VII.
Van 't Darmscheil.
In het andere tiental van aanmerkingen hebbe ik veele, en wel byzondere zaken aangaande 't darmscheil bygebragt, nu past het wel dat geene daar by te doen, 't welk ik dienaangaande bevonden hebbe. Het doode lichaam van een stokoude en tandeloze Vrouw geopent hebbende, scheen 't my overal zeer vet, en door alle deelen met overvloedig vet besproeyt, dog de spieren bevonde ik zeer vermagert en wonderlyk verklynt, hoedanig ik ze menigmaal voor dezen ook gezien hebbe; zomtydts heb ik in andere doode lichamen ontdekt, dat al 't vet volkomen verteert was, wanneer ondertusschen in deze de spieren vlezig, groot, en wel gestelt waren. Ik hebbe eerstelyk het gedarmte van deze Vrouw onderzogt, daar na het darmscheil, en deszelfs klieren; Ik verwonderde my aanstonts, dat ik zo weynig, en te gelyk kleyne klieren ondervondt: want op een plaats van 't darmscheil, de grootte van een palm van de hant hebbende, bespeurde ik 'er maar twee, of drie naauwlyks grooter als een hennipzaat. Deze verschyning is my meermalen in zeer oude Besjes aldus voorgekomen; 't welk myn gevoelen bevestigt, daar ik nogtans niets van melden zal, ten zy na een menigte van ondervonde proeven, die dit gevoelen versterken. Misschien beginnen deze klieren van 't darmscheil op een zekere bepaalde tydt van ouderdom te verdwynen, gelykerwys de borsten of mammen zodanig vernietigt worden, dat alleen de tepels overblyven, en behalven die van 't geheele lichaam der mammen, dat voor deze zo groot was, niets? maar wat zal dan de Gyl overkomen, welke gewoon is door de melkvaten na deze klieren tot zekere en nodige gebruyken gevoert te worden? mogelyk zal ze door de kleyne darmscheiladertjes, uyt de holligheit der darmen opgeslorpt, tot de Lever zelfs overgaan. Na deze opening heb ik wederom gelegentheit gekregen, om een ander doodt lichaam van zodanig een oude Vrouw te openen, in dewelke ik alleenlyk hier en daar een klein zodanig kliertje, naauwlyks grooter als een mostertzaat, gevonden hebbe. In tegendeel, heb ik
in Lyken van de geene, welke in de bloem van hare Jaren gestorven waren, gezien, dat het darmscheil met zo een groote menigte klieren bezet was, dat 'er in de plaats van een hantbreet groot zestig of zeventig klieren gevonden wierden, gelyk ik aan een ygelyk ten mynen huyze vertonen kan; onder deze zyn 'er, die de grootte van