mensch naauwkeurig de tusschenplaatzen van de beenagtige uyteyndens der ribbens en kraakbeenderen, dewelke zich met het borstbeen vereenigen, opengesneden zult hebben; en wanneer gy dan vervolgens voorzigtig en langzaam het borstbeen van 't voorste gedeelte afscheydt, zult gy zekerlyk zien, dat aldaar geen holte gevonden wort. Maar, als gy het borstbeen, op deze wyze van 't middelschot en 't hartezakje losgemaakt, opligt, dan vertoont het middelschot aan weerskanten van 't borstvlies afwykende, een zoort van holligheydt tusschen het dubbelt vlies van 't middelschot; welke holte nogtans te voren van de natuur niet gemaakt was. Ja dat meer is, zo menigmaal, als ik het borstvlies van het onderleggende celluleuse vlies afscheyde, wort 'er ook een holligheydt gevormt, die insgelyks altydt gemaakt is, gelyk ik van de vorige gezegt hebbe. Ook is 'er geen schyn van eenig gebruyk of nootzakelykheydt van deze gemaakte holligheydt.
Nogtans, op dat ik deze zaak op 't allerzekerste voor 't gezicht zou konnen vertonen, heb ik aldus het werk aangevaart. Ik heb het doode lichaam van een kindt geopent, en de nederdalende stam met een waschagtige stoffe zodanig vervult, dat het hart en de long geheel en al van de toevloeyende stoffe vervult wierden; na dat zulks gedaan was, hebbe ik de geheele borst over dwersch doorgesneden, zo onder als boven 't Hart, gelyk men gewoon is de groote Visschen in mooten te snyden. Wat dan? Waarlyk de minste holligheydt onder 't borstbeen quam 'er niet te voorschyn, die men 'er zekerlyk moest hebben gevonden, indien dezelve uyt de natuur aldaar gemaakt wierdt. Maar niets minder, als dat. Over al zit de long digt tegen het borstvlies aan, het hart legt in 't midden, gelyk in een levendig mensch, zynde zodanig geplaatst, dat het met zyn punt na de linker handt helt. Derhalven, na dat ik dit alles zo duydelyk gezien hadde, hebbe ik deze moot van de borst daar na gebalsemt, en aldus toebereydt zynde onder myne drooge nieuwe bereydingen geplaatst: ik hebbe daar ook het borstbeen van een kleyn kindtje bygedaan, te gelyk met de kraakbeenderen der ribbens aan 't borstbeen vastzittende, gelyk in de 3. en 4. Figuur van de 2. Plaat te zien is: dit alles is met zo een gelukkigen uytslag toebereydt, dat niet alleen de Mam- en tusschenribbige bloetvaten, maar ook die, dewelke door de tusschenribbige spieren heen loopen, ten eenemaal en onderscheydentlyk vervult zyn, zo dat deze geheele bereyding zeer duydelyk en net te voorschyn komt, zonder eenige of de minste tegennatuurlyke uytstorting van de waschagtige stoffe buyten de vaten; maar men ziet deze stoffe zeer fraay, en zoo fyn als een dauw zich verspreyden, gelykerwys onze