geven heeft. Dewyl deze brave Man een afbeelding daar by voegt, dewelke het maakzel van een klier ten eenemaal vertoont. Ik ben nogtans gedwongen te bekennen, dat ik niets klieragtigs vinde, schoon ik deze deelen, door myn konst bereydt zynde, met naauwkeurigheydt hebbe onderzogt: want na dat ik met een zeer gelukkigen uytslag de vaten van die deel met een waschagtige stoffe opgevult, en vervolgens met een byzondere behendigheydt van hare wonderlyke ineenschakeling ontwart hebbe, schynt my deze klieragtige gedaante uyt loutere, maar zeer fyne, bloetvaatjes te bestaan. Deze vaatjes hebben een geheel anderen loop, als alle andere vaten. Zekerlyk is 'er iets byzonders in, 't geen gy vergeefsch in andere deelen zoeken zoudt. Maar het aanmerkelykste schynt my in dit werk voornamentlyk te zyn, dat den bondel dezer vaatjes over al bezet is met een zekere zeer glibberige stoffe, dewelke byzonder wel na vet gelykent.
De stoffe zelfs van dit glibberige smeerzel, 't welk alhier gevonden wordt, wort zekerlyk van 't bloedt niet afgekleinst door hulp van klieren, gelyk de voornaamste Autheuren wel willen, maar wordt in der daadt afgescheiden van de uyterste eyndens der [arteriolae serosae] weyslagadertjes, dewelke zo fyn, menigvuldig, en met zulk een byzonderen toestel voorzien zyn, dat ze tot het uytvoeren van dit werk zeer bequaam zyn: want deze vaatjes worden zodanig in haar loop geschikt, dat men nergens diergelyks ziet. Waarom zoude dog deze fynheydt, figuur, loop, en schikking niet genoeg zyn, om een byzondere eygenschap aan dit vogt toe te brengen? Waarom zou 't nodig wezen, dat 'er boven dit nog den natuur van een klier by quam, om 't zelfde te doen? Hebbe ik niet over lang elders aangetoont, dat de uyteyndens der slagaderlyke vaatjes in de lever, milt, ballen, enz. alleen genoeg zyn, om de vogten, ieder op zyn plaats, te bewerken, zonder medehulp van eenige bykomende klier. Indien iemant wilde tegenwerpen, dat alle de vogten onder malkanderen verwart zynde, in 't slagaderlyk bloet onthouden worden, en dat 'er daarom alleenlyk nodig is, dat van dit algemeen, en alle zoorten van vogten in zich bevattende vogt, alle die byzondere vogten gescheyden worden, en wel zodanig, dat de gal, melk, olie, zaadt, quyl, nu in der daadt in het bloedt zelfs zittende, alleenlyk wederom daar van daan afgescheyden worden: Ik heb niet anders te zeggen, als dat ik gelove, dat 'er waarlyk de stoffe van alle deze vogten in 't bloet tegenwoordig is, maar dit nogtans deze byzondere vogten, eer ze zodanig worden, nootzakelyk nog byzonderlyk bewerkt, en om hare byzondere natuur te verkrygen, verders moeten worden voltooyt. Dit alles