| |
VI.
Van uytgeschudde Vellen van Wormpies, gevonden in 't binnenste der beenderen.
Ik weet niet, of de geneesheren, of die de natuurlyke geschiedenis beyveren, ooyt iets gevonden hebben, dar wonderlyker schynt, als dit, 't welk ik nu beschryven zal; gewisselyk het verdient de eerste plaats onder alles, 't welk in deze derde tiental gevonden wort. Wanneer ik dit ongelooflyke zeltzame verschynzel eerst bespeurde, was ik als verstomt, naauwlyks myn eyge oogen gelovende.
De zeer Vermaarde Hr. Boerhaave hadt my dikmaals geraden, ja aangeperst, dat ik naauwkeurig het maakzel van 't binnenste deel der beenderen, namentlyk de vliezen, varen, en merg onderzoeken zou; hy hadde my altydt gezegt, dat aldaar vele zaken waren, die de gaauwigheit van den zeer naarstigen Malpighius, en scherpzinnigheit van Havers tot dezen tydt toe ontvloden waren. Ik, die den meesten tydt bezig was in 't onderzoeken van 't maakzel der zagtere delen, zo menigmaal van myn vrient aangezet zynde, heb hem eindelyk gehoorzaamt, en my nu een langen tydt aan het onderzoeken van de diepste schuylhoeken der beenderen geheel overgegeven, daar toe dagen en nagten bestedende; ik hebbe verschyde beenderen, op verschyde wyzen aan stukken gebroken, gekloost, met een zeer fyne zaag op 't konstigste doorgezaagt, en naauwkeurig onderzogt; ik zal 't u verhale, wat ik door deze groten arbeidt gevonden heb. 't Geheugt u mogelyk, Lezer, dat ik voor dezen een boekie in 't licht gegeven hebbe, onder het opschrift van het eerste Cabinet der dieren. Enige hebben die werk beschuldigt als onnut, nog met myn ampt overeenkomende. Zy dwalen, die aldus oordelen: want zo ik my in dat stuk niet geoeffent hadde, zou mogelyk deze zaak, welke ik nu beschryven zal, voor altoos verborgen zyn gebleken, maar door 't onderzoeken van de natuur, huyshouding, en herscheppingen der bloedeloze diertjes ben ik bequaam geworden, om aan te merken, en wel te konnen begrypen, 't gene ik in de beenderen ondervonden heb: want ik heb in 't binnenste der beenderen gezien oprechte [exuviae, pelles, S. testuloe] velleties of dopies van vervelde [chryzalides, vel nymphae]
| |
| |
Wormpies of jonge vliegies nagebleven, welke voor dezen bekleetzelen van levendige beesties geweest waren. Deze vellen (die my een wakkere konstenaar aldaar vertoonde, wiens behendigheit ik gebrukte om deze beenderen volgens de lengte door ze zagen) waren in 't eerst zo klyn en verholen, datze gemakkelyk myn gezicht ontvloden zoude hebben, ten ware ik volkome in de geschiedenis der bloedeloze dieren ervaren was geweest. Door dit eerste geval wierde ik aangemoedigt om de beenderen verder inwendig te doorsnuffelen; op staande voet vonde ik in 't dy en 't arm of schouderbeen de beesies zelfs; voortvarende heb ik ze niet alleen in de beenderen van volwassche menschen, maar ook in die van klyne kindertjes gezien, en wel zodanig, dat ik ze nu in acht onderschydene beenderen vertonen kan. Maar dit verdient ook aangemerkt te worden, dat deze wormpies niet alleen van een, maar van driederly en verschyde zoorten zyn, gelykerwys ik in een figuur hebbe late aftekenen, en aan myn huys kan vertonen.
Deze beenderen waren niet wel versch, echter van alle kanten onbeschadigt, zo dat 'er in 't geheel niets in was, 't welk enige bederving ofte verrotting te kennen gaf, gelyk 't huys in myne nieuwe verzameling te zien is. Indien iemant vraagt, hoe konnen zulke beesies in deze holtens indringen, ik zal hem weder vragen, door welke weg een geheel bondelke van langwerpige in malkanderen gevlogte wormen in de grote slagader onder 't Hart gekomen is? ik heb 't evenwel gezien, en beschreven. Van waar de rey tanden in 't eyernest van een vrouw? van waar de brede wormen van dertig ellen lang in 's menschen lichaam? van waar een schenkel van een kint in een papgezwel van de moerkoek? waar van daan zes dikke vette rupzen in de herssenen van een schaap? van waar het viervoetig in een beursie beslote diertie, door 't braken uytgeworpen. Alle deze dingen heb ik nogtans gezien, voor een gedeelte wordende bewaart in deze myne nieuwe vergadering, en ten dele in die van den Russischen Keizer; zy schynen waarlyk byna ongelooflyk, maar nog iets anders, dat wonderlyk is, hebt gy mogelyk gelezen, 't welke ik voor dezen beschreven hebbe. Een braaf man by my om raadt komende vertoonde vele klyne wormpies, die hy door 't water dagelyks gelost hadde, waar van hy 'er my enige in een houte doosie vereerde, om de zaak te onderzoeken; terwyl ik den volgenden dag het doosie opende, vlogen 'er klyne beesies door heen in dier voege, als ik ze in 't eerste Anatom. Cabinet heb laten afbeelden. Wie dit alles overweegt, hy zal na myn oordeel met my bekenne, dat de gehele wetenschap, die wy tot nog toe van de natuurlyke zaken hebben, geenzints geraken kan tot de wyze, hoe zulke wonderen uytgewerkt worden,
| |
| |
die wy evenwel zien te geschieden. Ik hebbe een in de fransche taal beschreve Verhandeling over de wormen gelezen, waar in de maker van dezelve verhandeling zegt, dat 'er geen dier geboren wort als uyt voorgaande eyeren van diergelyke dieren, en dat in 't mannelyke zaat van een mensch klyne eyertjes van zeer vele andere diertjes verschuylen, dewelke daar in uytgebroeit eyndelyk ter bequamer tydt wassen, en na vele jaren deze levendige beesjes dikmaals voor den dag brengen; zeer vele volgen hedendaags dit gevoelen, ook hebben zommige Ouden niet anders geoordeelt: wat hier van is, ik ontkenne nog ik stelle 't vast, ik ben immers niet genootzaakt deze zaak uyt te wyzen, om dat het myn plicht niet is van waarschynelyke gissingen, maar zaken zelfs te handelen.
Menigmaals heb ik geloofbare menschen hore klagen van onverdraaglyke pynen in 't dy, scheen, arm, en schouderbeenderen, en dat derzelver hevigheden nochtans niet vermeerdert wierden, schoon zy de beledigde delen drukken, stoten, en betasten; ondertusschen is de smert inwendig zeer geweldig, zo dat de pyn tot diep in 't merg toe dikmaals verschuylt, 't welke de lyders zelfs met woorden te kennen geven, zeggende, dat ze de pyn in 't gebeente voelen zitten. Om dat 'er nu zodanige overblyfzelen van diertjes in de diepste schuylhoeken van 't binnenste gebeente gevonden zyn, zou 't geoorloft wezen te geloven, dat deze smerten voortgebragt worden van klyne aldaar zittende bloedeloze beesjes, die door byten, knagen, en boren het zeer fyne vlies, 't welk het merg omringt, dooreten. 't Is wel waar, dat men in deze gestorve menschen geen gelegentheit heeft, om de binnenste delen der beenderen te doorzoeken, echter blykt het zekerlyk, dat deze pynen door 't gebruyk van quikzilver, het ware tegengift tegen allerley slach van wormen, volkomen genezen worden. Ik verzeker u ter goeder trouwe, dat ik 'er vele genezen hebbe, die verschyde jaren lang deze overgrote pynen geleden hadden, en dat alleen door levendige quik; nogtans was 'er geen teken, ofte enige argwaan van de minste besmetting van spaansche pokken by; zo dat deze diertjes mogelyk hier door gedoot zyn. Dog egter, schoon dit bewys op grote waarschynelykheit steunt, is 't buyten dat zeker, dat deze beesies in de holletjes der beenderen zich verschuylen, gelyk de bovengemelde ondervinding bevestigt; men hoeft niet te denken, dat zy na de doodt daar in gekropen zyn: want de beenderen waren overal geheel en gaaf, niet geschaaft, geboort, vermolmt, of gebroken, geen de minste opening of tegennatuurlyke spleet kon 'er in gezien worden, ja dat meer is, ik hebbe dezelfde beesjes gevonden in den arm van een kint van een jaar oudt.
| |
| |
Zo iemant over de waarheit van deze zaak, en de verdere omstandigheden twyffelt, ik verzoeke hem aan myn huys, zo dat ik kan zeggen, komt en ziet: hy zal duydelyk zien, dat 'er geen bedrog of valscheit in is: want men verneemt 'er zo vele verschyde en op verschyde plaatzen gelegene, dat het ten enemaal onmogelyk is, door enige menschelyke konst dezelve binnen het dradige celluleuze maakzel dezer beenderen, dat zo vast gesloten en zo in malkanderen bewerkt is, zodanig te konnen plaatzen. Daar en boven de zelfde ervaren konstenaar, daar ik te vore van gesproken hebbe, heeft ze ook, zo gaauw 't been doorgezaagt was, met my gezien. En om wat reden zou ik, die Godts werken, en geen valsche verdichtzelen, zo vele jaren lang onderzocht en bakent gemaakt hebbe, en een oudt man ben van tagtig jaren, deze dingen verzinnen, en aldus andere bedriegen? Ik bekenne, dat ik, terwyl ik boven de zestig Jaren bezig ben geweest in vele nieuwe ontdekte zaken in de lichamen der dieren te beschryven, menigmaal ook vele tegensprekers gekregen hebbe; maar zoo dikmaals, als zy zich niet verontwaardigde my te komen bezoeken, en myne dingen in myn huys te zien, hebbe ik haar byna altydt horen zeggen, ja zomtydts tegen wil en dank, Ik zou 't nooyt gelooft hebben, zo ik 't nu niet gezien hadde; dikmaals zeiden zy, ik sta verstompt; Ja de leerlingen in de geneeskunde heb ik menigmaal van toorn horen uytroepen, hebben dan onze Hoogleraren ons zo misleit! 't is ook nu en dan gebeurt, dat de menschen, na dat ik iets beschreven of door figuren afgebeelt hadden, meenden, dat zulks maaar als valsch en verzonnen te houden was, om deze reden wierde ik genootzaakt op een konst te denken, waar mede ik alle ontleetkundige zaken zou konne bewaren, om ze daar na onverandert; en zo net, als ik ze in figuren afgebeelt hadde, te vertonen. Deze poging is my zo wel gelukt, dat ik alles, of in een balsemvogt hangende, of door een byzondere
behandeling als steen verhart, echter volkomen zyne vorige eige gedaante behoudende, beware, zo dat ik hier door alle twyffelaars, ontkenners, en tegensprekers overtuyge, altydt haar toeroepende, Komt, en ziet, daar zal een einde zyn van te twyffelen, een einde van twisten.
|
|