| |
II.
Van de Ontleding van een Persick, Peer, en Bladeren.
Een naarstig onderzoeker van s'menschen lichaam ontdekt wel dagelyks zommige nieuwigheden, en daar onder dikmaals vele wonderbaarlyke; maar dat de onderzoekers van 't maakzel der gewassen, kruyden, en vruchten zulks ook doen, leren ons de volgende zaken, welke een ontleder ook niet ten onpas komen, en veel toebrengen tot Godes eer en heerlykheit, 't welk de lieflyke Thomas à Kempis zeer zoet bevestigt.
Jder struykje verkondigt, Jder kruytje wyst Godts mogentheit, en biedt zich lieflyk aan, om ons te leren. Het zegt, leert uyt my, hoe wys, hoe goedt, hoe wonderbaarlyk, hoe zoet, en weldoende is onze Heere: want het gene in my is, dat is van Godt. Daarom zegt men met reght,
Wat hoef men 't oog om hoog te slaan.
Yder Kruydtjen wyst et Godtheit aan.
Wel aan dan, beschouw het maakzel van een persick, ik weet wel, dat gy met my zult verbaast staan, voornamentlyk, wanneer gy te gelyk zult beschouwen, en dit met het maakzel van een grote rietpeer vergeleken hebben.
De steeltjes van peren bestaan uyt vele vaatjes, die in 't lichaam van de vrucht meer en meer uytgebreit zynde, tegelyk by trappen zachter worden, en eindelyk in een vogtig moes uytgaan en veranderen, waar in het zoete en aangename zap gevonden wort. Derhalven vergelykt men niet ongevoeglyk deze pap of moes der peren by de Zelfstandigheit der ingewanden, voornamentlyk de milt en lever; deze wierdt voorheen genaamt [Parenchyna] een bloetstolzel, en van Malpighius en zyne opvolgers gehouden uyt kliertjes te bestaan. Maar ik wil ze liever pypjes, en bloetvoerende vaatjes noemen, van welkers byde de uyteindens geen bloetstolzel maar een moes genaamt moet worden: om dat men geen byzonder lichaamtje een klier kan noemen, ten zy 't in een eige en byzonder vlies besloten is. Aldus bevinde ik 't zelfde ook in deze vruchten. Dog zo iemant de gehele peer, als zynde besloten in een vlies, een klier of klieragtig lichaam wil noemen, ik zoude dat zo ongerymt niet houden: Maar die zeggen, dat het maakzel van een peer ook uyt kliertjes bestaat, schynen my wederom te dwalen.
Aldus konnen de gehele lever, milt, enz. Altydt met haar bekleet- | |
| |
zel omringt, ende uyt bloetvaatjes 't zamengestelt zynde, voor klieren gestelt worden; maar te zeggen, dat derzelver deeltjes altydt uyt klynder en klynder kliertjes bestaan, schynt Valsch te zyn, en in dit gevoelen zal ik uyt liefde voor de waarheit gedwongen wezen te blyven zo lang, als de navolgers van 't tegenstrydige leerstuk die byzondere klyne delen, welke zy voor klieren houden, niet zullen aangetoont hebben: maar waarlyk 't blykt my, dat deze klyne deeltjes eindelyk moesagtige uyteindens worden, en in andere delen wederom anders gestelt zyn, gelyk ik, als 't Gode behaagt, daar na zal verklaren.
Zodanig verschynt wel het maakzel in de meeste appelen en Peren; maar zekerlyk is de wonderlyke 't zamenstelling in een Persick geheel anders: want deze vrucht heeft een zeer korte steel, en valt lichtelyk van den boom af alleen door zachtjes aan te raken. Deze korte steel bestaat uyt een rey van menigvuldige 't zamegebonde vaten, die zich schynen uyt te strekken alleenlyk tot aan de stene schelp van de Vrucht, waar aan ze naderhant de gehele bediening overgeven, om alles te volbrengen, dat tot voltoying van deze vrucht vereischt wort: want uyt de gehele uytwendige oppervlakte van deze steenagtige bast spruyten wederom van alle kanten vaatjes uyt, aan welkers uyterste eindens verders het moes zelfs vastgroet. Hoe byzonder is deze toestel! de moesvoerende pypjes komen voort uyt de steel, welke aan dien harde steen overgegeven zynde wederom daar uyt voortspruyten.
In 't eerste zal iemant zeggen, het is onmogelyk! maar zo hy de zaak onderzoekt, hy zal 't zo bevinden. De konst om dit geheim te ontdekken wil ik niet verborgen houden. Ik zette deze vruchten in schoon water, tot dat ze beginnen te rotten, maar daar na leg ik ze in een plat gebodemde aarde pot, en aldus haal ik 'er zagtjes de schil af, geschilt zynde slinger ik ze heen en weer door 't water, op dat de vaten door deze schudding van hare 't zamenbinding los raken; maar te gelyk druk ik haar zacht en langzaam tusschen myne vingeren, tot dat ze beginnen ontbonden te worden. Dan openbaart zich klaarlyk de zeer grote overeenkomste van deze moes met die van de lever en milt zo in een mensch als een kalf: Maar nademaal alle mensche milten niet altydt even bequaam zyn, om zodanig gehandelt te worden, daarom verkiest men liever zachte milten: want voor dezen, toen 't zeer moeyelyk was dode menschelyke lichamen te krygen, namen de ontlederen haar toevlucht tot die van viervoetige dieren, vogelen, en Visschen, 't welk ook hedendaagsch nog in gebruyk is: en waarlyk men moet du nuttige hulpmiddel nooyt verwerpen, maar voorzichtig een vergelyking maken, en de weg onder- | |
| |
zoeken, waar door wy naderhant vyliger zullen navorschen, of dit alles zodanig in 't menschelyke lichaam gestelt is. Dog wie heeft 'er ooyt gedroomt, dat de gewassen ook dienen om de delen van een mensch te ontdekken, gelykerwys ik nu gelukkiglyk ondervinde? dit leere ik niet alleen in vruchten, maar ook in de bladeren zelfs.
Ik hebbe lang bezig geweest in 't doorzoeken der vaten, dewelke door de bladeren lopende de zenuwen der bladeren van de ontlederen genaamt zyn: maar met veel meer recht noem ik ze Zapvaten, na dat ik hebbe gezien, dat ze ontbonden en tot geraamtens gebracht konde worden.
Wanneer ik de bladeren van de aloë americana muricata onderzoek, en ontbinde, bevinde ik, dat alle de vaten volgens de lengte van 't bladt uytlopen, en naauwlyks enige zydelyke takken van zich afgeven, maar ik bespeure ook te gelyk, dat het moes gelegen tusschen deze vaten zeer wel over eenkomt met dat van Peren, Persicken, en de milt van een mensch, en dat daar en boven dit moes niet gestelt wort aan de uyterstens van de langwerpig lopende vaten, maar geplaatst tusschen de zyden van de bystaande vaten: de ontbinding van dat moes is my zo wel gelukt, dat ik klaar zag, dat zulks uyt zeer klyne vaatjes bestont, die ook klaarblykelyk konde worden geschyden, en wel zodanig, dat het gemakkelyk het maakzel van den bast der herssenen verbeelde. Deze dingen aldus toebereit beware ik nu ten mynen huyze, om den aanschouder te konne vertonen. Maar deze toestel wordt te vergeessch gezocht in de aloë socotrina, of africana: ik vinde hier wel recht uyt na de langte van 't bladt lopende vaatjes, zonder zydelyke takken, dog echter alle voortgaande, volgens de lengte van 't vlies het bladt bedekkendewaar aan zy zich zeer vasthegten. Voorts heeft dit moes in de bladeren wynig vaste zelfstandigheit, maar daar in is een zeer grote overvloet van een helder lymig vogt, als het wit van een ey; dit vocht heb ik bewaart, en den volgende dag heb ik aangemerkt, dar het zo mooy Purper geworden was, dat het op Papier of doek gestreken zynde een stantvastige fraye verf scheen te wezen.
Maar hoe groot een verschil is 'er in 't bladt van de Opuntia Spinosa Americana? waarlyk de Zapvaten lopende door de bladeren, en overal zydelyke takken uytgeworpen hebbende, schakelenze zich door malkanderen heen, en worden daar en boven wonderbaarlyk verenigt, wanneer ze te gelyk by malkanderen lopen op die plaats, alwaar ze een nieuw bladt maken, zo 't een bladt mag genaamt worden, en niet liever een geheel nieuw gewas; in der daat alle die onderschydene vaten zeer naauw
| |
| |
verenigt zynde lopen aldaar by malkanderen, en wederom uyt dezelfde plaats uytgaande worden van malkandere verspreit door dat nieuwe bladt heen; dit zelfde geschiet over al door 't gehele gewas. Nog iets anders heb ik in deze opuntia aangemerkt, 't welk ik in geen andere bladeren gezien hebbe: want de bladeren zeer veroudert, tot een geraamte gebragt en gedroogt zynde konnen in drie of vier blaatjes of schelfers, ook wel in vyf van malkanderen afgeschyden worden, dewelke volgens de lengte op malkanderen leggen, 't gene ten mynen huyze bewaart wort, om te laten zien.
Derhalven wie zal na waarde den lof van den almogenden en wyzen Godt verkondigen, die zyne zo wonderbaarlyke, verschyde, nuttige werken beschouwt, ende zo vele zo zeer verschillende gewassen, tot s'menschen gebruyk dienende bespiegelt? waar uyt huyzen, schepen, huysraadt, kost, drank, klederen, Vuur, licht, en eindelyk geneesmiddelen bereit worden. Ja ik gelove, dat de eigenschappen der gewassen ons ook opleiden tot de Zedenleer; om dit te bevestigen, zal ik verhalen, 't gene ik dikmaals gezien hebbe. 't is meer als veertig Jaren geleden, dat 'er in den Amsterdamsche kruydt-tuyn gequeekt wierdt een gewas uyt Egypten overgebragt, 't welk voor de ware Colocasia gehouden wierdt; maar om dat het aldaar nooit bloem of vrucht gemaakt heeft, mag men twyffelen, of 't niet een oprechte zoort van Arum is geweest. 't was verciert met brede bladeren, door welkers midden een dikke verzameling van Zapvaten, voor dezen de zenuw gezegt, heen liep. Uyt het uyterste einde van deze verzameling, alwaar 't aan den toppunt van 't bladt gekomen was, sproot een enkel uytsteekzel, hier en daar gekrult, by na op de zelfde wyze, als wy zien in [pirapus vegetabilis] den veltroede van Rumph beschreven onder 't opschrift van 't kruykdragende kruydt. Als de aarde in de pot, waar in dit gewas gezet was, droog geworden zynde met water besproeit wierde, merkte men aan, zo gaauw als 'er meer water op gegoten wierdt, als 't nodig hadde, dat aanstonts het overtollige vocht uyt den top van 't gekrulde uytsteekzel by droppelen lekte, en wel zeer snel, tot dat 'er zo veel by bleef, als 'er tot zyn bestaan vereischt wierdt, en niets meer. Maar de wonderbaarlykheit van deze vertoning heeft het gewas schade toegebragt: want door de menigte van 't opgegoten water is 't zo lang bevogtigt, tot dat het wegens alte grote overvloet, gelykerwys de dronkaarts, stierf.
Uyt het vertoonde blykt derhalven, dat 'er een grote overeenkomst tusschen het moes van vele gewassen is, en een vergelyking tusschen onze bloetvaten en de Zapvaten der gewassen gemaakt kan worden: want ge- | |
| |
lykerwys ieder deeltje van ons lichaam, 't welk geschikt is om een byzonder vocht te beryden, altydt vaatjes heeft geheel en al van alle andere verschillende, zo ziet men dit ook in de gewassen, welkers uytterste eindens bequaam gemaakt zyn, om dat werk te verrichten, 't welk haar volgens de wet der scheppinge opgelegt is: want dat vermogen heeft de schepper ieder gewas in 't zaat ingestort; derhalven komt daar van daan zo een grote verschydentheit in de zappen der gewassen, en hare krachten, zo dat de ene den buyk zuyvert, de andere stopt, enz. Ja dit blykt uyt een lichte en dagelyksche proeve: want zo gy in een en de zelfde aarde en vat de aloë en 't zuyker dragende riet plant, en in de zelfde lucht, regen, dauw, en zonneschyn zet, zal 't ene een bitter buykzuyverendt, en 't andere een zoet en aangenaam zap verschaffen: Maar zo gy 't maakzel der vaten van deze twee planten beschouwt, hoe groot zal 't onderscheit wezen? zo gy verder zoekt te weten, hoe de gemelde vaten werken, terwyl ze uyt een en de zelfde stoffe zulke verschillende Zappen maken, Ik zegge u, dat gy zulks te vergeefsch zoekt, en dat het Godt alleen door een verborge hoedanigheit uytwerkt, wiens wysheit men liever moet aanbidden, en zyne voorzienigheit late berusten! laat het genoeg zyn, dat Godts goetheit ons geleert heeft, dat zulks geschiet, schoon hy de manier, hoe 't geschiet, tot nog toe voor ons verborgen heeft. De uyterste eindens van de bloetvaten met de ogen te zien, is waarlyk geen zaak van een klyn belang; Malpighius bekent, dat hem zulks onmogelyk geweest is; och of deze schryver, die in zyn tydt zyns gelyk niet vondt, in die beschouwing zich konde verlustigt hebben! hy
zoude geheel anders van zommige dingen geschreven hebben: Wanneer 't Godt behaagde door my dit geheim tot zyn eer en heerlykheit aan de menschen te openbaren, wierde ik in 't eerst als in verwondering opgenomen.
|
|