den, wanneer my in 't opvullen van vaten, in een doodt lichaam, een wonderbaarlyke vinding voor quam. Heeft dog iemant wel ooyt aangemerkt, dat de bloetvaten zich door het lichaam van den knieschyf heen dringen, en in een onnoemelyk getal zich in deszelfs [meditullium] binnenste verschuylen? Nadien my niet geheugt, zulks geschiet te zyn, zal ik nu een afbeelding van deze zaak hier by voegen, maar daar na zal ik ook de vaten van 't kraakbeen vertonen. Die deze vaten in den knieschyf van een bejaart mensch tracht te vinden, en te tonen, hy zal vergeefschen arbeydt doen; maar indien hy kan nabootzen, 't geene ik gedaan hebbe in een jeugdig voorwerp, alwaar de knieschyf nog kraakbenig en helder doorschynende is, zal hy ze onderscheydentlyk kunnen zien, en derzelver wonderbaarlyke verdelingen bespeuren. Dog op dat de zeltzame uytkomst van een gelukkigen arbeydt niet verloren gaat, is 't nootzakelyk, het deel aldus door konst toebereydt, zodanig te bewaren, dat het niet bederve, of de doorschynentheydt benomen wordt. Dit beyde hebbe ik door een byzondere konst uytgewerkt; en aldus beware ik deze fraye vertoning onbedurven, by myne andere zaken.
Wie dit leeze, denke misschien; is 'er U dan, die zo dikmaals de knieschyven gebroken hebt, om derzelver aart te beschouwen, nooyt een van zodanige vaatjes, of een stronk, of een tak voorgekomen? Ik zal hem openhartig zeggen, dat ik, schoon ik 'er na zogt, nooyt deze vaten gezien hebbe: Want als de knieschyf gebroken is, om de bloetvaten te bezien, storten de vaten aanstonts haar vogt uyt, krimpen zich in, en ontvlieden aldus het gezicht van den aanschouwer. Maar wanneer deze bloetvaten, eer de knieschyf gebroken wort, door ingespote wasch opgespannen zyn, en, de waschagtige stoffe verhardende, daar na opgevult blyven, dan kunnen ze alle gezien worden. Ik bidde U, aanziet de eerste Figuur van de eerste Plaat, waar mede ik getragt hebbe een knieschyf, genomen uyt een jeugdig lichaam, uyt te drukken; ziet gy niet, dat die knieschyf zo vol met bloetvaatjes is, dat dezelve byna geheel en al roodt is? Maar de beenderen van oude lieden allengskens naauwer tot malkanderen gedrongen zynde, vernietigen zeer veele vaten, en maken een vaster en dikker t'zamenbinding, waar van daan ze door den ouderdom wel vaster, maar te gelyk droger worden; 't welk nergens klaarder blykt, als in de tanden, waar in men, wanneer de kinderen nog in haar tedere jeugt zyn, bloetvaten bespeurt; maar in bejaarde, of stokoude lieden, zyn zy van zichtbare vaten berooft.
Indien my iemant tegenwerpt, dat ik kleynigheden onderzoeke, en my uytlacht, om dat ik in zaken van geen groot belang na te vorschen