| |
| |
| |
IV.
Van 't Darmscheyl.
DAt het [mesenterium] darmscheyl uyt een fyn vliezig maakzel bestaat, waar door de dunne darmen in de gedaante van een [hemisphoerium] halfrondt worden vastgehouden, is aan alle ontleders genoeg bekent, Maar 't is niet lang geleden, dat ik met een groote oplettentheydt het maakzel van dit vlies beschouwde, en dat my toen zommige nieuwe zaken te vore quamen. Ik hebbe derhalven de schryvers gelezen, die hier van geschreven, en figuren in 't licht gegeven hebben. Maar 't is gebleken, datze nog zommige dingen overgeslagen hebben. 't Schoot my te binnen, voor dezen dikmaals aangemerkt te hebben, dat de wonden van den buyk, zodanig in desselfs holligheydt doorgaande, dat het darmscheyl doorboort was, binnen twee of drie dagen de doodt veroorzaakten. Ondertusschen de zaak, gelyk 't behoort in tegenwoordigheydt van den regter, om daar van bericht te geeven, zeer naauwkeurig en zorgvuldig onderzocht zynde, bleek 't klaar, dat het quetzende werktuyg niet verder doorgegaan, nog enig ander deel van belang behalven dit, beledigt was. Maar deze menschen waren met zeer zware, onverdraaglyke en gedurige pynen in de buyk gequelt. Wie zou evenwel deze wonden dodelyk durven verklaren? Waarlyk dit heeft de Autheuren nog niet behaagt, die hier van geschreven hebben. Daar na heb ik van de hoenderkopers verstaan, dat ze, wanneer ze de hanen lubben, dezelve aanstonts doden, indien ze vernemen, dat in dit werk het darmscheyl, schoon zeer weynig, gequetst is: want ze zyn by een onfeylbare ervarentheyd geleert, dat ze in 't kort moeten sterven van deze wonde, en dat ze door geen konst geholpen konne worden. Al 't welke leert, dat het darmscheyl, schoon over 't hooft gezien, echter in de buykwonden van een zeer groot belang is. Zo 't my maar eens of mogelyk tweemaals, gebeurt was, dit te hebben ondervonden, waarlyk ik zou 't zo aanmerkens of gedenkenswaardig niet houden. Maar 't is nu agt en veertig Jaren geleden, dat
ik door 't gezagh van de groot Achtbare Overigheydt dezer stede tot Doctor van 't gerecht ben aangestelt, omme de dode lichamen van omgebrachte menschen in deze volkryke stadt, alwaar Godt betert! vele doodtslagen door den schult van quaadtdoenders voorvallen, te onderzoeken, daar na over de gestaltenis
| |
| |
der wonden verslagh by den regter te doen: Zo dat ik door deze gelegentheyt betuygen kan, dat ik nu menigmaal bevonde hebbe, 't gene ik zo even gezegt heb.
Als ik het maakzel van 't Darmscheyl met een oplettendt oog beschouwe, bevinde ik klaarblykelyk, dat 'er zeer vele fyne zenuwen door verstrooyt worden. Ja daar en boven zie ik duydelyk, dat de uyteyndens der bloetvaten zodanig niet eyndigen, gelyk de afbeeldingen der ontlederen leeren, maar ze zyn dusdanig, als ik ze hier in de 2. figuur van de 3. plaat heb afgebeelt: op dat dog niemant met regt over de waarheydt van deze aftekening zou konne twyffelen, hebbe ik de delen bewaart, na welke deze afbeeldingen gemaakt zyn: deze uyterste vaatjes zyn zo dun, als 't fynste dons, en zo talryk, dat het darmscheyl geheel roodt geworden is, na dat desselfs vaten met een rode waschagtige stoffe opgevult zyn; zonder welke beryding zy ten enemaal het gezight ontvlieden. Hoe wel ik gaarne bekenne, dat ik voor dezen het Darmscheyl zodanig niet heb konne beryden: want niets moeyelyker houdt men in deze konst, als de waschagtige stoffe zo verre in te dringen, dat dezelve tot in deze vaatjes doorgaat; en evenwel te gelyk zorg te dragen, dat die stoffe niet verder voortgedreven wordt. Want indien ze verder aangedronge wordt, na dat ze tot hier toe gekomen is, dan wordt, het celluleuse vlies geheel en al met dezelfde stoffe vervult; maar wanneer ze dan nog verder gedrukt wordt, komt 'er een uytstorting van de waschagtige stoffe buyten de vaten, in de gedaante van rode bolletjes. Nogtans Oordeele ik, dat 'er zo lang, als de waschagtige stoffe maar alleen overgegaan is in het celluleuse vlies, nog geen tegen natuurlyke uytstorting buyten de vaten geschiedt: want ze vervult alleenlyk de celletjes van dit vlies, gelykerwys de uyteyndens der slagadertjes het zelfde deden in 't leven voor de [nutritio] voeding. Dog men behoeft die stoffe zo verre niet voort te zetten, om dat dan de uyterste eyndens der opgevulde slagaderen verduystert en belemmert worden.
Daar en boven zien wy ook in 't Darmscheyl zeer vele, zo groter als kleynder klieren. Maar in 't Darmscheyl van een mensch komt het [Pancreas Asellii] klierbedde van Asellius nooyt te voorschyn, gelykerwys in de schapen, zo dat 'er hier omtrent vele grovelyk mistasten. Indien de vaten van 't Darmscheyl eerst opgevult zyn, dan bevindt men, dat deze hier en daar verspryde klieren in 't scheyl van een mensch gemaakt worden uyt zeer fyne bloetvaatjes, waar aan nogtans te gelyk een [pulposa substantia] moesagtige zelfstandigheit toegevoegt is. Deze vaatjes zyn zeer wonderlyk, zo ten aanzien van haar maakzel, als be- | |
| |
loop; ik kan ze op generley wyze uytdrukken, veel minder in een figuur afbeelden; maar in myn nieuwe Anatomische vergadering kan ik dezelve aantonen, en ik wilze ook aan alle waardige toezienders wel laten zien.
Ik oordele het ook zeer aanmerkens waardig omtrent de [vasa lactea] de Melkvaten, dat de melkvaten van de eerste zoort, door deze klieren overgaande, zich verenigen met de melkvaten van de twede zoort: want zulks is my gebleken, wanneer ik een zeer fyne pyp in een melkvat van de eerste zoort gebragt, en daar door een opblasing gedaan hadde, wierden ook de melkvaten van de twede zoort door wint uytgezet, en de wint ging over tot in den [ductus thoracicus] borstbuys toe. Dit verrigte ik met zulke fyne pypjes, dat 'er naauwlyks een fyne borstel in konde komen, dewelke de weergaloze Leydsche konstenaar Musschenbroek voor zes en vyftig Jaren tot dit gebruyk voor my gemaakt hadde. Ja met blydtschap herdenk ik aan myne oude werken, wanneer ik de melkvaten aldus opgeblazen, uyt het Darmscheyl zelfs uythaalde, en in de lught opdroogde, op dat ik ze, gedroogt zynde, zou konne vertonen. Maar wat doet de ouderdom niet al verminderen! niets diergelyks kan ik nu doen: want myn gezigt is verzwakt, nog de brillen konnen dit gebrek goet maaken. De melkvaten van de eerste zoort nemen haren oorspronk uyt de darmen met een zo zeer fyn beginzel, dat het onuytsprekelyk en ongelooflyk is; zo dat deze donzige fynigheydt der zelver in 't geheel met geen prenten afgebeelt kan worden: Daarom was ik gewoon, om 't zo even gemelde oogmerk, myne pypjes in het melkvat te brengen, alwaar 't een duymbreet van zyn beginzel uyt de darmen afstondt.
Nadien nu het beginzel der melkvaten zo fyn is, wie zou geloven, dat de Gyl in derzelver [oscula vasorum lacteorum] Mondtjes door de drukking van de lucht, of enig ander lichaam ingedreven wort? Ik zoude liever geloven, dat zulks volbragt wordt door een [facultas insnata] ingebore en van Godt ingeschapen vermoge, of kracht, 't welk gy mogelyk niet gansch ongereymt een [attractio S. facultas attractrix] aantrekkende vermogen zoud konne noemen. 't Schynt my ook niet onbewysbaar, maar vertoonbaar, dat yder deel van 't menschelyke lichaam, ja zelfs van 't geheel al, van Godt begaaft is met een zekere byzondere ingestorte kracht, die aan andere delen nier gemeen is, waar door de delen gemakkelyk en onfeilbaar dat gene konne doen, en bewerken, waar toe ze geschapen zyn, en wat de geyl aanbelangt; ik denke, dat de geyl tot de verspreyde klieren van 't Darmscheyl gebragt, al- | |
| |
daar enigzints volmaakt, en helderder en zuyverder gemaakt wordt, door middel van de moesagtige uyteyndens der slagadertjes, misschien zeer fyne zappe in de geyl stortende; en dat aldus deze geyl volmaakter zynde verder gevoert wordt in den borstbuys: Want een [receptaculum chyli] ontfangplaats van geyl vindt men natuurlyker wyze niet in een mensch.
Maar ik bevinde ook het Vet door het Darmscheyl verspreydt, met zo vele zeer fyne bloetvaatjes te pronken, dat het geheel roodt daar door wordt, na dat ik dezelve met een waschagtige stoffe opgevult hebbe: ten andere kan ik door een ongemene konst dezelfde vaatjes onderschydentlyk zichtbaar maken, 't welke waarlyk iets uytnemendts is; 't is niet lang geleden, dat ik geleert hebbe zulks te doen, maar nu doe ik dit zo zeker, gelyk ik 't alhier met een prent heb laten afbeelden, waar van ik het voorbeelt in myne Cabinetten beware.
Ja dit verhaal ik ook als iets aanmerkelyks, dat de [venae Mesaraicae] Darmscheyladeren in de paarden met oprechte [valvulae] klapvliezen hier en daar voorzien zynde, van my aangemerkt worden, 't welk my nooyt in een mensch is voorgekomen, nog ik weet, dat zulks van anderen is aangemerkt.
Eens van myn gehele leven, terwyl ik de geneeskonst geoeffent hebbe, heb ik gezien, dat het Darmscheyl van een mensch door een [apostema purulentum] ettergezwel verrot was geworden, en dat daar door de darmen ook, zynde van hare Darmscheyl-banden ontbonden, vry en verwardt in den onderbuyk dreven, terwyl nogtans de lyder ondertusschen, schoon voor een korten tydt, in 't leven bleef: Ik hebbe dit dode lichaam met myne eygen handen geopent, en ondervonde, dat de zaak aldus in der daadt was: My geheugt niet dat zulks ooyt in andere lichamen gezien, of beschreven is, hoewel diergelyks dikmaals genoeg in 't net aangemerkt wort.
Op zekeren tydt, wanneer ik het darmscheyl onderzogt, quam my iets wonders daar in te vore, waar door ik twyffelde, of 'er mogelyk behalven de bloetvaten, geyl vaten, watervaten, vet vaten, en zenuwen, nog geen andere vaten in het darmscheyl waren, als die tot nog toe bekent en beschreven zyn. Ik zegge U dit met waarheydt en opregtigheydt, dat my voor dezen gebeurt is, terwyl ik wegens gebrek van menschelyke lichamen de lichamen van beesten opende, dat ik in het darmscheyl van een schaap een stuk van een grasstrooytje vondt, 't welk tusschen het gedarmte en de klieren van 't darmscheyl geplaatst was; het zat nog in de aderen, nog in enig ander zoort van vaten, dog evenwel in
| |
| |
't darmscheyl. Schuylen 'er derhalven aldaar in levendige dieren, nog onbekende en na de doodt verdwynende Vaten? gelykerwys die van Asellius en Pecquetius niemant bekent waren. Waarlyk 't is my gebeurt in 't dode lichaam van een vrouwspersoon, die te Amsterdam gewoont hadde, te zien, dat 'er een grote steen in een van de pisleiders zat, belettende alzo den doorgang van de etteragtige stoffe uyt de nier van die kant tot de blaas, waar door de pisleyder zo verre opgezwollen was, dat dezelve een waterblaas verbeelde; wanneer ik dit met aandagt beschouwde, vernam ik iets wonders: want ik zag, dat 'er uyt die opgezwolle plaats van den pisleyder zeer vele kleyne pypjes voortgekomen waren, dewelke verder voortgaande na het linker gedeelte van den buyk, vol van die etteragtige stoffe waren. De nieuwsgierigheydt pordde my wel aan dit verder te onderzoeken, dog de eerbiedigheydt der vrienden liet niet toe het dode lichaam meer te snyden.
Maar wie is 'er tot nog toe geweest, die het verschil geeyndigt heeft, of 'er geen andere wegen, door welke het water gebragt wordt in de blaas, buyten die zyn, welke wy tegenwoordig kennen?
By deze gelegentheydt moet ik ook verhalen, dat ik onder myne zeldtzaamheden twee kopere spelden beware, dewelke in 't verledene Jaar Samuel Lion de Bonavente, een zeer evaren Chirurgyn onder de Joden, in myne tegenwoordigheydt uyt den top van den vinger van een agtjarig Meysje hadt gehaalt, na dat ze aldaar over 't jaar gezeten hadden, terwyl niemant wist, wanneer, en door wat weg, zy aldaar doorgedrongen waren. Ik weet wel genoeg, dat 'er scherpe spelden binnen het lichaam verborgen geweest zyn; maar wie heeft ooyt horen zeggen, dat 'er twee kopere spelden met hoofden, by malkandere leggende, imant uyt het voorste gedeelte van den vinger gehaalt zyn? 't schynt voorwaar onmogelyk te zyn dezelve daar in te brengen. Voor dezen hebben wy menigmaal de bedriegeryen van listige menschen gezien, waar mede ze de onkundige in schyn van een wondere konst bedrogen, maar ze konde zeer lichtelyk ontdekt worden. Wie zou dog voor enig gelt lyden, dat hem zulke twee lichamen in den top van den vinger gestoken wierden? Dit Meysje hadt lange Jaren zeer ellendig geklaagt over een grote, en onverdraaglyke pyn en smert: zy hadde van verscheyde Chirurgyns hulpe verzogt, en zeer vele hulpmiddelen te vergeefs gebruykt. Niemant vondt men, die zelfs konde raden, wat haar quaal was, en geen wonder: want indien zulks in een zeer vet of vlezig deel van 't lichaam gebeurt was, schoon 't dan ook een wonder was geweest, zou 't evenwel mogelyk gezien zyn geweest. Maar wie
| |
| |
zou deze spelden, binnen een tenger deel verborgen, zoeken, welk deel misschien mee een dun en weynig vet bedekt zynde, voor 't overige geheel en al uyt pezen, of banden, en beenderen bestaat.
Schynt het u nogtans minder wonder te zyn, dat een mensch uyt zyn mont een volkome viervoetig diertje, gelykenende na een hont, uytbraakt? dit heb ik over lang in myne Cabinetten met den druk gemeen gemaakt, maar 't wordt nu in dat weergaloze Cabinet bewaart, waar van de Doorluchtigste Keyzer van Groot Ruslandt tegenwoordig bezitter is, die gewilt heeft, dat deze myne zaken in den tydt van zo vele Jaren, met zo veel zorg, en naarstigheydt, van my vergadert, de zyne wierden. Maar ik verheuge my, dat ze een verblyfplaats hebben gekregen in 't hof van den Verst, by wien naauwlyks een onder de Princen van Europa kan vergeleken worden, zo ge let op de onvermoeyde naarstigheydt, waar mede hy de natuurkunde onderzoekt. 't Is naauwlyks te geloven, dat 'er zo groot een Monarch ooyt geweest is, die met zo grote zachtzinnigheydt, goedtheydt, leydzaamheydt, en beleeftheydt, alle goede konstenaars in haar konst wilde ondervragen, en horen na hun verhaal, antwoort, en onderwys! hoe leerzaam, ja ook hoe ootmoedig toonde hy zich als toehoorder niet alleen, maar ook als leerling, en dat aan ider beroemt meester in allerley zoort van konsten? Hy wilde voor twingtig Jaren insgelyks van my onderwezen worden, in de kennis van 't maakzel van 's menschen lichaam, en toen heeft hy my met een groote oplettenheydt gehoort; hy ondervroeg my over alles naauwkeurig, en hieldt altydt in zyn geheugenis, dat hy maar eens gezien hadt. Wanneer hy voor drie Jaren geleden weder overgekomen was, heeft hy my 't eerst aan myn huys bezogt, my groetende, stak hy zyn regter handt uyt, en riep, ô! myn goede oude Meester; en bewees my zo veel eer, dat niemant van zo groten Monarch ooyt zulks zou verwagt hebben.
|
|