Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken

[p. 971]

Verklaring der figuren.

De I. Figuur van de eerste Plaat, wyst aan

A.	Een s' mensche nier.
B.	Het Bekke.
C.	De Nier-ader.
D.D.	De ongelyke oppervlakte der nier.
E.	Een tak van de Nierslagader.

De II. Figuur.

A.	De Baarmoeder van een zwangere vrouw.
B.	De mont des baarmoeders.
C.	Een opening door 't mes gemaakt.
D.D.	De ronde banden van de baarmoeder.
E.	De onbevrugte eyeren.
F.F.	Het eyerstokje door 't mes geopent, op dat het bevrugte ey in 't gezicht zou komen: deszelfs buytenste witagtige gedaante wort van de Graaf [calix] de schaal geheten, maar het binnenste, of 't gene daar in begrepen is, heeft een asgraauwe couleur, 't welk de plaatsnyder met opzet zwart heeft gemaakt, op dat het in couleur van de schaal te onderscheyden zou wezen.
G.G.	Het lofwerk van des eyerstoks pypen.
H.H.	Des eyerstoks pypen, of trompetten van Fallopius.

De Eerste Figuur van de twede Plaat.

A.A.	De binnenste gedaante van de regter holligheydt van 't hart, in 't vlak uytgespanne, en genomen uyt een Jongman.

[p. 972]

B.	De zeer fyne bloetvaten met een rode waschagtige stoffe opgevult, dewelke zo veel in getal zyn, dat de gemelde gedaante geheel en al uyt enkel bloetvaten schynt te bestaan.

De Tweede Figuur.

A.	De binnenste gedaante van de linker holligheyd van 't hart, in 't vlak uytgespanne.
B.B.	De bloetvaten, dewelke niet alleen door de vlezige zelfstandigheydt, maar ook door de snaren, klapvliezen, en pezen der vlezige pylaartjes of spiertjes, in een zeer groot getal verspreyt zyn, zo dat het hart over al met een zeer rode couleur pronkt.

De Derde Figuur.

Vertoont de Baarmoeder van een Vrouw, met mannelyk zaadt gevult, gelyk daar van in de geschiedenis, hier voren gemelt, te zien is.

A.	Een gedeelte van de scheede.
B.	Deszelfs holligheydt.
C.	De bodem van de baarmoeder.
D.D.	De Eyerwegen insgelyks met mannelyk zaadt vervult, en dat in beyde de zyden.
E.	Een opening der baarmoeder door 't mes gemaakt, op dat deszelfs holligheydt, als ook 't zaadt, nu door myne vogtigheyat verhardt, te voorschyn kome.
F.	Het Lofwerk van den eyerweg.

De Vierde Figuur.

A.	Een slekgelykendt diertje, door 't braken quyt geworden.
B.	Een knobbeltje aan de zyde geplaatst.
C.	Iets dat na een hooftje gelykent.