley wyze geboren worden, zo ster- | |
| |
ven wy ook; zulks is wel waar, maar de lichamen, na dat ze gestorven zyn, en werden niet op een en dezelfde wyze vernietigt: want zommige die de Zee bouwen, en daar sterven, worden van de Vissen gegeten of opgeslokt, andere van wilde Dieren, Vogelen, enige van de Wormen, en hier te Landen worden de meeste tot zwart slyk, eenige hardt, geelagtig, droog en gekrompen, als Stokvis, en deze blyven het langst in wezen; maar in zommige Landen verdwynen ze geheel en al tot niet, of veranderen tot poeder en stof.
Waarom dit dog hier opgehaalt? Alleen om enige vooroordelen, ware het mogelyk, te weren, en de ware gesteltheidt van den mensch beter te onderzoeken. 't Is te bedroeven, dat men vele menschen ontmoet, die het als een Piaculum (euveldaadt) opnemen, als men spreekt van een doodt mensch open te snyden, zy zeggen, dat men de doden moet laten rusten; 't welk voor zo veel wel waar is, als het tot geen goedt einde gedaan wordt; maar als het verzogt wordt, om 'er leerzaamheidt uit te trekken, en 't aan andere strekken kan tot wegneming van 's menschen gebreken, wel dan steekt 'er immers niets als goedt in. Men ziet wel, dat de luiden gaarne de grote en voorname Perzonnagies willen opvolgen, en haar in andere zaken nadoen; maar waarom dog niet in dezen? als de Keyzer, Koningen, Prinsen &c. sterven, werden ze immers na hare aflyvigheit geopent, haar inwendige partyen door en door bekeken, om te zien na de oorzake van hare doodt: daar na werdenze weder toegemaakt, en na hare qualiteit verders bezorgt zynde, ter ruste gebragt.
Geschiet het dan aan de allergrootste, hoe beuzelagtig is 't dan, dat de kleinste hier zo veel tegen hebben? 't is immers pryswaardig, na zyn doodt tot nog wat goedts te verstrekken.
Laat ons de ogen maar slaan op 't geen geboekt is in 't meergemelde tractaatje, rakende die zo nutte uitgevondene Moer-Spier, die haar zo veel voorgaande Eeuwen schuil gehouden heeft, indien ik het lichaam van die gezeide arme Vrouw, door smeken, geldt, en goede woorden, niet hadde mogen openen (en dat nog bezwaarder was, om de gantsche Lyfmoeder mede te nemen) zoude ik zo een zware zaak niet hebben konnen of derven ondernemen, van zo een Boekske waereldkundig te maken, tegens het gevoelen van de gehele Waereld aan, en zo was die dierbare ontdekking in Trophonii antro nog verholen gebleven, en versteken van 't heil, dat 'er in steekt!
Hoe? zo oudt een misbruik en was immers niet uit te roeyen geweest, als door venite & videte! (komt en ziet) en wat is 'er te zien, niet alleen zo een rondt-draadige Spier, maar ook zelfs de plaatze daar in, al- | |
| |
waar een abruptio fibrarum, dat is, een afscheuring van deze Spier-draden ons voorkomt, die na alle bedenken ook de oorzake hares doodts geweest is: deze zyn dan zigtbare en blykelyke zaken, ja rerum testimonia! het zoude nooit anders ingang gehadt hebben, om zo een oude gewoonte, die van zo vele Eeuwen in misbruik was geweest, tegen te gaan en uit te roeyen; maar nu ziet men, dat het by alle kundige nazoekers zyn lof wegdraagt!
Immers spreekt dit van zelfs, wy waven nog versteken gebleven van deze zo groote ontdekkinge, daar we door des Heeren goedtheidt nu mede begunstigt zyn geworden. Hoe mogen 'er dan nog menschen in die onbezonne drift volharden, van 't openen der dooden, ongunstig te zyn?
Indien men dit ons verzoek al vroeger hadde toegestaan, wanneer een Kraamvrouw door zwellingen des buiks, gedurige pynen, koortze en loop, schielyk gestorven was, mogelyk zou men al eer de zaak ontdekt, en onze onkunde verbetert hebben; waar door, als gezegt is, zo veel menschen in alle Landen zyn omgekomen!
Ik heb 't wel bygewoont, dat 'er menschen waren, die, schoon wy kwamen uit ordre van de E.E. Agtb. Heeren van den Geregte, om inspectie te nemen van de wonde der nedergeslagene, expres iemandt stelden, om toe te zien, en zorg te dragen, dat 'er dog niets van de ingewanden mogte mede genomen worden; ook last gaven, dat het bebloede lywaat zorgvuldig mede in de kist by 't lichaam gelegt wierdt. Als het overal zo toegegaan hadde, wy zouden zo verre niet hebben gekomen, als we nu in de kennisse onzes Lichaams door des HEEREN goedheidt gevordert zyn.
Het is wel waar, dat we te hooy en te gras (gelyk men zegt) wel eens gelegentheit krygen, om een doodt mensch te mogen openen; maar zulks is niet genoegzaam, om volkomen kennisse van 's menschen Lichaam te bekomen; ja om de 14 dagen een voorwerp te hebben, was niet te veel: zo ik in myne jonge jaren geen meer gelegentheit hadde gehadt, als nu een tydt lang herwaarts, wy zouden van vele nodige ontdekkingen nog ontbloot zyn gebleven, het welke waarlyk te beklagen was!
Eer ik nu een einde make van dezen handel, zoude ik nog wel gaarne een misverstandt willen weren, dat egter al mede diepe wortelen gemaakt heeft, en daarom moeyelyk zal zyn uyt te roeyen: dat is, dat men na de verlossinge, om de Lyfmoeder wederom op haar plaatze te brengen, de Patient op hare voeten zet, de vingeren doet by een brengen, en alzo tot een vuist maken, en dan zegt men, zuig nu uw lichaam op, enz. Dit is immers niet als een voorgegeve opzuigen, ja een werk, dat belachelyk, van geen nut is, en niets kan helpen, alzo zonder zulk opzuigen de Baarmoeder van de natuur altoos weder in haar plaatze gebragt werdt.
| |
| |
't Is niet alleen onnut, maar ook nadeelig: want het verspilt eenigzints de tydt, die de Lydersse zo zeer nodig heeft, om hoe eer hoe liever in een warm bedde gelegt te werden.
Hoe, zal men zoo een vermoeide, aamegtige, en verzwakte Patient, een moment laten verzuimen, om ze ter ruste te brengen, die zo veel heeft uitgestaan, en dat om een malle gewoonte? dit heb ik, als een onredelyk doen de Vroedvrouwen wel voorgehouden in het doen der lessen, maar het is nog by alle niet aangenomen: zommige geven voor, dat ze het moeten doen om deze reden: want, zeggen zy, zo ze hier in zuimagtig zyn geweest, als de Kraamvrouw eenig ongemak overkomt, zullen de buren, of andere vrienden straks haar vragen, is uw Lichaam wel opgezogen? zeit ze neen, wee dan die Vroetvrouw! ziet, zo veel vermag een kwade gewoonte op den mensch! en derhalven, quo semel est imbuta recens servabit odorem testa diu, dat is, daar de reuk van een nieuwe aarde pot eens mede doortrokken is, dan verlaat ze die reuk niet ligt weder.
Hier mede eindigende, Waardige Heeren en Verzoekers, verzoek ik, dat ge op alle uwe voorstellingen myne beantwoordingen wilt overwegen, of gyl. uwe toestemminge niet wel ruimborstig durft geven aan 't geene gyl. daar in al hebt gelezen, inzonderheidt ontrent daar ik zegge, hoe gevaarlyk het is een vastzittende Moerkoek met gewelt ten lyve uit te halen, 't geen, gelyk ik al getoont hebbe, zo hier als in alle Landen duyzenden van menschen 't leven gekost heeft. Men was met deze onzinnige gewoonte zodanig ingenomen, dat men niet zou mogen opstaan, voor dat men hadt konnen zeggen, geluk met uwe volkome verlossinge! even als of het dan wel was, maar dikmaals zag men 'er dan wel haast de doodt op volgen, en de Baar voor de deure staan; nu, GODT zy gedankt, in meer als een geheel Jaar; na het uitkomen van myne Verhandelinge, in deze Stadt heeft men nauwlyks meer van dit onheil gehoort; zo dat men dit wel eens hartlyk mag overdenken!
Ten andere, wilt ook overwegen, hoe gemakkelyk het is te begrypen het opzwellen des Lichaams, gedurige koortzen, enz. door het geweldige handelen of quetzen van die zo tedere delen; men ziet immers dat een kleen sneetje in een vinger, hoe kleen het ook zy, zwelling door de inflammatie baart, enz. zoude zulks ook niet veel meer plaatze hebben in zo een teder deel, als gezegt is?
Hier mede deze handel met dankzegging aan de HEERE onze GODT sluitende, wensche ik, dat HY het verders met zyne zegen wil begunstigen, ter verbreiding van Zyns naams eere, en tot Heil van 't menschelyke geslagte.
EINDE.
|
|