twee hoofden geboren! ik heb 't gekogt, dog 't jammerde my, dat zy, dien 't eerst in eygendom toebehoorde, te min ervaren waren in dat gene, 't welk tot het bewaren van diergelyke zeltzaamheden vereyscht wort, 't zelfde qualyk bewaart hebben, waar door het nu hart en geheel zwart voorkomt.
IV. Vertone ik twee toebereyde milten, in een schaap gevonden, en op een verscheyde plaats gelegen.
V. Voor dezen is 'er in een schaap een lever gevonden, waar in vyf galblaassies te zien waren. Ik onderzogt het, als 't my aangebragt wierde, maar ik wygerde het aan te nemen om dat ik door den eysch van een onredelyke prys afgeschrikt wierde.
VI. De zeer vermaarde Johannes Jacobus Rau, Hoogleeraar in de Hoogeschole te Leyden, in de kennisse der beenderen, spieren en steensnyden byzonder ervaren, heeft ons eens vertoont een slagader, komende uyt den boogsgewyze bogt van de groteslagader, de welke ik naderhant ook gevende hebbe, en nog een jeder kan laten zien.
VII. 't Wonderbare maakzel van 't mannelyke lidt met de grootste naarstigheydt menigmaal onderzoekende, is 't my eens gebeurt twee verscheyde volkome sterke bekleetzelen, het gehele lichaam der mannelyke roede omringende en bevattende, te vinden. Dit hebbe ik in een Anatomisch Cabinet, gelyk als een gewoonte der nature beschreven, maar nadien ik naderhandt in zeer vele voorwerpen, aandagtelyk beschouwt zynde, dit zo niet bevonden hebbe, eyscht de oprechte liefde tot de waarheydt, dat ik nu waarschouwe, dat 'er gemeenlyk maar een zodanig bekleetzel, en zeer zelde een dubbelt gevonden wort.
VIII. Van vele jare herwarts bewaare ik twee gebalsemde onvoldrage kindertjes, die met den buyk aan malkanderen gegroeyt zyn.
IX. Ook bezit ik twee onvoldrage varkentjes, in de baarmoeder aan een gegroeyt.
X. Ik hebbe nog daar en boven een onvoldrage kindtje van byna twee maanden, welkers bovenste en onderste [artus] ledematen, wonderlyk bogtig gezien worden.
XI. Insgelyks moet gy u verwonderen over een gekloofde bovenste lip, in een onvoldrage kindtje van twee maanden gevonden.
XII. Gy zult u byna verschrikken, wanneer gy een ander onvoldrage kindt ziet, boven wiens neus een aanwasje gegroeyt is, hebbende de gelykenis van een mannelyke roede.
XIII. Ik vertoon een gebalsemt schaapshooft, aan 't welke de mont ontbreekt, en deszelfs oogen verkeert geplaatst zyn.