ken duydelyker bewezen heeft. De oude hebben geweten, dat zulks ook in de nieren van onvoldrage kindertjes gevonden wierdt, in welke zy de nieren altydt zodanig gestelt zynde, aangemerkt hebben. Maar in een volwassche mensch hebben de nieren altydt een gladde, effen en gelyke oppervlakte. Evenwel in deze, schoonze nu al een hogen ouderdom bereykt hebben, vertoont zich zomtydts de gedaante der nieren ongelyk, en gelyk als uyt verscheyde deelen t'zame gegroeyt. Zie Malpighius in zyne nawerken op de 35. bladtzyde in den 1. brief aan Sponius. Dog dit is aanmerkens waardig, 't geene my tweemalen gebeurt is aan te zien: namentlyk dat de nieren der bejaarden, wanneerze even als die der onvoldrage kindertjes gestelt zyn, niet alleen eene dwaling gelyk als van een spelende natuur betekenen, maar ook de allerwreedtste, en eyndelyk na 't veroorzaken van zware pyn en smerte, dodelyke krankheden verwekken.
Het eerste voorbeelt van deze ongehoorde zaak heb ik gezien, in een huuwbare dogter, alhier in 't weeshuis wonende, deze ellendige wierdt zedert lange tydt met zo gevoelige en onlydelyke pynen omtrent de plaats der nieren aangetast, dat het onuytsprekelyk is. By de wreedste aanvallen voegde zich 'er nog een bloet wateren by, 't welk dikwils wederom kwam. Alle raadt en hulpmiddel, dat door de konst gevonde kon worden, wierdt er tot verligting wel by gebragt, maar 't was van geen nut! Derhalve van alle hulp berooft, en door smerten uytgeput zynde, heeft ze in de doodt alleen verzagting gevonde, en my, begerig zynde, de oorzaak van de ziekte te zien, gelegentheydt gegeven om het dode lyk te beschouwen. Wel lezer wat zoudt gy hier verwagten? ik geloof dit, dat wy alle dagten. Namentlyk een ruwe en stekelige steen in de nieren. Maar 't lichaam geopent zynde, hebben wy 'er geen gevonde, ja zelfs geen zandties; maar de oppervlakte van de byde nieren was geheel en al ongelyk, en verbeelde een gedaante gelyk als uyt vele harde deelties 't zamengevoegt.
Naderhant, wanneer ik by my zelve altydt aan dit geval gedagtig was, en my daar over overwonderde, heb ik nog een ander bejaart man gekent, dewelke zeer ellendig jammerde over een overdraaglyke pyn in de lendenen, die dikmaals weder keerde, en altydt heviger aanviel, te gelyk met zeer veel bloetwateren. Veele Geneesheeren wierden over dit zwaarwigtig geval om raadt verzogt, alle hebbenze de ziekte behandelt als voortkomende van een ruwe steen zittende in de nieren, alle warenze van dat gevoele, waar onder ik met myne zoon Henricus ook geweest ben. Ondertusschen hebben alle hulpmiddelen, welke de ley-