| |
I.
Van een Papgezwel.
Onder de verscheyde gezwellen, daar de mensch dikmaals aan onderworpen is, vint men menigmaal een [atheroma] papgezwel, welkers wonderbare aart naauwlyks van de Geneesheeren kan worden verstaan: want zo gy de stoffe, die in haar eyge plaatzen besloten is, en dit gezwel uytmaakt, onderzoekt, gy zult in twyffel staan, wat naam gy 'er gevoeglyk aan geven zult: Om dat 'er dikwils een dikke pap in begrepen is, hebben 't de Grieken, en niet ten onrecht, een papgezwel genaamt. Maar andere, ziende, dat deze vergaderde stoffe in hagelswyze lichaamtjes veranderde, hebben daarom, de eerste benaming verwerpende, zulks genoemt een gezwel met een stoffe, na de kuyt van visch gelykende, opgevult. Dog wat naam zult gy uytdenken, zo 'er beentjes, of geheele beenderen van een verscheyde figuur, ja zelfshaayren als menschen haayr, ook tanden, oprechte kiezen, en een schenkel van een kindt met drie toonen, hoedanig een de Russische Keyzer in zyn Cabinet waarlyk bezit, in gevonden worden? Alle deze verhaalde
| |
| |
dingen heb ik menigmaal aldus bevonden, en 't geheugt my, eens te hebben aangemerkt, dat 'er in dat gezwel een geheele rey met tanden was, en, 't welk ongelooflyk schynt, ('t is echter de waarheit) zulks was gevonden in 't eyernestje van een Vrouw: te Petersburg kan 't gezien worden, en een fraye afbeelding van deze wonderlyke zaak vint men in myn eerste Ontleetkundige Cabinet.
Maar geheel anders, ongehoorder, en waarlyk ongelooflyker zal 't zyn, 't geene ik in myn huys beware, en hier verhalen zal. In de maag van een doodt mensch wort 'er een papgezwel gevonden, binnen in 't welke hangt een geheele hantvol haayren, gelyk de haayren van een mensch; daar by is een wanstallig stuk beens, hebbende de grootte van een okkernoot: vier oprechte kiezen zitten 'er in, gelyk in 't kaakbeen van een mensch; waar van 'er twee aan een gegroeit, en twee van malkanderen afgezondert zyn; maar, 't welke den aanschouwer byzonderlyk verstomt maakt, men ziet in de zelfde zak de voorste schinkel van een kleyn Africaansch Hartebeesje, zo dat 'er naauwlyks een ey meer na malkandere gelykent, uytgenomen, dat het klaauwtje hier in 't voetje niet geklooft is, gelyk men nogtans in dat Guineesche diertje ontmoet, maar 't einde wort bedekt met een nagel, als de pink van een mensche hant; ja dat meer is, de oppervlakte van de huyt van deze schenkel is voorzien met fyne hier en daar staande haayrtjes, gelykerwys zy gewoon zyn de hant van een mensch te bezetten.
Ik weete, dat zommige twyffelaars hier over, als een verdichtzel, zullen lachen; maar zy zullen ook moeten ophouden iets lichtvaardiglyk te bepalen aangaande de niet genoeg uytgevorschte uytwerkingen der nature, ten ware zy door 't zien zelfs wilde overtuygt worden. Deze zaak is in Oost-Indien geschiet, waar van daan dit papgezwel overgezonden is aan den zeer Vermaarden en Beroemden Heer Cosparus Commelin, Hoogleeraar in de Kruydtkunde, Lidt van de Keyzerlyke Acamie in Duytschlant, en mynen zeer ge-eerden Medebroeder, die my dat volgens zyne aangebore beleeftheit medegedeelt heeft, te gelyk met het hantschrift van den zeer bequamen Heelmeester Cornelis Smit, van wien zulks de Heer Commelin tot een gift ontfangen hadde. Ik hebbe dan dit voorwerp met dankbaarheit aangenomen, wel gezuyvert, en voor alle gevaar van bederf beschermt zynde, een plaats in myn Cabinet gegeven, 't welk zo wel met ontleetkundige als natuurkundige zaken rykelyk tegenwoordig voorzien is, en waar aan ik dag en nagt, van dien tydt af, wanneer de vruchten myner werken in Ruslant overgebragt zyn, gestadig gearbeit hebbe.
| |
| |
Op dat de waarheit van deze geschiedenis ten volle blyke, zyn de geschreve verklaringen van alle, die by de opening van 't doode lichaam, en de uytwerking van dat gezwel geweest zyn, uyt de plaats van 't voorval zelfs overgezonden, waar van 't afschrift van woort tot woort hier bygevoegt, aldus luydt.
Den 15. Augusti van 't Jaar 1716. is 'er in 't Gasthuys, dat in Samarang is, gekomen eene Jacob Ruben; deze hadde een [apostema] ettergezwel twee dwersche vingeren breedt boven den navel, 't welk door den opperheelmeester geopent, en daar na dagelyks twee malen gezuyvert zynde, yder reys twee oncen etters opleverde, tot den 20. December toe, wanneer hy eyndelyk stierf. Ik hebbe met eygen handen het lyk geopent, en een verrotting in de lever gevonden: Daar na de maag opengesneden zynde was vol van een witte stoffe, in welke een bondelke haayren gevonden wierdt, hebbende na 't drogen het gewicht van een loot; behalven dat nog een stuk vleesch met been en kraakbeen, gelykende het vierde deel van een duyt: 't zelve doorgesneden hebbende, bevonde ik daar in geronne bloet met een wateragtige stoffe; zo dat het t'zamengestelt was uyt been, kraakbeen, of vleesch, maar uytwendig uyt een huyt, die hier en daar met haayrtjes bezet was. Daar en boven heb ik omtrent den bovenste mont van de maag gevonden, een stuk vleesch, aldaar vast gegroeyt, omringt met nog rontom aan een gegroeyt vleesch, hebbende in 't puntige gedeelte drie bollen; aan beyde de zyden van deze bollen was een oprechte kies, volkomen als een mensche kies gegroeit, met drie andere tanden in 't midden. In de holligheden was geen vleesch of been, maar een vliesch, geronne bloet, met een gele waterige bloedigheit: een van de drie bollen was vervult met een asgraauwe stoffe, hebbende de gelykenis van tot een poeder gestoten oesterschelpen.
Deze kiezen bestonden uyt fraay, witagtig, vast been, zo dat ze niet beter konde overeenkomen als met die van een mensch; zy waren ook zeer wel gehegt in 't vleesch, en niet in 't been, dog enigzints beweegbaar. De maag was bezet met een stoffe als gestote schelpen.
Wy ondergeschreven daar toe afgezonden, zyn ooggetuygen van deze ontdekte en gebeurde zaak geweest.
Thomas Blom, Tolk, en Boekhouder.
N. van Gangel, Vaandrig.
De drie Heelmeesters.
Hendrik Oestersen.
Jacob Hullincq.
| |
| |
Schoon dit verhaal geen gewag maakt van een papgezwel, echter blykt het zeer klaar, dat het zulks is geweest, nademaal men menigmaal haayren, kiezen, en andere tanden in de witte stoffe van een papgezwel gevonden heeft, en nooit, ofte iets diergelyks, in eenige andere zoort van gezwellen; zekerlyk, my geheugt geenzints zulks ooyt in eenige geneeskundige aanmerkingen gelezen te hebben.
Ik zal my niet verwonderen, zo my iemant vraagt, hoe 't geschieden kan, dat alle deze dingen in een alomme beslote gezwel geboren, en gevonden zyn geweest? en wel voornamentlyk, waar van daan een vierendeel van een viervoetig diertje, met een mensche nagel voorzien, voortkomt. Waarlyk, ik heb naauwlyks iets om te antwoorden, als alleen, dat de manier van de werkende, vormende, en veranderende natuur ons zo klaar niet blykt, dat men zou konnen bepalen, wat haar mogelyk of onmogelyk om te doen is. Ik moet bekennen, dat de zaak, alleen om de zeltzaamheit aanmerkens waardig, ons doet verwonderen, ja ons gemoet zelfs ontroeren: dog zo doen dagelyks die geene, welke zich aan de beschouwing der natuurlyke zaken geheel overgeven.
Is 't niet wonderlyk, ja ongelooflyk geweest, het zo veele eeuwen verborge, dog nu ontdekte geheim, 't welk echter Godt den Heer behaagt heeft door my zynen onwaardigen Dienstknegt aan den mensch te openbaren? Wanneer ik 't eerst gevonden, geschreven, en aan de Geneesheeren bekent gemaakt hadde, dat den bast der herssenen zeer fraay t'zamengestelt was uyt zeer fyne moes of moesvoerende vaatjes, naauwkeurig door malkanderen doorweven, loopende uyt de eyndens der slagaderen van de herssenen; maar wat een opschudding heeft zulks verwekt!
De zeer Beroemde Heer Schelhamer, in 't stuk van de ontleetkunde wel ervaren, en door zyne ontleetkundige schriften met recht zeer vermaart, deze zaak eerst gehoort hebbende, was 't 'er zo ver van daan zyn Zegel hier aan te hangen, dat hy in een zeker Boekje, na dat hy van my en myne ontdekkingen met groote eer gesproken hadde, uytriep: Ik zou liever lyden, dat myne oogen uyt myn hooft gehaalt worden, als geloven, dat den bast der herssenen niet uyt kliertjes ofte een klieragtige stoffe, maar uyt buysjes of pypjes, met de slagaderen vastzittende, bestaat. Maar wat gebeurt 'er? by geval komen 'er twee Jonge Heeren, zynde Leerlingen van den gemelden Heer, en van hem ook onderwezen in de ontleetkunde, my bezoeken, die in 't vervolg myne ontleetkundige lessen waarnamen; aan deze hebbe ik de zo even aangehaalde woorden uyt het voornoemde geschrift voorgelezen, by die gelegentheit,
| |
| |
dat 'er vereischt wierde, over deze stoffe te handelen: Beyde bekenden zy, dat de zaak zodanig, als ik beschreven hadde, gestelt was, en dat ze over de waarheit van de zaak na dezen niet meer konden twyffelen. Ik hebbe haar, zullende wederom in 't kort naar huys vertrekken, verzocht, datze de waarheit van de zaak zodanig, als zy gezien hadde, aan haren Hoogleeraar zoude openbaren. Deze brave Jongelingen hier door een weynig aangestoken zynde, oordelende daar niet mede te moeten vertoeven, hebben ten eersten al 't geene, 't welke zy gezien en ondervonden hadden, met een Brief door de Bode aan hem overgeschreven, dog ten eenemaal buyten myn weten; waarom ik my verwonderde, dat ik omtrent een maant na dat zulks verricht was, met een Brief van dien edelmoedigen Heer vereert wierde, waar in hy zyn vorige schryven verwerpt, aan myn zeggen volkome geloof geeft, en bekent, dat hy nu niet verder daar tegen streven kan, na dat twee zulke bedreve leerlingen de ondervonde zaken hem hadde bekent gemaakt. De zedigheit laat niet toe hier by te schryven, met welke loftuytingen hy my over de zelfde vinding vereert. Ik hebbe dezen Braven Heer aanstonts wederom geschreven, dat ik my geenzints verwondere, en kwalyk neme, dat hy zo een ongehoorde zaak met zulke harde uytdrukkingen verwierp: nademaal ik dezelve mogelyk niet zachter gehandelt, maar met verachting zou hebben verworpen, indien 't my een ander eerst gezegt hadde. Iets diergelyks is my overgekomen, toen ik voor de eerstemaal een nieuwe door my 't eerst ontdekte oogrok in een mensch op de openbare Anatomische Vertoonplaats te Amsterdam, vertoonde: want als de Heer Rau, door zyn kennis in de ontleetkunde zo zeer beroemt, met zyne tegenwoordigheit deze myne vertoning vereerde, heeft hy myn zeggen zo onwaardig opgenomen, dat hy my in 't byzyn van alle toehoorderen luytkeels uytlachte. Ik was 'er niet over verwondert, maar hebbe dezen grooten Ontleder geantwoort, gy kunt my vry uytlachen, ik hebbe
ondertusschen den Plaatsnyder een afbeelding daar van laten maken, om deze nieuwe ontdekking waereltkundig te maken; 't welk ook kort daar na geschiet is. Hoe veranderlyk het nootlot der zaken is, blykt hier uyt, dat den onvermoeiden en schranderen Heer Albinus, opvolger van den Heer Rau, namentlyk Hoogleeraar van de Ontleetkunde te Leiden, dit zelfde vlies zo fraay toebereyt heeft, dat hy 't een iegelyk onder de benaming van 't Ruysschiaansche oogvlies klaarblykelyk vertoont.
Maar op dat ik wederom kere op den weg, daar ik van afgeweken was; ik verwondere my niet zeer, dat 'er menschen zullen zyn, die,
| |
| |
na datze het zo even beschreven papgezwel toebereit by my gezien hebben, zeggen zullen, dat zy oordeelen ten enemaal onmogelyk te zyn, dat 'er zodanig een ding in een mensche maag voortgekomen is! Maar, waarde lezer, wie zou zich konne verbeelden, dat 'er enig bedrog onder schuylde; nadien van dit bedrog geen eer, lof, of voordeel gehoopt of verwagt kan worden? Wie zou dit alles, en zo verschydentlyk vergaderen, en by malkanderen voegen, alleenlyk om te konne zeggen, dat het zo gezamentlyk uyt de maag van een mensch gehaalt is? Waarom zoude de gene, welke zulks aan een zo beroemdt Heer, als de Heer Commelin is, overgezonden heeft, dien Heer wille bedriegen, wien hem niets zodanigs schuldig is? maar laat het zo wezen, dat hy zulks gewilt heeft; van waar zou hem gelegentheit verschaft zyn, zulke wonderbare en nooyt ergens anders voorkomende zaken te krygen, als ik boven beschreven hebbe? Eyndelyk door wat konst zou iemant deze, zo ze verdicht waren, aldus konne by malkanderen voegen? dog om 'er een eynde van te maken, is 't niet even wonderlyk geschenen, toen ik op de openbare vertoonplaats aan de toezienderen vertoonde een vrouwe eyernestie in zig bevattende een gehele ry tanden die van een mensch zeer wel gelykenende, gelykerwys ik in myne ontleetkundige cabinetten heb laten afbeelden; het voorwerp zelfs bezit de onverwinnelyke Keizer van Ruschlant, de welke volgens zyne byzonder kennis van ontleetkundige zaken, waar in hy niet alleen princen, maar ook zeer vele artzen overtreft, zich niet verontwaardigt deze zaak dikmaals te bespiegelen.
Wat een gerucht ontstont 'er, toen ik dat viervoetige diertje, 't welk my voor niets toegezonden wierdt, vertoonde, hebbende een hooft, tong, staart, en een aanwasch van den buyk afhangende als een navelstreng, zynde dit alles in een zakje besloten, gelykerwys ik in myne ontleetkundige cabinetten heb laten afbeelden, met een byvoeging van alle de daar by aan te merkene omstandigheden; het voorwerp zelfskan gezien worden te Petersburg in de Cabinetten van den Russischen Keizer; dit diertie was van een tachentig Jarige vrouw met braken uytgeworpen.
Wie zou voor vele Jaren gelooft hebben, dat 'er uyt ruwe gewassen, door een eenvoudige chemische destillatie, zonder enige voorberyding, een Vlug, alkalisch, droog, blank zout gelyk dik gefigureert ys, aan alle kanten van den ontfanger aangegroeit, en een vaste gedaante lang behoudende, wort gehaalt, 't welk met zyne scharpe, alkalische, doordringende beweegbaarheit alle uyt dieren beryde zouten uytdaagt, Ja geenzints wykt voor zouten, die uyt te vore verrotte kruyden gemaakt
| |
| |
worden? zodanige zouten heb ik in een zeer ruym glas met een grote verwondering beschouwdt by mynen oprechten & welmenenden Vrient, den Heer Hermannus Boerhaave, Hoogleeraar van de genees, schy, en kruydtkunde in de Hoge schole te Leyden, welke my verhaalt heeft, dat deze zouten zeer gemakkelyk worden getrokken uyt zaden, voornamentlyk rypen droge, versche, onbereide, dog van scherpe gewassen, als mostert, raket, mierik of peperwortelen, lepelbladeren, wilde kors, ayuin, look, pry, en andere meer; alle de zouten hier uytgehaalt, hebben de zelfde hoedanigheden, als het Vlugge zout en de geest van hartshoorn. Ik, die in myn eerste Jaren my zelfs genoeg op de scheikunde toegelegt hebbe, zulks nu gezien hebbende, zeide, dat nu alles geschiede, 't gene ik te vore zoude ontkent hebben te konne geschieden; waarom ik voortaan my wachten zal iets lichtvaardelyk te bepalen, wat 'er geschieden kan, ten zy ik de zaak te vore in allen dele wel zal onderzocht hebben.
Maar 't is voor even ongewoon, en daarom wonderbaarlyk te houden, dat den schepper gewilt heeft, door my te laten ontdekken en bekent maken het grote onderscheit, 't welk gevonde wort tusschen de bloetvaten volgens de verscheidenheit van bedieningen, die zy moeten ondergaan: Want zo zulks wel was aangemerkt geweest, zoude de geneeskundige zich gewacht hebben te zeggen, dat de te scheidene vochten uyt een vermengde stoffe door hulp van [pori] tochtgaten, ofte [glandulae] klieren doorgekleinst of gezeygt wierden. Wat zekers steekt 'er in zodanig gevoelen? 't schiet my te binnen, dat den braven Arskine, oppergeneesheer van den Russischen Keizer met een grote verwondering my over deze zaak gevraagt heeft, zeggende, of ik dan ontkende, dat het zaat in de bloetvaten diep met andere vochten vermengt huysveste, en alleenlyk door hulp van de ballen daar uyt afgescheiden wierd; Ik gaf hem ten antwoort, dat my onbekent was, wat 'er in 't bloet verborgen schuylde, maar dat ik wel wist, dat het bloet het zaat niet maakte: want zo 't zaat in de bloetvaten hong, zouden 'er andere werktuygen vereischt worden, die het zaat eerst op een afgezonderde plaats zouden bewerkt hebben, en dat ik om die reden erkenne, dat de vaten van ons lichaam verscheide zyn, en dat ik zulks ook in de gewassen aangemerkt hebbe, waar van ik naderhant zal spreken.
Waarlyk ik oordeele, dat ik met recht zeggen mag! dat de ouden, zo zy de fyne uyteindens der uyterste vaaties naauwkeurig gekent hadden, in zo vele dwalingen omtrent de wetenschap van 't maakzel van 't menschelyke lichaam niet vervallen zoude zyn. Dog over deze zaak
| |
| |
zal ik. verder handelen, wanneer 't Godt zal behaagen; wiens oneindige wysheit zy gedankt, dat hy ons menschies uyt zulke wonderbare uytwerkzels zyne oneindigheit heeft willen ontdekken.
|
|