V.
Wederom van Klieren in andere delen; als mede zeer vele zaken aangaande de Tepeltjes van 't gevoel.
HOe naauwkeuriger en langer ik de lichaamtjes onderzoeke; dewelke in ons lichaam de ontleders gewoon zyn klieren te noemen, hoe meer ik verzekert worde, dat het geen klieren zyn, die men gemeenlyk over al daar voor houdt. Op geenerly wyze zie ik, dat die lichaamtjes, welke in 't achterste deel van de [corona glandis penis] kroon van het roeden hooftje gelegen zyn, kliertjes zyn, schoon de zeer vernuftige Morgagni in zyne aantekeningen met andere dezelve daar voor houdt. Ondertusschen, behoudens het gezach van dien braven Heer, schynen my die uytpuylingen gehouden te moeten worden, voor zenuwtepeltjes, boven de oppervlakte in den rant van de kroone van 't roedenhooftje zich verheffende, dewelke, wanneer ze door 't Venusspel opgespanne, en met een zachte vryving gedrukt zyn, in dat werk het grootste vermaak bybrengen. Maar zo menigmaal alsze door een vuyle vermenging van een onzuyvere Hoer besmet worden, zwellen ze zeer afschuwlyk op, en verliezen door de knagende scharpigheydt van 't onfange vergift haar dun velletje, daar ze mede bedekt wierden; zy dan ontbloot, en gevilt zynde, worden van een onlydelyke pyn en smert wreedelyk aangetast: 't gene tot een zeer groot bewys verstrekt, dat ze meer met den aart der zenuwen, als van klieren overeenstemmen. Ik weet wel, dat de tepeltjes op deze plaatzen geen haayrtjes hebben, dog die ziet men ook niet in den voorsten top der vingeren, als ook in de [vola manus] palm van de hant, of in 't [planta pedis] hol van de voet, op wellke plaatzen 't nogtans vol van tepeltjes is. Ik hebbe al over lang aangetekent, dat de uyteyndens der bloetvaten byna in alle gewesten van 't lichaam grotelyks verschillen in maakzel, waar uyt ze bestaan. Maar ik hebbe ook daar na geleert, dat dit ook plaats heeft in de uyterste eyndens der zenuwen; dewyl ik ze anders bevonden heb in de binnenste oppervlakte der oogschelen, wederom in de tepels der borsten heb ik die
wonderbaarlyk van malkanderen verschillende aangemerkt, dewelke in 't uytstekenste deel derzelver zich onthouden, maar in de tong verschillenze verre van deze alle, als mede in de huyt hebbenze een andere gedaante, wederom van de voorgaande geheel en al verschillende: want op zom-