| |
VIII.
Van de Opperhuyt.
Hoe veele byzonderheden ook in de uytwendige bekleetzelen van 's menschen lichaam schuylen, weten die alleen, dewelke met een onvermoeiden yver in dezelve te onderzoeken bezig zyn geweest. Zekerlyk ik hebbe menigmaal verwondert geweest, dat de eerste Ontlederen veel gesproken hebben van 't derde algemeene bekleetzel, namentlyk de huyt, maar gezwegen van de twee eerste, te weten de opperhuyt en 't netwyze vlies. Indien die geestige zeer geleerde Zwalvius, dewelke zo fraay de klachte van de maag beschreven heeft, nu nog leefde, hy zou met meer fraayheit tot lof van deze dekzelen konnen geschreven hebben, in welke voor dezen ten onrechten verzuymt, hedendaags men zo veele en zo fraye zaken aan hem zou konnen vertonen.
| |
| |
Die te vooren van 't maakzel van 's menschen lichaam geschreven hebben, waren van gevoelen, dat de Opperhuyt was een t'zamenrunning van overtollige uyt het lichaam vloeyende vochten, die van de omringende koude lucht in de oppervlakte van 't lichaam verdikt worden; en oordeelden derhalven, dat men 't daarom voor geen deel van 't lichaam moest houden. Dog nu de zaak naauwkeurig onderzogt hebbende, zien wy, dat deze niet alleen ware deelen van 't lichaam zyn, ook nootzakelyke, en bygevolg voor 's menschen leven zo nuttig, dat zonder dezelve het leven zeer elendig zou zyn. Ik kenne een braaf Man, die niet wel volkome van de oppperhuyt en 't netwyze vlies berooft is, maar wien deze bekleetzelen zo dun en teder zyn, dat hy geen matige warmte of koude kan verdragen, maar leydt door beyde alle dagen zeer veele ongemakken, ja smerten. Zo deze twee van de huydt afgestroopt worden, loopt het bloet uyt het lichaam; ja wanneer de zelve door de lucht en 't water verdikt, droog, hart, en gespleten zyn, welke ongemakkelyke, en om te genezen moeylyke ziektens ontstaan 'er dan uyt! de Helmeesters weten ook hoe moeylyk 't altydt is, door [epulotica] velmakende geneesmiddelen, die verkoelende en verdrogende moeten zyn, de opperhuyt wederom op de huyt te brengen; maar zo door deze middelen de opperhuyt evenwel niet voortkomt, worden wy zomtydts gedwongen tot die verzagtende middelen onzen toevlucht te nemen, dewelke te gelyk bevochtigende zyn, als het digestivum aureum, en diergelyke. Ik spare nog, by deze gelegentheit een verhaal te doen van die geene, welkers huyt door de werking van 't aangestoke buskruyt ontvelt is; uyt deze oorzaak wort 'er dagelyks zo een groote overvloet van etter geboren, dat zy van krachten uytgeput, en 't behoorlyk voetzel berooft, gestorven zyn. Welke gevallen ons menigmaal voorgekomen zyn. Derhalven schynt het niet fraay te wezen, van deze
bekleetzelen of verachtelyk te spreken, of onachtzamelyk daar van te handelen; ik heb 't zeker nog niet vergeten, 't geene my, zulks niet verdienende, voor veele Jaren gebeurt is; in een openbare ontleding vertoonde ik, in tegenwoordigheit van zeer veele aanzienlyke aanschouwers, na myne oude gewoonte deze drie algemene bekleetzelen van 't uytwendige lichaam, in welkers vertoning ik volkome anderhalf uur besteedde; daar by was tegenwoordig een zeer beroemt Amsterdamsch Geneesheer, te gelyk met den Heer Burcherus de Volder, uytmuntendt Hoogleeraar van de Wysbegeerte, en Wiskonst in de beroemde Hogeschool te Leyden; een yder was even oplettende op deze vertoning, uytgenomen deze arts, dewelke na 't eyndigen aldus uytviel; Verdienen dan deze
| |
| |
geringe zaken, dat men om die te kennen anderhalf uur verspilt? is 't wel behoorlyk, dat onzen Ontleder met het verhandelen van zodanige ons zo langen tydt ophoudt? De brave de Volder over 't zeggen van dezen Man zich verwonderende, voerde hem te gemoet, Oordeelt gy dan zodanig van deze zaak? Ik hebbe nooyt zulke fyne, echter ware zaken in de deelen van een mensch geweten of gezien. Aldus toonde deze Heer, dat hy een recht aanschouwer van deze zaken geweest is.
Op wat wyze en door welke konst deze bekleetzelen moeten worden gescheyden, op datze wel voor 't gezicht konnen blyken, hebbe ik tot nog toe niet beschreven, nog by andere oprecht beschreven gevonden; derhalven zal 't niet ondienstig zyn deze konst eenvoudig te openbaren. Te voren zochten de Ontlederen zulks te doen met een gloeyendt yzer of blaartrekkende middelen, gelegt op 't doode lichaam: maar dan verschynen deze bekleetzelen zodanig besmet, datze naauwlyks aangezien worden, en waarlyk niets onderscheydentlyks is 'er in te zien. Derhalven in dit werk verdriet hebbende, hebbe ik na een zindelyker manier, en zekerder in zyn uytkomst, omgezien, dewelke ik gaarne aan den Lezer mededeele. Ik neme een gedeelte van 't vel van een mensch, uyt het doode lichaam genomen, waar van ik voorzigtiglyk het vet afscheyde, daar na strek ik het op een houte plankje geweldig uyt, zo dat het aan alle kanten vast gespannen is, echter met die voorzichtigheit, dat de uytwendige oppervlakte na buyten toe ziet. Dit gedaan zynde, leg ik de geheele toestel in zuyver kokent water, waar door de opperhuyt en 't netwyze lichaam van de onderleggende huyt beginnen los te geraken, en laten zich met een stomp mesje gemakkelyk daar van afscheyden; dan schey ik ze zo ver, als ik wil; de drie bekleetzelen aldus van malkanderen afgescheyden, dog voor een gedeelte nog aan een zittende, hang ik in myne vogt, of in de open lucht gedroogt zynde, bewaar ik ze. Wanneer dezelve aldus toebereit zyn, komen ze duydelyk te voorschyn gelyk ik ze uyt Europianen, Zwarten en halve Zwarten dagelyks aan de Liefhebbers der Ontleedtkunde ten mynen huyze vertoone; in een Zwart vinde ik het netwyze lichaam altydt geheel zwart; in een halve Zwart wat bleker zwart, in een Europiaan, door de zon op 't lant verbrant, geelagtig; maar in blanke, nog door de hette van de zon gebrande Europianen zo blank, dat het naauwlyks kan onderscheyden worden. Maar de Opperhuyt kan men zeer gemakkelyk van de huyt in alle altydt
onderscheyden, en afscheyden. De huyt van een mensch is taay, en zeer rekkelyk, en wort zo gemakkelyk niet gescheurt, als de opperhuyt, die zeer licht door 't minste gewelt verbroken wort. Maar als de
| |
| |
opperhuyt gedroogt is, zal ze bezwaarlyk vlak konnen gehouden worden: want zo ras als zy los raakt, krult ze om, en rolt zich in malkanderen.
De opperhuyt heeft geen bloetvaten, maar de huyt is 'er zo vol van, dat ze, als de vaten met een rode waschagtige stoffe gelukkig opgevult zyn, geheel roodt zich vertoont; aldus toebereit, bevogtigt met Terpentyn olie en door 't vergrootglas in de zon beschouwt zynde, schynt de huyt geheel en al uyt bloetvaten alleen te bestaan. Ondertusschen heb ik in de opperhuyt, op dien tydt nog aan de huyt vastzittende, als de huyt opgevult wierdt, nooyt het minste vaatje of eenige schyn daar van in zo veel duyzent bereydingen gezien, of door 't vergrootglas konnen bespeuren; ik hebbe dit altydt, waarde Lezer, zo gevonden, en nooyt in eenig geval anders vernomen. Geloof my, dat ik 't U ter goeder trouwe verhale; ik betrachte alleen de naakte waarheit te zoeken, ondervinden, en te verklaren.
Met hoe groote verwondering, denkt gy, dat ik aangedaan was, toen ik hoorde, dat 'er onder andere zeer veele ontleetkundige te London een zeer beroemden Ontleder was, St. Andre genaamt, die niet alleen met woorden verzekert, maar ook voorgeeft, klaarblykelyk te konnen aantonen, dat hy de gehele opperhuyt zodanig kan toebereyden, dat hy deszelfs oneindige vaten met een rode wasachtige ingespote stoffe opvult, en zeer duydelyk voor ogen stelt. Zekerlyk deze brave Konstenaar dwaalt zelfs, of zoekt andere valschelyk te misleyden: want in plaats van de opperhuyt vertoont hy bedrieglyk een zeer dun gedeelte van de huyt, of eenige andere dunne vliezen, met zichtbare vaatjes voorzien. Indien deze ervare Ontleder, niet tegenstaande de openbare vermaning door dit myn geschrift gedaan, echter in zyn pochen volhart, Wel aan, ik ben bereit met hem om gelt te wedden, dat hy in de opperhuyt die vaatjes niet kan aantonen; deze myne weddenschap met hem zal wel zo billyk en recht zyn, dat alle de Oeffenaars der Ontleetkunde de manier daar van zullen goetkeuren. Ik zal dan twee Engelsche Guinies ten behoeve der Armen van London verbeuren, zo de Heer St. Andre aan bequame kenners toont, dat hy de waarheit zegt; maar indien hy zulks niet kan doen, zal hy alleenlyk een Engelsche Schelling verliezen. Zo 't hem behaagt, my een stukje, de grootte van een Schelling hebbende, van deze opperhuyt, daar hy zo van snorkt, over te sturen, ik zal aanstonts zorg dragen, dat hy wederom van my krygt een stukje van een bereyde huyt van een mensch, waar aan de opperhuyt voor een gedeelte nog vastzit, en voor een gedeelte daar van afgescheyden is, aldaar zal hy de huytvaten, als met een hoogrode verf van binnen opgevult, beschouwen, hy zal de
| |
| |
daar by nederhangende opperhuyt zien, en daar in geen de minste blyk van eenig vaatje. Wel aan dan, dat hy zich van deze weddenschap niet onttrekke, 't komt hier op 's menschen huyt, op de waarheit aan; zo 't waar is, 't geene hy voorgeeft, dat hy 't nu doe! laat hy my overtuygen, of lyden, dat ik hem van zyne dwaling verlosse, hy moet nalaten de goede luyden te misleyden. Laat hy geen zwarigheit maken over 't schieten van 't gelt, hy moet weten, dat den Heer Bradley, een Lidt van de Koninglyke Engelsche Maatschappy, in de Bouwkonst en Kruydtkunde te London zeer vermaart, my schuldig is twee Engelsche Guinies, die ik hem, toen hy zich alhier ophielt, op zyn verzoek geleent hebbe, na dat ik hem voor eenige Jaren, hier vreemdt zynde, veel dienst en beleeftheit gedaan hadde, dog hy heeft naderhant vergeten my 't gelt wederom te geven, 't gene echter wel van zyn plicht was geweest. Ik stelle derhalven dit gelt tot deze weddenschap: want deze zaak gaat my ter herten, en ik hebbe ook bespeurt, dat het alle oprechte oeffenaren van onze konst gesmert heeft, dat 'er zulke grove dwalingen in zo een nuttige en nootzakelyke konst begaan worden, nademaal 'er een zeer groot onderscheit is tusschen de huyt en de opperhuyt. Maar laat hy deze valschelyk gezegde uyt vaten bestaande opperhuyt te berden brengen, om ze scherpelyk te onderzoeken, 't zal dan gaauw genoeg blyken, dat 'er geen zodanige vaten in te zien zyn, gelykerwys nog in 't spinne-websvlies der herssenen, of 't vlies amnios in de vrucht ooyt zulke vaten konnen gevonden worden. In der waarheit, schoon ik de hant, voet, of eenig ander deel van ons lichaam door myne konstige opvulling der vaten root make, en alle de kleinste vaten zo zeer vervulle, dat deze deelen bloetroot schynen, gelykerwys ik aan alle nieuwsgierigen in myne nieuwe bereydingen altydt genegen ben te tonen, echter blyft de opperhuyt altydt ongecouleurt. Hoe zal ik dan zyn zeggen konnen geloof geven? Voornamelyk als hy aan
bedreve Konstenaars zegt, dat de opvulling van de opperhuyt voor hem zo gemakkelyk, en zeker is, dat hy zulks niet waardig acht te vergelyken by andere zwaarwigtiger zaken, die hy in deze konst kan te weeg brengen. Hoewel deze woorden voor de geleerde Waerelt genoeg zyn, om aan 't bedrieglyk pochen geen geloof te slaan, schiet my daar en boven een ander bewys te binnen, 't welk my zyn zeggen nog minder doet geloven. Wie namentlyk de opperhuyt konstig van de huyt heeft afgescheyden, gedroogt, en tusschen de papiere bladeren van een boekje gelegt, op dat ze aldus gedrukt, uytgespreit en vlak gehouden wordt, gelyk ik altydt gewoon ben te doen; hy zal zien, dat de opperhuyt, zo gaauw hy 't boekje geopent, en de
| |
| |
drukking los gemaakt zal hebben, op dat zelfde ogenblik omkrult, en in ronde holle rollen zich draayt, gelykerwys de schriften der ouden tot malkanderen vast gerolt zyn; maar dit zal nooyt in de huyt geschieden. Ik hebbe van onze Hollanders, die hem bezogt hebben en ooggetuygen geweest zyn, gehoort, dat die zogenaamde opperhuyt, welke hy haar vertoonde, vlak, recht uytgespannen gebleven is; laat hy derhalven nalaten de Hollanders zodanige dingen voor te stellen: want zy hebben hier toe een doordringendt oordeel, getrouwe ogen, en zyn scherpzinnig. Wat ik oordele, dat deze Man (dien ik evenwel niet geloven kan, dat met voorbedachtzaamheit zou willen bedriegen) in dit stuk heeft bedrogen, zal ik U zeggen; namentlyk de huyt is in versch gebore kinderen op zommige plaatzen, zo ze met voorzigtigheit van al 't vet afgescheyden is, zo dun en fyn, datze daar door de opperhuyt van volwasschene verbeelt, en nogtans is zy zeer vol bloetvaten, die ook gemakkelyk op te vullen zyn; om zulks te konnen vertonen, beware ik in myn huys vaandels en loofwerkjes uyt de huyt gemaakt; ja ik heb banden van boekjes laten maken, dewelke in plaats van ander leer met het aldus bereyde vel van kinderen overtrokken zyn, terwyl ik tusschen de bladeren van deze boekjes verscheyde stukjes van vliezen van 's menschen lichaam legge, op dat in de zelve, door myne konst opgevult zynde, de wonderbare verscheydentheit blyke, welke te zien is in de loop der vaatjes, en die naauwlyks op twee afzonderlyke plaatzen een en dezelfde schynt, maar in yder anders en verschillende is, voor zo veel 'er iets anders op deze of geene plaatze, volgens de Wet, door den Almogenden Schepper in de eerste Schepping opgelegt, moet worden verricht.
|
|