I.
Van het Vlies, en Bloetvaten in de Pan van de Heup.
Alle Ontleders hadden eerst geschreven, dat de beenderen met een vlies bekleet wierden, uytgenomen de tanden alleen. Maar die geene, dewelke de wonderbare beentjes in de [concha auris] schulp van 't Oor naderhant ontdekt hadden, leerden, dat dezelve, even als de tanden, geheel en al van een eyge bekleetzel ontbloot waren, en dit deeden zy zo strengelyk, dat ik, als een zeer voornaam Ontleder scheen te raaskallen, wanneer ik schreef, dat deze beentjes ook heel naauw met een oprecht beenvlies bekleet wierden; en 'er bygevoegt hadde, dat 'er te gelyk bloetvaten in ontfangen, en in ordre verspreyt wierden, dat ze door dit vlies in de [meatus] openingen dezer beentjes indrongen, de vogten aldaar toebragten, ja zelfs daar van daan wederom vaatjes ontfongen, die de vogten, welke haar bediening waargenomen hebben, uyt het [meditullia] binnenste van deze beentjes wederom te rug voerden.
Niet minder ongelooflyk wierdt ik geoordeelt voor te brengen, wanneer ik in 't openbaar schreef, dat den bast der herssenen van my gevonden was, uyt een enkel geweefzel van bloetvaten t'zamengestelt. Wat zullen ze nu dan oordeelen, zo ze my zien schryven, dat de holligheydt van de [acetabulum coxae] pan van de heup voor een gedeelte met een zeer fyn vliesje bekleet is, 't welk met zodanig een wonderbaarlyken toestel van bloetvaatjes is doorweeft, dat het, wanneer deze bloetvaten door myne konst opgevult zyn, geheel en al roodt zich vertoont.
Niemant heeft reden om te denken, dat deze vliezige deelen met zeer tedere vaatjes zynde doorweven, in een ogenblik zoude moeten vernietigt worden, nademaal ze de zwaarte van 't bovenste lichaam ophouden, en door een gestadige vryving gedrukt zynde, zouden ze lichtelyk deze tedere vaatjes verbryzelen, waar op ontstekingen, pynen, verzweringen, en andere ongemakken gestadig moesten volgen. Want om deze ongemakken voor te komen, heeft de Schepper deze holte zodanig gewrogt, dat het voor het hooft van 't dyebeen onmogelyk is, dit vlies of deszelfs vaten aan te raken; dewyl de plaats, waar in 't zelve verschuylt, buyten de halfronde holle oppervlakte van de pan is, waar door het klootswyze of ronde hooftje van 't dyebeen binnen de beschreve holte beweegbaar zynde, en daar inne byna passende, in geenen deele van zyn oppervlakte het vliesje en deszelfs vaten ooyt kan aanraken, gelyk aan een