| |
| |
| |
Ontleedtkundige verhandelingen Over de vinding van een spier in de grond des baar-moeders,
Te voren nooit ontdekt.
Mitsgaders Een nader Onderwys wegens de verlossing van de nageboorte Der barende vrouwen.
Door Fredericus Ruysch,
Hoog-Leeraar in de Ontleedt en Kruidkunde: Medelit in de Keizerlyke Academie in Duitschland, en van de Koninklyke Maatschappye der Geleerden in Engelandt.
| |
| |
Ontleetkundige verhandelingen.
Zeer Lieve en Waarde Vrinden.
TOt U is 't dat ik spreeke, door wie ik meermaals verzogt ben om iets in de Nederlandtsche Taale uit te geven, naar dien myne Schriften meest in de Latynsche Taale zyn uytgekoomen, waar van gy belyt onkundig te zyn, en by gevolg van myn doen niet kunt profiteeren.
Om dan deze Uwe beleefde en regtmatige verzoeken niet langer van de hand te wyzen, zoo wil ik in deze Wintersche avonden, onder des Heeren zegen, U L. wel van 't eene en van 't andere verslag doen; maar van alles is te lastig.
Als ik my te binnen brenge alle de onuytspreekelyke weldaaden, die de Almagtige my onwaardige van de wieg af bewezen heeft; en hoe onwaardig en slegt ik zulks beantwoord heb, zoo moet ik als in verwondering smelten: want in alles, wat ik ondernam, heb ik de genadige handt des Heeren vernomen.
Daar zyn nu al meer dan 60 Jaaren verloopen, dat ik my begaf tot het onderzoeken van dat ondoorgrondelyke gestel van de kleine Wereld, dat is 's Menschen Lighaam, en dat met zoo groot een yver, het welk ook zoo wel beviel, dat ik my binnen drie Jaaren al liet gebruiken tot het onderwyzen van anderen.
De Instrumenten, die doenmaals in gebruik waren, om zulks te doen, bestonden in verscheide zoorten van Mesjes, Schaaren, Tent-Yzers, Haakjes, Actueele Cauterikens, om het bloed te stelpen, ook Pypjes van Koper, die my doenmaals veel dienst deeden, en nog dagelyks doen.
Veele Jaaren heb ik met deze Instrumenten te gebruiken doorgebragt, tot dat die beroemde, en myn Lieve Vriend, Doctor Regnerus de Graaf te voorschyn quam, welke een heel nutte Spuit practizeerde, die in zyn Tractaat de Organ. Generat. inservientibus ook afgebeeld staat, door welk instrument hy spiritueele gecouleurde vogten in de bloed-vaten bragt, om der zelver loop waar te neemen, het welk in 't eerst wel wat genoegen gaf, maar echter naderhand verworpen wierd, om dat die stoffe geduurig daar weder quam uitloopen.
| |
| |
Doen deed zich op de Godtlievende, en nu in hoope zalige, Doctor Johannes Swammerdam, dewelke zig ook van een Spuyt bediende; maar in plaats van gecouleurd water, of spiritueele vogten, nam hy een stoffe, dewelke warm in de bloed-vaten geperst zynde, daar in quam te stollen, verhoedende daar door het weder-uytloopen van de zelve.
Hier door quam hy zoo verre, dat men de capillare aderen en slagaderen wel in 't gezicht kreeg; maar dit voldeed ook nog niet: wy moesten het geheim nog dieper inzien, want de capillare vaatjens waren lang te vooren al gezien, waar van ze ook al den naam gekregen hadden van vasa capillaria, dat is, hayr-fyne vaatjens. Dit zyn doen was in die tyd, als hy die voortreffelyke, en nooit genoeg gepreeze Tractaten van de Respiratie, van de Byen, en van 't Haff Wereldkundig gemaakt hadde.
Hier nu staakte hy het anatomizeren, verliet de Wereld, en begon zeer ingetogen en Godsdienstig te leven, gelyk zulks te zien is uyt zyne Schriften: en hoewel hy veel aanzoek kreeg om met 't anatomizeeren te willen voortgaan, bleef hy echter standvastig in dat zyn voorneemen, tot dat hem God almachtig overnam in zyn eeuwige vreugde.
Wat voor stoffe nu deze zalige Man gebruikt heeft tot 't opvullen der Vaten, heeft hy my nooit gezegt, ook heb ik hem zulks nooit gevraagt: maar my quam door des Heeren goetheidt in den zin een stoffe, die my zoo groot een dienst deed, dat ik niet alleen een vervulling maakte, als boven gezegt is, tot het capillare, maar tot een donzige en spinne-webs wyze fynte.
Hier zag men nu den misslag, dien de groote Malpighius geboekt heeft, van dat men de uyteinden der Varen in 's Menschen Lighaam niet zien kan: waar naa zeer groot verlangen was. Nu kan men ze zien, en tasten, wat van haar uyterste is; nu ziet men ook den misslag, dat het anatomizeeren van doode Menschen in zoo veel verloope Eeuwen ons niet heeft konnen brengen tot genoegzaame kennisse van 's Menschen Lighaam.
Dit is geen beroeming, maar eene volstrekte waarheidt, ja een zeer groote weldaadt van den alles vermogenden Schepper aan ons bewezen!
Hier door is het, nu dat een doodt Mensch van my als weder verleevendigt word, dat is, zoo natuurlyk ons voorkomt, als of hy weder leefde; en dit is al meede geen ydel voorgeven!
Immers hebben honderden van Menschen zulks gezien, en ook gezegt, Obstupeo! Ik staa verstelt! Men ziet, dat 'er byna niets aan ontbreekt als de Ziel; de Leeden zyn buygzaam; Vel, Vlees, Vet, en ook Ingewanden zoo natuurlyk, en zommige roodt, als in een levendig Mensch.
| |
| |
Wat is dit nu een groote weldaadt van den Heere onzen Godt, om, na zoo lang in de duysternisse gebeten te hebben, nu tegenwoordig zoo zeer verlicht te zyn! Hier, sursum corda! het hert naa booven! in volle dankbaarheidt.
| |
Aanleiding tot het ontdekken van deze Konst.
HEt is lange Jaaren geleden, dat ik quam by een zieltogent Mensch. Ik zag, dat de (nitor faciei) bloos van 't aangezicht van uur tot uur afnam: des quam my in den zin, of ook desselfs ingewanden, en andere partyen, niet wel der zelver natuurlyke gestalte op dezelfde wyze zouden verliezen? en dat vond ik, naa dit myn doen, waarlyk zoo te zyn: want duizende van byster kleine deeltjens maken zich t' zoek naa de doodt, en men kan ze dan niet zien; maar door dit myn doen komen ze ons als levendig en vrolyk voor, als of ze met ons als in gesprek quamen, en tot ons zeiden, al lang genoeg van ons, met onwaarheid gedisputeert en gesprooken, nu hebte gelegentheit om ons van agteren, van vooren, van onderen, en van boven te zien; zeg nu, wie en wat wy zyn, en hoe wy nacht en dag bezig zyn tot uwe behoudenisse.
Terwyl nu deze myne Lighaamen zoo, als verlevendigt, by my bewaart worden, en dat de Menschen, de aangezichten ziende zonder eenige rimpels, en als met een natuurlyke bloos, dan wel eens vraagen, is hier niet wat blanketzel op gesmeert? Dan tot antwoordt: Gy ziet immers niet alleen het aangezicht, maar ook alle de delen, zoo uyterlyke, als innerlyke, gelyk als in een levendige gestalte: kan men die alle blankelten? Een stap verder; nu is 't wel te bevroeden, dat dit myn doen zoo gemakkelyk niet is aangenomen, maar vele vyanden gaande gemaakt heeft om stenen op te raapen, en my tegen te spreeken, te beknibbelen, en vele onwaarheden voort te brengen.
Ik heb brieven van een zekeren Professor, die my verzoekt om dog geen meer nieuwigheden wereldt kundig te maken, maar dat ik my wil voegen naar 't geene zoo veel Eeuwen onwrikbaar en voor waarheit is aangenomen; ja ziende, dat hy zulks niet konde verkrygen, schreef hy my, dat het contra dignitatem Professoris was, dat is, tegens de waardigheidt van een Professor. Ik schreef tot antwoordt, Veni & vide. dog hy is niet gekomen, maar naa de eeuwigheid overgegaan.
Als ik overweeg alle die byzonderheden, die de Heere onze Godt door my heeft believen wereldt-kundig te maken, zoo is het geen wonder, dat 'er zoo vele my van tydt tot tydt aangerant hebben, en op my gramsteu- | |
| |
rig zyn geweest, als ze van myn doen lazen, en wel eens in hare boeken lieten invloeyen: Ik wil liever myn Oogen uyt myn hooft doen halen, eer ik dit of dat zal gelooven, het geen ons Ruysch hier voorhout, en naa 4 of 5 weeken my een brief toegeschikt wiert, met groot excuus over het zelve, als daar van door anderen onderrigt en overtuigt zynde, dat het waarlyk zoo was.
Het was ook al wat te zeggen, te schryven, dat de schorsse der Herssenen geen klieren, maar een t'zamenstel van zagte vaatjens is: men hadt nooit gehoort, of gelezen, dat zoo een zagte stoffe, witte gekookte styfzel gelyk zynde, getoont konde worden alleen uyt Cannaaltjes te bestaan.
Dit was maar een misslag, voortkomende uyt ongeloovigheidt; maar andere, door haat en nydt aangedaan zynde, en dan daar door onwaarheidt practizeerende, beschuldigden my met te zeggen, en te schryven, Ruysch zeydt, dat 'er geen klieren in 's Menschen lighaam gevonden worden. Dit is quaadaardig, jaa onwaaragtig! als mede, Ruysch destruit arte suâ glandulas; dat is, Ruysch destrueert de klieren door zyn konste. Deze beschuldiging by de voorgaande gestelt, als elkander wel gelykende. Voeg daar by het zeggen, dat de partyen door dit myn doen een ander gestel, en wel een onnatuurlyke gestalte krygen; het welk ook onwaar is.
Deze en diergelyke voorwendzels worden al mede beantwoort met komt, en ziet! Maar dat my ter verwondering strekt, is, dat alle die Vyanden, niemand uytgezondert, niet lang naa malkander naar de Eeuwigheidt gegaan zyn tot grote ruste voor my!
Ik las onlangs in een Tractaat, en vondt daar in een groten misslag. De Autheur maakte gewag van myn doen, en sustineerde, dat niet Ruysch, maar Swammerdam de uytvinder dezer Konst was geweest. Dit is een onwaarheidt, aangezien men nooit by hem een doodt Lighaam, als verlevendigt, gezien heeft.
Dit is een ontdekking, die God door my heeft believen waereldt-kundig te maken, waar van ik Hem ook de eere geeve, en dankzegginge toewyze.
Het zal my niet ligt vergeten, wat moeyte van my daar toe is aangewende; en nu het gevonden is, komen my dagelyks meer en meer wonderen te voren in 's Menschen Lighaam, waar van myn lieve en waarde Vriendt Swammerdam nooit mentie heeft gemaakt: immers wy waren dagelyks by elkanderen, maar hy heeft aan my of ymandt anders zulks nooit vertoont.
Doen ik dit eerst liet zien, men sprak 'er van als van Toverye: ook
| |
| |
wilde men in eenige Landen geen geloof daar aan geven, het welk nu evenwel wat begint te bedaren.
Zonder deze myne ondervinding hoe weinig wist men van de bloedtvaten. Men zeide, de slag-aderen brachten het bloedt na alle de delen van ons Lighaam ter voeding en verwarming, en dat de aderen het dan weder opnamen, en na het Herte brachten, door het geduurig circuleren: daar nevens zeide men, de aders hadden maar een enkelde rok of vlies, maar de slag-aderen twee, het geen ook maar half waar is; ten derde, dat de aderen klap-vliezen hadden, maar de slag-aderen geen; en dit is al meede onwaar bevonden: want omtrent het herte worden ze immers in de slag-aderen ook gezien.
Hier mede zonden ze ons weg: maar met welk een groot licht zyn we nu bestraalt door des Scheppers ontzaglyke weldaadt! gelyk ik U L. verder hope enigzints te verklaren.
Hoe naarstig ook onze voorgangeren geweest zyn in 't onderzoeken van het gestel der bloed-vaten, ( waar voor ze ook te danken zyn) hebben ze echter nooit konnen ontdekken deze haare uyteinden, daar nogtans zoo byster veel aangelegen is. Dit ontdekte ik door het vervullen van de zelve, en nu zien we, dat de meeste haarer uyteindens zoo fyn als Dons of als Spinne-webbe eindigen; andere eindigen als in een Pulpam of Moes, en dat Moes tone ik op vele plaatzen ook zelfs Vasculeus te zyn. Men zeidt gemeenlyk, praesentemque refert quaelibet herba Deum! dat is, yder kruidtje vertoont en wyst ons Gods tegenwoordigheit! mag ik dit ook niet wel zeggen van deze uyteinden der bloed-vaten? Hoe, zoo syn als Spinnewebbe? en moeten die geduurig nacht en dag bezig zyn om uyt te voeren 't geen Godt in haar geschapen heeft? immers ja! want zy zyn die Werklieden, geschikt tot voortbrenginge van deze en geene vochten, of zappen, (ex chyloserositate sanguinis.) uyt de voedende wey van 't bloet.
Hier vraagt mogelyk iemandt, hoe het te weeten is, dat zoo zeer fyne uyteinden nacht en dag werkzaam zyn? Het antwoord is: Als we ons gaan nederleggen om te slaapen, eischt men een Waterpot tot ontlastinge van ons water. 's Morgens wederom opstaande, neemt men de Pot, en men ontlast zich wederom: immers moet dit door die zoo fyne Kanaaltjens der Nieren volbragt worden: daar nevens slaapende of waakende, moet het bloedt nooit stil staan, of 's Menschens einde is daar, en hy gaat zoo dan naar de Eeuwigheidt: en zoo is 't ook gelegen met de Spieren, en fibrae motrices, of bewegende Spierdraaden, dewelke in de Maag, Darmen, en elders in een geduurige werkzaamheidt zyn van beweegen, en wringen of kneeden, 't welk de groote en vermaalde Hecquet, der Me- | |
| |
dicynen Doctor, en waardig Lidt van de loffelyke Societeit te Parys, ons medegedeeld heeft in dar kostelyk Tractaat de trituratione cibi in stomacho; en zulks heeft ook plaats in het Gedarmte.
Voeg daar by, dat de Ademhaaling, 't zy wy slaapen of waaken, mede niet mag stil staan, waar toe al mede de Spieren, de Longe en het Hart in een geduurige beweeging zyn: en byaldien dezelve in de gezegde geduurige beweeging zyn, konnen nog mogen die byster fyne bloeten watervaten (vasa lymphatica) stil staan, of ons leven is ook ten einde.
Door deze gezeide nieuwe ontdekking tone ik ook, waar van men zedert zoo veel verlopene Eeuwen niet heeft geweten, namentlyk, dat, de takken van de grote bloetvaten, (als Arteria magna, Vena cava, Vena Portae of Portarum, &c.) alzins met den andere niet overeenkomstig zyn, zoo in weezen, als in gebruyk. Dit is een zaak van zeer groote nuttigheit, en waar door zeer vele misslagen ontdekt worden.
Ik heb 'er reets voorheen eenige van doen afbeelden in myne Boeken; en dit heeft niet alleen plaats in onze bloet vaten, maar ook zelfs in de zapvaten der Peren, en andere Vruchten meer, welkers zapvaten, waar uyt ze byna alleen, bestaan, ook zeer veel van andere verschillen, waar van hier nader, zoo 't God behaagt, in Decade Advers. IV.
Geest my ten dien einde een stuk van de Lever in de handt, wiens bloet-vaten met een roodtwassige stoffe vervult zyn; ik zal u weten te zeggen, dat dit door de Vena Portae, dat door de Vena cava, en een derde door de Arterien gedaan is. Is het dan niet te duchten, ja voor zeker te houden, dat haar in haare uitvoeringe ieder ook iets byzonders van God den Heere opgelegt is om te verrichten? en zulks alleen door desselfs wyze bestieringe van boven.
De voorgemelde Hr. Dr. de Graaf heeft ons nagelaten in zyn Boek de Partibus genital: een afbeelding van 't Pancreas, zoo natuurlyk, dat het niet te verbeteren is; maar niets byzonders is 'er van de bloet-vaten in te zien.
Het was doenmaals, gelyk nog by de meesten al, Secretio, Secretio! Maar wat is Secretio? zonder voorgaande Confectio, door de vaten, als uytvoerders, en werkers, mediante chylo-serositate sanguinis, waar meede ik versta de Sereuze huy des bloeds, in de Slag-aderen onthouden zynde; en het geen in de aderen gevonden word noem ik sanguis serosus, gelyk het voorheen die benaming al gehadt heeft, of Serositas sanguinis, om dat het zig van het voornaamste voetzel of gyl ontlast heeft.
Men vraagt me, op wat wyze de gezeide uytvoerders haar werk
| |
| |
volbrengen? Ik geef tot antwoordt: dat is te hoog voor 's Menschen begrip; dit is Godt alleen bekendt; en niet wyzer te willen zyn dan het Hem behaagt, is een eruditum nescire, dat is, een geleerde onwetenheidt.
Wat was nu al verder te onderzoeken? hier stil te staan, en te denken, het is nu al genoeg. Neen! Deze Lighamen nu als verlevendt zynde, moet men ook zoeken te conserveren en te behouden, en zulks niet alleen voor enige Dagen, Weken, Maanden, maar voor zeer veel Jaren, zonder verandering van haare nitor faciei, of bloos van 't aangezicht, als in een fris, gezondt, ja gelyk in een levendig Mensch.
Schynt U dit, waarde Verzoekers van dit geschrift, niet wat groots gezegt? Wel ik heb gezegt, en zegge het noch: Venite & Videte, (komt en ziet het.)
De grote Monarch van Groot-Rusland, onlangs in de andere Waereld overgegaan, heeft 'er gehadt, en ze zyn 'er noch, die 20, 30, ja meerder Jaren al doodt zyn geweest; en nu kan ik 'er UL. wederom tonen, die 5 of 6 Jaaren by my zoo bewaart zyn geworden, in myne nieuwe verzameling, waar mede ik nu al weder op nieuw 8 Jaren lang bezig ben geweest; edog niet zonder hulpe van mynen Zoon.
Ik verzekere my, dat voor die Lighaamen, dewelke zyn Keizerlyke Majesteit van Groot-Ruslandt van my heeft gekregen, wel goede zorge zal gedragen worden, om ze zeer wel te doen bewaren: te meer, alzo gemelde Majesteit my die groote eere heeft bewezen, van zig zelfs van my te laten onderrechten aangaande de partyen van 's Menschen Lighaam, waar door Hy in staat is gesteldt om over dezelve zodanig te redeneren, dat het tot verwondering van een ieder is geweest.
Het was, gelyk gezegt is, gants nodig om een ieder genoegen te geven, de partyen te conserveeren, op dat men altoos konde zeggen: Venite & videte, (komt en ziet het); en zulks was eertyts ongehoort: immers was Professor van Horne een deftig ontleder! Maar al dat hy van dat zoort had toebereit, bestont in een Arm van een Mensch, wiens Spieren hy naauwkeurig hadt van een gescheiden, en in Zout bewaart. Voorts zag men by hem niets. Het zelve was by droog weer droog, en by nat weer droop het van de pekel.
Het is nu al meer dan 62 Jaren geleden, dat ik sterk doende was met het prepareren en conserveren, en na my quam Doctr. Swammerdam mede ontrent enige byzondere delen van 't Lichaam, en nu is 't zoo gemeen als voorheen ongezien: edog met wat een onderscheidt! Hoe
| |
| |
zwaar dat prepareren en conserveren is, weten best, die zulks dagelyks doen; het is ieder wel even na, maar nier even nut.
Regn. de Graaf, een byzonder vernuftig Ontleder, verzocht me eens door een Brief om iets voor hem te willen prepareren. (Ad illud enim, schreef hy, felici sydere natus es, dat is, Daar toe zyt gy dog onder een gelukkig gesternte geboren!)
Die zulks nu by my komen zien, en 't gene ik heb toebereidt zoo konstig en mooi vinden opgeschikt, en als verlevendigt, zeggen wel eens, quorsum illud? dat is, waar toe zoodanig een kostelyk opschik? Ik geef tot antwoordt: Waar toe zo kostbare Begravenissen der Doden, daar de Wormen met zoo grote stank al in zitten te smullen? Waar toe al dat kostelyk bekleden der zelve? Ik doe het om den Mensch alle afkeer te benemen, die dog van natuure anders gewoon is een schrik te hebben voor dode Menschen, en hare delen. Ten tweeden, ik doe het ter eere en waardigheidt van de Ziele, die 'er in gehuisvest is geweest; en alzoo heb ik het vertrouwen, van my niet te bezondigen wegens haar cierlyke opschik.
Nu al weder een stap verder. Ik hadde in myn derde Decas Adversar. iets byzonders ter neder gestelt, waar over ik, enige tydt geleden, een lesse deede, ten dienste van de Vroedt-Vrouwen, in 't bywezen van de Opzieners van het Collegium Medicum: want zonder haar bywezen worden 'er zoodanige onderwyzinge niet gedaan.
In die gezeide lessen zoude ik, zoo men voorgeeft, ook gezegt hebbe, dat het Kindt geboren zynde, men de Koek niet moet zien te krygen, maar te laten zitten, tot dat ze de natuur komt uit te dryven. Of dit myn zeggen qualyk is verstaan, of qualyk uitgeduidt geworden, late ik daar; ik geloof niet, dat die gezeide Heeren zulke lessen zouden toestemmen, maar veel eerder verfoeien. Ik hebbe alleen gezegt, dat wanneer de Moerkoek zoo vast zit, dat ze na geen gewoone zagte middelenkomt te luisteren, het beter is haar tydt te geven, dan gevaarlyker middelen in 't werk te stellen, gelyk nu verder aangewezen zal werden. Het geen ik dan verder ook in de gezeide Lessen, als vry wat byzonders, voorhiel, bestondt in de ontdekking van een nooit voorheen gehoorde, getoonde of bekende Spier, die ik onlangs ontdekt heb, door des Heeren goedtheidt, in de grondt van de Lyf-Moeder van een ontzielde Kraam-Vrouw, waar van een afbeeldtzel gevonden wordt in myne derde Decas Advers. Edog niet volkomen na myn genoegen, zoo dat ik geraden vondt, het zelve te doen verbeteren in deze Verhandeling.
Het is een Musculus orbicularis, dat is, een Spier, gemaakt van
| |
| |
rondtom lopende Spierdraden, dewelke meest aan wezen vry dik zyn, geschikt tot uitvoering van 't werk, waar toe ze onze Heer geschapen heeft, namentlyk tot uitperssing des Koeks van de nageboorte van 't Kindt.
Deze Spier word nooit gevonden, als na dat het Kindt geboren zynde, de Kraam-Vrouw het Leven met de Doodt komt te verwisselen: en dit is wel zekerlyk een oorzake, dat ze in zoo veel Eeuwen onbekent en ongezien is gebleven; te meer, om dat het zoo byzonder zwaar voor ons is, in zoo een ongelegentheid de Lichaamen te mogen openen, en daar nevens, zoo een voorwerp te mogen mede neemen, 't zelve te zuiveren, en naderhand te konnen zeggen, komt en ziet het: anders naauwlyks gelooflyk!
Deze nieuwe ontdekking is van nu af aan van Buitenlanders zo vermaart, dat ze ook den naam heeft gekregen van Musculus Ruyschianus, gelyk de Musculi Pyramidales geheten zyn naar derzelver vinders naam Musculi Fallopiani.
Indien dan deze Koek in de formatie zig gezet heeft tegen deze Spier aan, gelyk ze meest doet naar de loop van de natuure, zoo zal de Koek (zynde het voornaamste van de nageboorte) meest vaardig en zeer gemakkelyk uitgeperst worden, door die Spier: edog zoo ze zig gezet heeft bezyden dezelve, zoo dat ze dat hulpmiddel van die Spier ontberen moet, als zynde dan extra Sphaeram activitatis: dan zit zoo een Koek zomtydts zoo vast, dat ze niet als met gewelt te krygen is: & hinc illae lachrymae! dat is, hier door alle deze ellenden; namentlyk het zwellen des Buiks, en gedurige pynen daar in, gedurige Koorzen, Spruuw, Loop, ophouden van de alzoo genoemde zuivering, &c. en, 't zy schielyk, of na enige dagen, menigmaal de doodt.
Als dan wort 'er wel gezogt naar de oorzaak van zoo haastig een doodt! Men antwoordt, geen kruid is 'er voor de doodt! het geen wel waar is; maar zyn 'er dan niet wel zomtyds middelen verzuimt, of kwalyk aangewent tot behouding? Was het niet beter geweest, terwyl die Koek dan zoo vast zat, en dat ze door zagtigheit niet te krygen was, dat men ze dan nog wat hadt laten zitten voor eenige tydt? ik oordeele ja! Hier van nu breeder.
Imandt konde hier vragen, zyn 'er niet wel meer oorzaken van het vast zitten van de Koek, dan 'er vermelt zyn? Tot antwoordt: Ja. Wy hebben in onze schriften voor vele Jaren al Waereldt-kundig gemaakt, dat de Moer-koek een dubbelt bekleetzel heeft, waar van ze door beide haar superficien, of oppervlaktens, bekleet wordt. Het bekleetzel nu, waar
| |
| |
door ze aan de Lyf-moeder vast gehegt is, 't welk is een continuatie vati de Chorion, dewelke zomtyds de natuur van een Tartarus, of witte steenagtige natuur aanneemt, waar door dan de gezeyde oppervlakte van de Lyf-moeder, dezelve natuur aannemende, elkander vast houdt.
Edog, hoe het zoude mogen wezen, men myde alle geweldt; aangezien de binnenste oppervlakte der Lyf-moeder als dan byster teder is, gelyk ook te zien is in een gequetste Lyf-moeder, die my is gegeven uyt een arme Kraam-Vrouw, door het af haalen, van een Nageboorte, waar uyt een stukje als uytgenepen ons voorkomt: en waar door de gezeyde rampen, en eindelyk de doodt veroorzaakt worden.
Ten laatsten kan ook tot een oorzaak gesteldt worden, wanneer de streng in de formatie zig komt te zetten in het midden van de Moer-Koek, en niet wat aan de eene of de andere zyde na de omtrek; gelyk of men by voorbeeld aan een rondt stukje leer, van grootte en rondte als een Ryxdaalder, een touwetje recht in het midden vast maakte, en nat gemaakt zynde tegen een straatsteen vast aandrukte: dan kan men zeer licht een vastzittende steen uyt de gronde trekken; maar zoo men dat touwetje aan de zyde van 't leertje vast maakt, zal het van geen uitwerking wezen, maar los gaan.
| |
Hier volgen nu enige oplossingen van zwarigheden, tot wering van zommige valsche betichtingen.
MYne Heren, Ik moet UL. nog eens voorhouden enige zwarigheden omtrent het afhalen van een Nageboorte; niet alleen in deze, maar zelfs in alle Landen houdt men tanquam in concussum, dat is als onwrikbaar, dat, het Kindt geboren zynde, de Nageboorte aanstonts ook met een moet volgen; 't welk van zo hoge nootzakelykheit wort gehouden, dat men niet mag opstaan, zonder die ook mede aanstonts gekregen te hebben. Indien ik hier tegen spreke, wel wat al handen op dat oude hoofdt! Zal ik niet met Paulus moeten horen: Wat wil deze klapper zeggen? Zullen de Vyanden, die 'er opkomen, niet zeggen, dat ik raze? Edog daar kome op wat wil, bestendig en stantvastig in zyn beroep en bediening te wezen is altoos pryswaardig: want hier lafhartig te zyn, daar het leven afhangt, zoude my zo een beroep waar in ik gestelt ben onwaardig maken.
| |
| |
Ja 't zoude zeer verfoeielyk zyn! Heeft dit de goede Godt door my nu gelieven Waereldtkundig te maken, het geene tot behoudenisse der elendigen strekt, zyn wil zal en moet volbragt worden, daar kome van, zegge ik nog, al wat wil! Godt onthoudt niemandt het goede, die in opregtigheidt wandele, en tot het einde toe het welzyn van zyn evennaasten zoekt en betragt.
O! wat hebbe ik niet al droevige voorbeelden zedert meer dan 50 Jaren bygewoont, daar frisse, gezonde, vrolyke, en over geen ongemak klagende Vrouwen, de arbeidt overkomende, en van haare vruchten wel verlost zynde, schielyk kwamen te sterven, door het mishandelen in 't krygen van de Moer-Koek, die men wilde hebben, schoon dat ze niet te krygen was, als met levens gevaar! en of ik zeyde, laat ze liever nog wat zitten; geeft wat tydt; legt ze wat ter ruste: waar op ik dan wel eens ten antwoordt kreeg: Wel, moet ik dan de Nageboorte ook niet hebben? Dit was in de dagen van onkunde, toen men niet beter wist, waar door ook vele het leven verloren hebben; en schoon zy nog al op kwamen, wat hoorde men dagelyks niet al klachten van die mishandelingen! Maar nu van den alles vermogenden Godt beter onderricht zynde, kan men deze onheilen voorkomen, zo dat men zulks wel met dankbaarheidt mag beantwoorden.
Naardien dit myn voorstel voor als noch ongehoort, ongezien, en onbeschreven is, en men zoo en zoo gewent is te doen, en dat zedert zo vele Jaren, zelfs in alle Landen, hoe bezwaarlyk zal 't dan zyn, 't zelve in gebruyk te brengen? Een Vroetvrouw zal zeggen, zit ik voor een Vrouw, heb ik het Kindt, kan ik de Moer-Koek niet haastig genoeg krygen, aanstonts moet ik horen, myn Vroetvrouw weet dit wel beter te verrichten: hier wort men bedeest, en daar door wat vrypostiger om wat harder toe te tasten: dan, als men de Moer-koek gekregen heeft, 't zy met kwetzing, 't geen men niet weeten kan, denkt men, niemant is te beschuldigen; en zo 'er daar na de gezeyde toevallen, ja de doodt op volgen, dan wort 'er wel eens iemant beschuldigt van mishandeling. Maar men geeft tot antwoordt: Wel heb ik de Nageboorte niet in 't geheel en wel gekregen? is 'er wel kruydt voor de doodt? en aldus heeft men zich zelfs dan verontschuldigt. 't Is te verwonderen, dat deze verdediging zoo veel vermogen heeft gehadt, van zedert zoo veel voorgaande Eeuwen dit wangebruyk te konnen dragende houden.
Maar nu ons deze Spier bekent is geworden, dewelke ter uitperssing van de gezeyde Koek gedestineert is, zoo moet ons zulks tot onderwy- | |
| |
zinge dienen; dat is, zit de Koek vast, luistert ze na geen zagte middelen, dan moet men de Lydersse te bedt leggen, wat verkwikken, en nieuwe krachten laten krygen. Dit is genaamt curatio per exspectationem, een genezing, in dewelke men niet al te voorbaarig is, en wat ruste geeft. Hier na is dienstig een verzagtende en een weinig prikkelende, (zoo 't noodig is) een andere, dog verzagtende en verwarmende Klisteer, en iets Cordiaals in te geeven. Maar neen! zegt de Vroetvrouw zoude ik opstaan voor dat ik de Koek gekregen heb, zoo zal het Lichaam toesluyten; en hoe dan?
Belangende dit voorgewende toesluyten van die partyen; zulks geschiedt gewoonlyk zoo schielyk niet, als men wel voorgeeft: want daar toe worden al enige dagen vereyst: en genoomen die partyen kwamen al te sluiten, de Moer-koek de Patient noch byblyvende! Die zwaarigheidt wordt van vele ook al te zwaar opgenomen, ja men meent dat zulks dodelyk voor haar is; men ontziet zich menigmaal niet haar die zwaarigheidt te zeggen, of door de Hoofden by een te steeken, merkt ze, dat 'er zwarigheidt gemaakt wordt; ze wordt met zeer groote angst bevangen, 't welk haar de moedt doet nedervallen, en dat tot haar groot nadeel. Derhalven al weder best de Lydersse ter ruste, en wat te bedde te leggen, en de nageblevene Koek wat te laten meuken en ryp worden, de Lydersse wat te verkwikken; hier op komen wel weder nieuwe navlagen, en dan wordt de Koek wel uitgeperst. Het zal de Heer Doctor van Bronckhorst nog niet ontgaan zyn, dat 'er by eene zekere Mevrouwe 't zelve geval voorviel; de Koek zat daar ook zoo vast, dat door een bekwame Vroetvrouw alle behoorlyke zagte middelen in 't werk gesteldt zynde, zy echter onmagtig was de Koek te krygen. Dit gaf ze te kennen; en deden alle Vroetvrouwen zoo als deze, ô wat groot geluk, ja heil na deze! Tot assistentie wierdt ik 'er ook mede bygeroepen, en wy beide maakten geen zwaarigheidt om haar ter ruste te doen leggen; en hoe zagt en gemakkelyk, zonder eenig geweldt, dreef de natuur met een vlaag de Koek ten lyve uit, en dat na weinig uuren!
Merk wel. Deze Koek zat nu zoo byzonder vast, en wierdt echter na weinige uuren zoo zagt, en met een vlaag, zegge ik, ten lyve uitgestoten.
Ik verhaal dit niet, om te tonen, als of ik verlegen was exempelen by te brengen; dan zou ik 'er zeer veel konnen bybrengen, 't welk ik onnoodig oordele.
Om kort te gaan moet ik UL. zeggen, dat my zedert meer dan 50 Jaren, dat my de lessen ter onderrigting der Vroed-vrouwen zyn toevertrouwt, en die ook nooit voor my in gebruyk zyn geweest, geen een
| |
| |
enige barende Vrouw is voorgekomen, die door het vast zitten en byblyven van hare Nageboorte gestorven is, ten zy men voorheen op haar Moer-koek met groote moeite heeft gewerkt.
Wel is my gebeurt, dat ze dezelve enige Dagen, Weken, ja Maanden, by zich hielden, en echter noch kwyt wierden, waar op wel staat te letten!
Hoe is men dan zoo dwaas, zoo onbezonnen, en zoo hoofdig, dat men ze altydt zoo schielyk wil hebben, zelfs als ze niet te krygen is, zonder gevaar van 't leven? O dwaasheidt! hoe hebje dit hok zoo vast ingekregen, en zoo lang behouden?
Ik zal noch tot overvloedt, hier byvoegen; men geeft ook voor, dat door het nablyven van de Moer-koek, dezelve dan komt te rotten, de Lyf-Moeder aan te steeken, en die mede doet rotten, kwade dampen van haar te geven, enz. Hier op tot antwoordt; zulks wort wel gezegt, maar is nooit van my ondervonden, noch aangetoont! ja ook valsch: immers onmogelyk om eenig exempel daar van te konnen bybrengen.
Zoude het ook wel te duchten zyn, 't geen ons hier wordt voorgehouden, wegens het voorgewende verrotten van die partyen, terwyl my zulks in meer dan 62 Jaaren nooit is voorgekomen, die zoo byzonder vele Vrouws-perzonen zoo geopendt, als ontleedt hebbe? Konnen de Kinderen, over het Jaar gestorven zynde, zonder te verrotten, in 's Moeders Lyf blyven: veel beter een Nageboorte, en te meer, om dat de Koek een deel des Kindts, en niet een deel der Moeder is.
Hier van zal ik een exempel (zoo 't Godt behaagt) beschryven in myn te doene Decade IV. Ik heb ook een exempel van een Kalf, het welk een half jaar na zyn doodt in de Koe is gebleven, zonder te rotten, maar zeer slap en slenterig was geworden: ('t geen ook plaats heeft met de doode Kinderen, die Maanden lang in 's Moeders Lichaam kunnen verborgen blyven) echter is dat Kalf noch van my geanatomizeert, en zyn bloedtvaten vervult, waar door die partyen noch als verlevendigt door my zyn geworden, en desselfs Herssenen (een stoffe zoo zeer teder) noch te pronk zit in myn Curis posterioribus: Immers was de Koe vet en wel gesteldt, en is ook by de Hovenier, Mr. Cornelis Vos, in de Stadts tuyn geslacht, en met gezondtheidt ten zynen Huyze gecousumeert: zoo dat men geen acht moet of behoeft te geven, op zulke en diergelyke voorwendtzelen, die uit misverstandt voortgekomen zyn, en dus lang het hok ingehouden hebben.
| |
| |
Daar zyn al vele Jaren verlopen, dat ik op de stoel de Vroedt-Vrouwen al heb beginnen te zeggen, dat men de Moer-Koek, te vast zittende, met geen gewelt moet afhalen, en dat het beter is (zooze niet met zagtigheit te krygen is) dezelve voor eenige tydt te laten zitten, en wat tydt te geven: maar men heeft het niet ter herte genomen, ja alles in den windt geslagen, menende zommige zulks haar reputatie te zullen quetzen. O dwaasheidt!
Maar nu ik de gezegde Spier ontdekt heb, en my weder zoo een bedroeft voorval voorgekomen is van een geringe Kraam-Vrouw, wiens Moer-Koek na het verlossen zeer vast zittende, met gewelt uit de Lyf-Moeder is afgehaalt geworden, met quetzing (zo 't my voorkomt) van de binnenste, zoo zeer tedere, oppervlakte der Lyf-Moeder, zoo kan ik niet nalaten deze myne stellinge met meerder vrymoedigheidt aan te tonen, ter behoudenisse van de Vrouwelyke Sexe, die wel zeer grote redenen heeft van my daar voor te danken, en haar den mondt te stoppen, die zoodanige onwaarheden, als vermelt zyn, verspryden.
Deze Kraam-Vrouw stierf in de Kraam, gelyk my veelmaals voorgekomen is (voornamentlyk onder geringe Menschen); maar ik konde niet weten, hoe deze hare Lyf-Moeder gestelt was: hier toe met smeeken wierdt my toegelaten om het Lichaam te openen, en (mediantibus illis) de Baar-moeder mede te nemen. Dat was wat te zeggen! mede te nemen, ja ook te conserveren, om altoos te konnen zeggen: Komt en ziet! deze is van my als verlevendigt, en zoo toebereyt, als ofze heden my gebragt was uit het Lichaam.
Denk eens, myn waarde Verzoekers, hoe bezwaarlyk het voor ons is een doode Kraam vrouw te mogen openen, die partyen mede te nemen! zonder het welke wy van deze zoo heilzame aanmerking alle onkundig zoude gebleven zyn, tot nadeel van de Vrouwen: by gevolg, hoe veel goets doen zy, die ons de afgestorvene Menschen laten openen? daar immers geen quaat, maar veel heyls in steekt; hier van alle die byzondere waarnemingen in myne Boeken, als mede alle die misslagen van andere, die 'er in verbetert worden, hoewelze zoo zeer lange Jaren in swange zyn gegaan.
Nu is 't te hopen, dat ons na dezen wat ruymer mate hier in zal werden toegemeten als voorheen.
Tot bevestiging van myne stelling voeg hier nevens noch een byzondere aanmerking, hier niet qualyk te pas komende. Men hoort niet van de Huys-lieden, en andere Menschen, die door het welwezen van het Rundtvee haar bestaan hebben, datze ooit bekommert zyn, dat het nablyven van
| |
| |
de Nageboorte van 't Kalf oorzaak zal worden van de doot van de Koe, niet tegenstaande die Nageboorte niet met ene, maar wel met 40, 50, 60 Moer-Koeken bezet is, waar onder verscheide, die wel meer dan half zoo groot zyn, en enige in grootte van die van een Mensch konnen halen, gelyk in myne nieuwe Verzameling te zien is.
Nadien 'er zoo groot een getal van grote Moer-Koeken in de Nageboorte van die grote Beesten gevonden wordt, en in de Vrouwen gemeenlyk maar een, hoe is men dan zo byster bekommert en onstelt, als die eene staat te komen? Men moet wel eerst alle behoorlyke vlyt aan wenden om ze te krygen, maar nooit met gewelt afhalen; en als 't gebeurt, dat de Moer-Koek geheel achter blyft, moet men die zaak, als voorheen, niet al te hoog opnemen, namelyk als of dezelve dan quam te rotten, de Lyf-moeder aanstak, en de doodt al voor de deur was; maar men zoude my daar op wel een vrage konnen doen, of ze dan Dagen, Weken, ja Maanden, de gezeyde Koek daar blyvende, haar wezen noch komt te behouden? Tot antwoort: Neen; maar zy neemt een geheel ander wezen of gedaante aan, 't zy datze verandert in Hydatides, dat is Waterblaasjes, of in een bruyne Massa, gelyk gekneet Rogge Deeg zig vertonende.
Deze Waterblaasjes zyn onnoemelyk veel in getal: in 't begin zynze byster klein; dan wordenze zoo groot als Speldehoofden; dan als Hennipzaadt, Erwten, daar na als Hang-Paarlen; het getal wordt dan wel eens zoo groot, datze een Wateremmer konnen aanvullen.
Ik noeme dit gebrek het beslote Water des Moer-Koeks; 't zelve is my binnen 14 dagen twee reyzen voorgekomen; en wierdt zonder merkelyke ongemakken gedragen, en naderhant gemakkelyk gelost.
Deze Waterblaasjes bewaar ik in groote menigte om dagelyks te konnen tonen.
In tegendeel, indien de Moer-Koeken veranderen, als in een bruyne Roggemeels gekneedt Deeg, wordenze nog al hedendaags Zuygers geheten (Molae), waar van de naam niet alleen, maar ook zelfs de vertellingen, die men daar van doet, zeer bespottelyk zyn; en derhalven onnodig om hier op te halen.
Ik hebbe dan gezegt, dat men, het Kindt geboren zynde, aanstonts moet zien de Nageboorte te krygen, en dat door gewone, bequame en zagte middelen, en zonder gewelt te gebruiken. Is de Koek los, men heeft 'er geen moeyte mede; want dan valtze ons in de handt; zoo niet, men tokkelt eens aan de streng, zonder trekken; men zegge aan de Patient: maak eens een vlaagje; men doet haar eens en andermaal hemmen
| |
| |
en bremmen, zoo als dat geheten wort; komtze nog niet, men zet de Patient eens op haar voeten; men verwacht een vlaagje, en dit alles zonder verbaastheidt; men stryke het Lichaam gints en weer met Oly van Camomillen, of Vng. Althaeae; men zette eens een verzagtende Clysteer; men geeft wat tot verquikking; men tone geen droevig gelaat, dat zeer quaadt is; men hout de warme doeken voor het Lichaam.
Hier weet ik, dat gy zeggen zult, dat men dan met de eene handt de streng vast houde, en met de voorste vinger van de andere handt langs de streng in 't Lighaam ingaa, om de Koek bezyden het eynde des strengs te doorboren. Hier nu een weinig stilstandt. Dit doen is wel volmondig van de Schryveren in hare Boeken aanbevolen, ja door figuuren afgebeelt, in alle Landen in gebruyk, ook van my in myne Lessen wel belast; maar na het ontdekken van deze nooit voor heen bekende Spier, en 't geen hier voor al is vermelt, is my nu dit doen wat verdacht voorgekomen, ook twyfele ik niet, of hier door zullen 'er nu wel meer met my bekommert worden om dat zoo volstrekt aan te pryzen, inzonderheidt als men het voorgezeyde eens hartelyk overweegt, en men bevint, dat zommige wat rouwhandig zyn.
Daar nevens wete ik door ondervinding, dat alle de Moer-Koeken en Vliezen niet even gemakkelyk met de vinger doorgeboort konnen worden, doordien de eene Koek harder en taayer is als de andere, ook om dat de handen inzonderheidt de vingers der Vroedt-vrouwen in 't halen der Kinderen (als het een zware en langdurige arbeit geweest is) als doofagtig zyn geworden, en het subtiele gevoelen ontgaat; derhalven is 't zoo gering niet te achten, aldus op de Koek te werken; het is beter, de Koek te vast zittende, wat tydt te geven, en de Patient te bedde te leggen; zoo dat ik nu liever zoude willen invoeren, hier omtrent wat voorzigtiger te zyn, dan zulk een doen zoo byster krachtig en volmondig aan te pryzen.
Voorts moeten wy nog in dezen handel aanmerken, dat men in de Baring als tweederhande Verlossinge te verwachten heeft, namentlyk eerst die van het Kindt, en daar na die van de Nageboorte of Koek, en dat deze twee ook ter uytvoering geen een en dezelve werktuygen bezitten: want tot het verlossen van 't Kindt, worden niet alleen alle de Spierdraden der Lyf-moeder vereischt, die byster veel in getale zyn, en als verwardt door een lopen, om te krachtiger van alle kanten het uytperssen des Kindts te verrichten, maar daar nevens komen dan de Spieren des Buyks nog te hulpe: om nu de twede, namentlyk de Koek, ter Waereldt te brengen, daar toe is die gezeyde Spier geschikt; indien men dan
| |
| |
zoude willen vaststellen, dat deze beide, tot verscheyde werkingen gestelt zynde, altoos in aller yl elkanderen zoude moeten volgen, oordeele ik valsch te zyn. Het is gemeenlyk, en naar de loop van de natuur, dat in de arbeidt eerst het Kindt, en daar na de Moer-Koek te voorschyn komt: edoch zomtydts is de Moer-Koek veel vroeger ryp en gereedt, en komt voor het Kindt ten lyve uit, 't welk van het beste niet is; want indien het Kindt dan niet schielyk voor den dag komt, zoo ziet men veeltydts, dat het doodt ter Waereldt verschynt: voor al is 't nodig om de Koek te krygen, dat men (gelyk gezegt is) wel eens en andermaal mag tokkelen aan de streng, maar niet daar aan trekken, aangezien daar door en Koek, en de grond der Lyf-Moeder, meermaals te gelyk uit het Lighaam te voorschyn komen; en zoo men dit gewaar wordt, en men de Lyf-Moeder niet met een vaart weder in haar plaats brengt, zwelt de Lyf-Moeder zoodanig, dat het niet moogelyk is zulks dan te doen; en alzoo sterven deze Lyderessen in korte uren, waar op dan wel zorgvuldig moet gelet worden.
Dit ongemak valt zomtydts ook wel voor, al heeft men aan de streng niet getrokken, en dat alleen door sterk perssende naweenen. Dit zeg ik uit eigene ondervindinge, hebbende dit zelfs bygewoont; dog als het gebeurt, dat men 'er vaardig by is, zoo komt het weder te recht. Voor 50 Jaaren, als 'er hier noch geen opentlyke onderwyzing over dien handel gedaan wierdt, quam dit ongemak meer voor dan tegenwoordig, en men was onkundig wat het voor een ongemak was. Als men my haalde, zeydenze, dat 'er een stuk vlees ten lyve uything; andere hielden het voor een Mola; andere voor een Monster. In die tydt wierde ik tweemaal op eenen dag geroepen by zoo een droevig ongeval; maar na het doen der Lessen is het in vele Jaren niet voorgevallen, als nu onlangs weder eens.
Eer ik af breke moet ik voor het laatste nog iets byzonders ophalen. Het is wat ongemeens, dat ik hier voren bygebragt hebbe aangaande het voorgegevene verrotten van de Nageboorte, en aansteken van de Lyf-Moeder, wanneer dezelve, het Kindt geboren zynde, nablyft. De reden waarom ik dit tegenspreke, is, om dat de Nageboorte geen deel is des Moeders, maar alleen een deel des Kindts, en de ervarentheidt ons leert, dat de Nageboorte altydt, 't zy vroeg of laat, uytgedreven wordt; ja dat zelfs een doodt Kindt langer dan een geheel Jaar de Moeder kan byblyven zonder te verrotten; zal dan zoo veel te beter niet de Nageboorte, zonder de Baar-Moeder te doen aansteeken, konnen byblyven? Men oppere hier tegen nu eens een vrage, namentlyk of dode Kinderen
| |
| |
dan nooit in 's Moeders Lighaam verrotten? Ik antwoordt, Ja, om dat my 't eene en 't andere wel is voorgekomen, waar over myn voornemen is, zoo het den alles vermogenden Bestierder behaagt, in myn IV. Decas breedt en wydtlopig te handelen, en aldaar voorbeelden by te brengen, die my dien aangaande in den tydt van 62 Jaren zyn voorgekomen.
Hier mede, waarde Heeren en Verzoekers van dit geschrift, heb ik na vermogen aan myne belofte voldaan, eerbiediglyk verzoekende, daar mede voor dit maal genoegen te willen nemen; want van alles verslag te doen, 't geen van my in de Latynsche Tale is uytgekomen, is my die tot zoo een hogen ouderdom gekomen ben, al te lastig. Hier hebt gy dan gehoort, wat 'er van myne openbare onderwyzinge is, namentlyk, het Kindt geboren zynde, zyn eerste werk te maken om met alle omzigtigheidt en zagtigheidt de Nageboorte zien te krygen; en zoo de Koek te vast zit, die dan liever te laten zitten voor eenige tydt, dan met gevaar des levens dezelve af te rukken met stukken en brokken, 't welk gemeenlyk met gewelt gedaan wordt, en derhalven te verwerpen is, ten ware in den hoogsten noot, namentlyk in een zware bloetvliet, 't Kindt geboren zynde, en de Koek ten deele los geraakt, en ten dele nog vast zittende, dan is het, (want van twee quaden moet men altoos het minste verkiezen) zegge ik, geoorloft te doen, 't geen men anders moet nalaten.
Hier op dan acht gegeven zynde, zullen dan zodanige, die gestelt zyn om barende Vrouwen te verlossen, niet veel geruster naar huys gaan, wanneerze zig bewust vinden, datze op de Nageboorte of Koek met geen kracht of geweldt gearbeit hebben, schoon 'er een, of ook wel alle de voorverhaalde ongevallen, ja de doodt zelfs, opvolgen? Ik mene voorzeker ja.
Ziet Heeren, dit is myn onderwys, en zulks getuygen ook de Heeren Inspectores van het Collegium Medicum, die altoos by 't lezen tegenwoordig zyn; maar wat daar van met onwaarheidt al is verhaalt, heb ik met leetwezen en gedult moeten horen. Dog, dit is 's Waereldts loon!
Voorts afbrekende wensche ik, dat deze mynen arbeidt van den Hemel verder gezegent mag zyn, op dat ons in het toekomende zoo veel droevige voorbeelden daar omtrent niet meer mogen voorkomen, veroorzaakt door het onbezuysde afhalen des Koeks, als die zoo vast zit; te meer om dat men het nu kan tonen, en zig niet langer behoeft te laten paayen, met zeggen; het is nu maar komt en ziet! wat een grote wel- | |
| |
daadt ons nu van den Alles Vermogenden bewezen, daar men voorheen niet van geweten heeft!
Noch is myn verzoek, dat zig dog niemandt verbeelde, dat ik een zaak van zoo groot een belang, als hier voorgestelt wordt, en daar 't leven der Menschen van afhangt, Waereldt-kundig make, alleen steunende op myne ondervindingen, 't welk voor een vermetelyke zaake zoude konnen gehouden werden: maar 't is voorheen eerst wel overwogen, gelezen, en zeer dienstig geoordeelt van zeer beroemde Professoren, Doctoren, Chirurgyns, Vroedt-Meesters, en andere Menschen van een goedt oordeel, verstandt, en van grote bequaamheidt, die my hertelyk verzogt hebben, 't zelve onder geen Koorn-Maat te willen verborgen houden, maar voor de gehele Waereldt open te leggen, gelyk men nu hier ook zien kan, dat ik gedaan hebbe
EYNDE.
| |
Uytlegginge Van de plaat.
A. |
De omgekeerde grondt van een Kraam-Vrouws Lyf-Moeder. |
B.B. |
De inwendige Spier, dienende tot het uitperzen van de Moeder-Koek, bestaande uit rondt-om lopende Spierdraden. |
C |
De uytpuylende Top (Conus) van de inwendige of omgegekeerde grondt van de gezeide Lyf-Moeder. |
D. |
De gequetste rontom-lopende Spierdraden. |
|
|