| |
| |
| |
De laatste oeffeningen Of het ontleetkundig cabinet,
Van alle de voorgaande 't grootste.
De Eerste Plank.
No. I. Een menschelyk Schepzeltje, een halve duym groot, van de navelstreng door middel van een haayrtje afhangende, in een Vles met vogt begrepen.
No. II. Een onvoldrage Kindtje, een wynig groter als 't voorgaande, hangende insgelyks in een met vogt opgevulde Vles: 't is wit, en gelyk of 't van daag geboren was, de buytenste ledematen van 't lichaam zyn volkomen, die in 't eerste ontbraken, en daarom geef ik 't de naam van een kindtje of vruchtje.
No. III. Een vles met vogt, bevattende een onvoldrage kindtje, omtrent een vinger lang, van de navelstreng afhangende; 't zelve is wit, als of 't eerst geboren was.
No. IV. Een vles met vogt, waar in onthouden wort een onvoldrage kindtje, omtrent van drie maanden dragts, verbeeldende van 't mannelyke geslacht te wezen, daar 't in tegendeel van 't vrouwelyke is, 't geen gemeenlyk in dien ouderdom, en niet tegen de wetten van de natuur is; 't zelve is zeer blank, en als heden gebore.
No. V. Een vles met vogt, waar in een onvoldrage kindtje van omtrent vier maanden dragts (na myn oordeel) mooy en wit: hier zyn geplaatst twee gedeeltens van de herssenen, genomen uyt een vrouw, die haar kindt verstikt, en in 't geheim geworpen hadde.
No. VI. Een Vles met vogt opgevult, en in dezelve een gedeelte van
| |
| |
de opperhuyt, en 't netwyze lichaam van Malpighius, uyt een halve zwartinne: en op dat deze delen des te beter te voorschyn zoude komen, heb ik 'er een tak van de kleynste distel van Alpinus by gevoegt, waar door 't voorwerp tegen de want van 't glas gedrukt wort.
No. VII. Een Vles met vogt, en in dezelve een gedeelte van de opperhuyt en 't netwyze lichaam, uyt een halve zwartinne; hier in ziet men, dat het netwyze lichaam bleekzwart is.
No. VIII. Een Vles met vogt, en daar in een gedeelte van de opperhuyt, en 't netwyze lichaam van een Europiaansche Vrouw, 't welk by na van de zelfde wittigheydt is, als de opperhuydt. Hier by is gelegen een tak van een Americaansch gewas met een Porsellyn blad.
No. IX. Een Vles met vogt, waar in begrepen is de opperhuyt en 't netwyze lichaam van Malpighius, genomen uyt een Europiaan; 't netwyze lichaam is wat geelagtig geworden, door de hitte van de zon, waar door wy altydt zulks zien gebeuren.
No. X. Een pedestal of Zuylvoetje, en boven op 't zelve een mutsie, in 't gemeen een Callotie genaamt, uyt de huyt van een kind gemaakt, waar van de slagaderen vervult zyn, en hier door is 't voorwerp zeer root geworden. Dit is een fraay voorwerp.
No. XI. Een kleyn zuylvoetje, waar op insgelyks een gedeelte van de huyt van 't aangezicht, genomen uyt een Jongeling, gezet is, welkers vaten vervult zyn, waar door 't zeer root geworden is.
No. XII. Een kleyn zuylvoetje, waar op insgelyks een gedeelte van de huyt van 't aangezicht van een vrouw, zynde op dezelfde manier bereydt.
No. XIII. Een kleyn Zuylvoetje, waar op een lofwerkie gezet is, gemaakt uyt een mensche huyt, waar in vele, ja ontelbare huydttepeltjes gezien, en die verkeerdelyk van de Schryvers voor huydtkliertjes gehoude worden.
No. XIV. Een zuylvoetie, en daar op een lofwerkie gemaakt uyt de huyt van een volwassche mensch, uyt welkers oppervlakte de huyttepelties, gelyk als zantjes, uytpuylen.
No. XV. Een zuylvoetie, waar op een lofwerkie gezet is, gemaakt uyt de huyt van 't hooft, bezet met geelagtige haayren, waar aan nog is blyve zitten de celluleuze rok met opgevulde slagaderen voorzien, verschillende in loop van die, dewelke door de huyt verspreit worden.
No. XVI. Een lofwerkie gemaakt uyt het vel van een onvoldrage kindtje, waar van de slag-aderen vervult zyn: de opperhuyt, het netwyze lichaam, en de celluleuze rok weggenomen zynde, komen de slagaderen te voorschyn, die aan beyde de kanten den zelfden loop behouden;
| |
| |
in tegendeel, zo 'er iets van den celluleuzen rok (door welke ook zeer vele slagaderen verspreit worden) overgebleven was, zou 't de aanschouders mislyden, 't welk ik eens heb zien gebeuren, wanneer my een stuk van de huyt, waar aan nog iets van den celluleuzen rok vast zat, vertoont wierd. Daar en boven moet men in dit voorwerp aanmerken, dat het zwarte stipje de huyttepelties aanwyst, dewelke met een vergrootglas beschouwt zynde, als [variolae] kinderpokjes zich vertonen.
No. XVII. Een zuylvoetje, waar op gezet is een stuk van de huyt, uyt een onvoldrage kindtje, door de slagaderen opgevult, waar door 't hoog root geworden is, alhoewel het voorwerp zeer dun is.
No. XVIII. Een zuytvoetje, waar op een stuk of dwersche moot van de borst van een kindt, waar aan nog het hart en de long vast zitten: in dit voorwerp ziet men, dat het waar is, 't geene ik menigmaal in openbare lessen en vertoningen gezegt hebbe, dat 'er geen holligheyt onder 't borstbeen gevonde wort, schoon verscheyde Autheuren zulks voorgegeven, hebben: alle de ingewanden van de borst zyn zo naauw en digt by malkanderen gelegen, dat 'er geen holligheyt kan overig wezen. De tweeverwige en grootste borstel betekent het rechter hart-oortje, de klynder het hart zelfs, de kleynste het linker hart-oortje. Daar en boven moet men aanmerken, dat dit alles nog zyn natuurlyke plaats en grootte behouden heeft, zynde wegens de opvulling der vaten met een rode couleur voorzien.
No. XIX. Een zuylvoet waar op geplaatst is een zeer groot stuk van 't hart van een Meydt, die haar kint levendig in 't Sekreet geworpen en aldus vermoort hadde; deze in de gevangenis vastgehoude, en aldaar overlede zynde, is van my in 't openbaar geopent.
De tweeverwige langste borstel vertoont, en dat wel duydelyk, dat de hoog rode waschagtige stoffe gelyk een dauw een uyttocht gezogt heeft door de uyterste uyteyndens der slagaderties, welke zo dun als dons zyn.
De Korten tweeverwige borstel betekent de kroonvaten.
De derde en kleynste het linker hartoortje.
Dit is een zeer fraay en uytmuntent voorwerp.
No. XX. Een vles met vogt, waar in een nier van een onvoldrage kindtie, wegens de opvulling van de slagader zeer root geworden; merk aan, dat byde de vliezen weggenome zyn.
No. XXI. Een groote vles met vogt, waar in een schenkel met de voet, van een Jonge van omtrent zeve Jaren oud, de spieren zyn zeer net gescheyden, en hebben hare natuurlyke couleur, wegens de opvulling der slagaderen, behouden.
| |
| |
No. XXII. Een grote Vles met vogt, waar in begrepen is het hooft van een Jonge, omtrent zes Jaren oud, schynende nog levendig te zyn: de wangen, neus, en lippen zyn mooy root en zonder enige rimpels. Het bovenste gedeelte van 't hooft weggenome zynde, komen de opgevulde bloetvaten na 't uythalen der herssenen te voorschyn.
No. XXIII. Een zuylvoetje, waar op de Oorklier uyt een versch gebore kalf. De Opvulling is geschiet door de slagader, maar hoe zeer verschilt de gesteltenis dezer slagadertjes van die, welke in de kliertjes van 't darmscheil gevonde worden! gelyk ik in de verhandeling over de klieren heb laten afbeelden.
No. XXIV. Een Vles met vogt, bewarende de baarmoeder van een Vrouw, waar van niet alleen de bodem, maar ook de hals volgens de lengte geopent zyn, op dat derzelver gedaante in 't gezicht zou komen; en aldus ziet men in den hals zeer vele dikke draden of snaren; op dat de hals open blyven zou, is 'er een doorn over dwersch ingestoken. Hier aan zitten nog vast de trompetten en eyernesten, waar van het eene eyernestie, en desselfs trompet wel gestelt zyn, maar 't andere is tegen de natuurs wetten in iets anders verandert, en aan de trompet vastgegroeit.
No. XXV. Een droge Vles, waar in een Paradysvogeltie, zwart en wit, bont van couleur, hebbende twee poten; de staart is met twee zeer lange en sneeuwitte veeren voorzien. Ziet Hermann. in catal Mus. Zeylan: te Zeylon wort het Walhuhora, dat is een Katoendiefie genaamt, in 't Malabaarsch Codelatie; by Rayus in Synops. avium manucodiata cristata ex albo nigroque variata; by de Heydenen Telleyeaco. Dit vogeltie wort onder de zeltzaamste vogelties gerekent; De Hr. Paulus Hermannus, voor dezen Hoogleraar te Leyden, is de eerste geweest, die ons gelegentheidt gegeven heeft, om dit zeer volmaakte vogeltie te zien.
No. XXVI. Een zuylvoet, en boven op 't zelve het bovenste gedeelte van 't benige hooft van een onvoldrage kindtje, waar van de slagaderties door 't pannevlies verspreit, zeer wel opgevult zyn, als mede die, dewelke door het dikke herssenvlies lopen: de langwerpige groeve is in 't gebroke met een waschagtige stoffe opgevult, om dat 'er bloet tusschen byde vermengt is geweest, dewyl de uyterste takies der slagaderties my schynen hier en daar vereenigt te zyn, met de uyterste takjes der aderen, waar door 't bloet, daar de aderties mede vervult waren, te gelyk met de waschagtige stoffe in de langwerpige groef ingedrongen is; hier door is misschien de dwaling der Autheuren ontstaan, die zich inbeelden, dat het slagaderlyke bloet in een levendig mensch door de slagaderen in de gemelde groef zich onmiddelyk ontlast, om dat, wanneer men Inkt in
| |
| |
de slaap slagaderen spuyt, dezelfde Inkt tot in de langwerpige groef doordringt.
No. XXVII. Een Vles met vogt opgevult, waar in een uytgerafelde pruym, ofte het geraamte van een pruym, (op dat ik zo spreke) van een draat af hangende, op dat de gesteltenis en loop der zapvaten duydelyker te voorschyn komen zou; welke vaten voor een gedeelte van de steel, en voor een gedeelte van [nucleus] de steen of pit voortkomen.
No. XXVIII. Een grote Vles met vogt opgevult, waar in bewaart wort een dwersche moot van een zeer groten bal van ten mensch, welkers vaten, die het eerste beginzel van 't zaat beryden, verwart, en in een kraakbenige zelfstandigheyt verandert zyn. De gemelde bal was zo groot geworden, dat dezelve in grootte het hooft van een menschelyke vrucht te boven ging.
No. XXIX. Een Vles met vogt, bevattende twee voorwerpen, waar van het onderste is een onvolkome schepzeltje van een schaap, van een haayrtje afhangende, zittende nog in zyn eyge vogtigheyt, waar in 't gezeten heeft, toen 't in de baarmoeder huysveste; dit vogt is zo doorschynende, dat men 't schepzeltje duydelyk zien kan, als of 't buyten 't vogt hing: het bovenste voorwerp is 't eyerstokje, waar in de voetspoor van de plaats gezien wort, door de welke het inwendige van 't ey uytgegaan is.
No. XXX. Een Vles met vogt, waar in de teeldelen van een Meysie begrepen zyn.
No. XXXI. Een Vles met vogt vervult, waar in een zo genaamde zuyger gevonde wort; ik zegge een zogenaamde, om dat 'er geen oprechte zuygers gezien worden, dewylze gemeenlyk niet anders zyn, als een moerkoek of moerkoekje, na 't baren van de vrucht of een onvolkome schepzeltje, overgebleven.
No. XXXII. Een Zuylvoetje, en op 't zelve de huyt van 't hooft uyt een volwassche mensch, de welke ons hier voorkomt als een Kalot, en wegens de opvulling der bloetvaten, root van couleur. In dit voorwerp kan men zien, op wat wyze de slagaderen van byde de zyden tegen malkanderen aanlopen. Dit voorwerp is zeer fraay.
No. XXXIII. Een Vles met vogt, waar in een stuk van een omgekeerden endeldarm van een mensch legt, op dat men de Boerhaaviaansche groeven, en de menigvuldige [pori] togtgaten zoude konne zien.
No. XXXIV. Een Vles met vogt, bewarende een stuk van een menschen Oog, waar in de [tunica sclerotica] harde, de Ruysschiaansche, en de netwyze rok gezien worden, door welke rokken zeer vele slagaderen verspreyt zyn.
| |
| |
No. XXXV. Een Zuylvoetje, en daarop een stuk van den omgewonden darm uyt een Jongeling, door den slagader en ader opgevult.
| |
De tweede Plank.
No. XXXVI. Een Vles met vogt, waar in een stuk van een pees van een spier uyt een Walvis, welkers gesteltenis wonderbaarlyk is, zynde een vinger dik, ook zeer hart, en onscheytbaar.
No. XXXVII. Een Vles met vogt, verzien met een stuk van een kalfsmaag, waar in niet alleenlyk de gevoel tepelties duydelyk uytpuylen, maar zelfs ziet men hier klaar het netwyze lichaam.
No. XXXVIII. Een Vles met vogt, waar in begrepen is een gedeelte van 't dunne herssenvlies, welkers slagaderen tamelyk wel opgevult zyn.
No. XXXIX. Een zuylvoetje, en op 't zelve een bal uyt een Kalfsmaag.
No. XL. Een Vles met vogt, waar in bewaart wort een gedeelte van 't achterbrein uyt een kalf; dit kalf hadde een half Jaar in de baarmoeder van de koe doodt blyven zitten, ende dat zonder verrotting, echter niet zonder slenterigheydt: Ik hebbe de slagaderen van 't gemelde achterbrein zo net met een rode waschagtige stoffe opgevult, dat het nog als levendig zich vertoont. De Koe, waar in 't kalf zo lang doodt gezeten hadde, wiert in November gedacht, was vet en wel gestelt, en is in de huyshouding van Mr. Cornelis Vos, tuynman van de stads tuyn alhier, opgebruykt. De zeltzaamheyt van deze zaak bestaat hier voornamentlyk in, om dat 'er niets in 't lichaam van viervoetige dieren, zelfs in dat van een mensch schielyker een verrotting onderworpen is, als de herssenen; maar hier was het achterbrein zo wel in zyn geheel gebleven, dat de slagadertjes opgevult konde worden. Zie het verhaal in het derde tiental van de genees-en Heelkundige aantekeningen.
No. XLI. Een Vles vervult met vogt, waar in het geraamte van een peer hangt, ons aanwyzende, dat de peren zo wel uyt zapvaten bestaan, als de milt in, ons lichaam uyt bloetvaten met moesagtige uyteyndens, waar van de peren ook verzien zyn.
No. XLII. Een Vles met vogt, waar in legt een tweehoofdige vrugt van een Duyf.
No. XLIII. Een Vles met vogt gevult, bevattende een groot stuk mensche vet, zodanig gestelt, als of 't nu versch uyt het lichaam gehaalt was.
| |
| |
No. XLIV. Een Zuylvoetje, en boven op 't zelve de lever van een onvoldrage kindje, wiens uyterste moesagtige slagadertjes zodanig opgevult zyn, dat ze zich onder malkander verwarren, en geen takjes van vaten gezien konne worden. Het tweeverwige doorntje wyst aan de navelader, die nog open en met een rode waschagtige stoffe opgevult is.
No. XLV. Een Vles met vogt, en daar in het dunne herssen vlies, genomen uyt eer Vrouw, waar van de slagaderen opgevult zyn.
No. XLVI. Een Vles met vogt, waar in gevonde wort, een stuk van een vrouwelyke nageboorte, welkers bloetvaten in Waterblaasjes zyn verandert, waar van vele zeer klein, dog de meeste zeer groot voorkomen.
No. XLVII. Een Vles met vogt, en daar in de schenkel of het been van een versch gebore kindt, met de voet, zich als levendig vertonende; tusschen de tonen wort 'er een takje van Granadilla met een driepuntig blat, en een kleyne gele bloem van Tournefort vastgehouden, waar van de bloem nog ongeschonde is gebleven.
No. XLVIII. Een zuylvoetje, verzien met een oortje van een onvoldrage schaapje; waar van de slagadertjes zeer fraay opgevult en met een byzondere loop verspreit zyn: ook worden 'er nog drie korrelsgewyze deeltjes in gevonden.
No. XLIX. Een Vles met vogt in zich onthoudende een lang stuk van den omgewonden darm uyt een Jongeling; de slagaderen van 't zelve zyn fraay opgevult; de darm omgekeert zynde, laten zich hier ook zien de zogenaamde eenzame Peyeriaansche klieren, dewelke beter Boerhaaviaansche groeven genaamt worden; 't is aanmerkelyk, dat deze gemelde klieren buyten de oppervlakte, die eygentlyk de binnenste rok wort gezegt, uytpuylen.
No. L. Een Vles met vogt, waar in bewaart wort een arm van een onvoldrage kindtje, zich als levendig vertonende, in wiens rechter hant het geraamte van een peer vastgehouden wort, aan welkers uyterste zapvaten nog een aanmerkelyk moes vasthangt.
No. LI. Het oog van een Walvis in vogt bewaart; deszelfs harde rok is aan de eene kant veel dikker als een duym; daar en boven ziet men hier de kringsgewyze vezels, die den oogappel toetrekken, duydelyker, als in een mensch of andere dieren, en dat zonder enige voorgaande beryding, alleenlyk door een dwersche snee.
No. LII. Een Zuylvoetje, en boven op 't zelve het hart en een stuk van de long van een versch gebore kindtje, door zyn moeder vermoort. Het dunste doorntje wyst aan de plaats, alwaar de longslagader, en de
| |
| |
grote slagader by malkanderen komen, en verenigt worden door den slagaderlyken weg. Het tweeverwige doorntje vertoont de stam van de opklimmende grote slagader het grootste tweeverwige en 't dikste doorntie het rechter oortje van 't hart. De zwarte stompe en korten doorn het linker oortje. Het zwarte grootste stipje de long slagaderen. De drie alleen staande stipjes beduyden de drie slagaderlyke buyzen of pypen opwaarts ziende: de twee stipjes de slaapslagaderen, de witte kortste dunste doorntjes de slaapslagaderen. Het doorntje met een rode zyde vlok bezet de rechter ondersleutelbenige slagader. Met de zyde draat hadde ik het gedeelte van de longe voor de opvulling gebonden. Het stompe doorntje vertoont de borstklier.
No. LIII. Een zuylvoetje, en op 't zelve een groot stuk van een Mensche darm, van welke de slagaderen niet alleen, maar ook de aderen opgevult zyn, waar door 't zelve hoog root van couleur geworden is.
LIV. Een Vles met vogt, vervattende een Priapus Vegetabilis van Hermannus of [herba cantharifera] het kruykdragende kruydt van Rumph; Bandura te Ceylon, en Daun Gindi te Ambon genaamt. Ziet de Ephemerid.
No. LV. Het aangezicht van een Jongman, waar van de slagaderen zyn opgevult, op een zuylvoetje geplaatst.
No. LVI. Een Indiaansche Brilslang, van Hermannus in Mus. Zeylon: en Raj. in Synops. animal. beschreven, by de portugezen Cobras de Capelo, en de Indianen Naja genaamt, hangende in een Vles met vogt tusschen de Epiocymus of Cuscuta super Ocymum; het gemelde gewas is met zaat beladen, 't welk in 't zelfde glas ook gezien wort.
No. LVII. Een Vles met vogt, bewarende de twee oogrokken namentlyk de [tunica sclerotica] harde, en de [tunica choroidea] druyfbezie rok, zynde omgekeert, op dat niet alleen deze twee, maar ook de Ruysschiaansche Rok te voorschyn komen zou.
No. LVIII. Een zuylvoetje, en boven op 't zelve een gedeelte van de borst van een kindt. De Vaten lopende door de ribbens en tusschenribbige spieren zyn wonderbaarlyk opgevult: De lichamen der wervelbeenderen over dwersch opengesneden, zyn ook vol met rode deeltjes, en dat wonderlyk is om te zien, het vlies dat het merg bekleet, is verzien met byzondere slagadertjes, die zo fyn zyn, dat ze niet als op den middag by zeer helder weder en door een vergrootglas in 't gezicht komen; daar en boven moet men 't oog een tydt lang op een en dezelfde plaats houden, zonder 't welke anders onmogelyk was, het beloop dezer vaaties te zien.
| |
| |
No. LIX. Een stuk van een mensche long, door de longader opgevult, waar door duyzenden van longblaassies vervult zyn; dog de gevulde blaassies komen ons hier veel kleynder voor, als in 't voorgemelde voorwerp, en zulks is geschiedt door een zagter opvulling.
No. LX. Een Zuylvoetie, en boven op 't zelve een stuk van een Koemilt; wiens moesagtige slagaderties weggenomen, en de milt met wint gevult, en gedroogt zynde, ons wort aangewezen, dat de [stamina s. fibrae] draden van deze milt veel verder van malkanderen staan, als van een kalfsmilt, nademaal de milt in grootheyt toeneemt, en de draden in getal niet vermeerderen.
| |
De Derde Plank.
No. LXI. Een Vles met vogt gevult, en daar in een stuk van de lendenen van een mensch, in 't welke het ruggemerg met opgevulde slagaderen te voorschyn komt.
No. LXII. Een Vles met vogt, waar in besloten is het Hart van een onvoldrage kindtie, met een rode couleur pronkende, en van een zeer fyn draatje afhangende.
No. LXIII. Een Vles met vogt, waar in de nier van een Jonge, op welke nog een bynier zit; byde zynze wegens de opgevulde slagaderen met een rode couleur verzien.
No. LXIV. Een Vles met vogt, waar in een stuk van een omgekeerde omgewonden darm, uyt een Jongeling genomen; welkers binnenste oppervlakte, van my de fluweel tepelagtige rok genaamt, in 't gezicht komt: dit voorwerp is wegens de opgevulde slagader zeer root.
No. LXV. Een Vles met vogt, in dewelke de milt uyt een Jongman, waar van de slagaderen zyn opgevult, begrepen is.
No. LXVI. Een Vles met vogt, en daar in begrepen de opperhuyt en 't netwyze lichaam van een Walrus.
No. LXVII. Een Zuylvoetje, en op 't zelve het been met de voet hart gebalsemt, en, wegens de opvulling door de slagader gedaan, met een zeer rode couleur pronkende, genomen van een eerst gebore kindtie.
No. LXVIII. Een Zuylvoetie, en op 't zelve een stuk van 't middelrift, met de helft van 't harte zakje. De witte doorn betekent het stuk van 't middelrift, maar de swarte het halve harte zakje. Dit is genomen uyt een eerst geboren kindtie, en de opvulling is door de slagader geschiet.
| |
| |
No. LXIX. Een Zuylvoetie, en op 't zelve geplaatst een stuk van een kinderhooft, waar in ons voorkomen. 1. de zeer roode huyt van 't hooft. 2. het rechter Oortie. 3. het harde herssenvlies, met derzelver slagaderties.
No. LXX. Een Vles met vogt, waar in de roede en het omgekeerde Balzakje van een Jonge, waar van de opvulling door de slagader geschiet is. Op de gront van 't glas ziet men een stuk van de mannelyke roede, welkers drie zenuwagtige spongieuze lichamen vervult zyn; daar by vint men nog een takje met de bloem en vrucht van de Flospassionis Curassav. hederae hirsuto folio, fl. albo, Par. Batav. Prodr. Sive flos passionis alb. en reticulat. Par. Bat. Granadilla flore albo, fructu reticulato. Boerhaav.
No. LXXI. Een Zuylvoetie verzien met een stuk van een kalfsmilt, als een lofwerkie gevormt, waar van de slagaderen opgevult zyn; de onderste van deze uyteyndens zyn zo klyn, dat ze het menschelyke verstant te boven gaan.
No. LXXII. Een Zuylvoetie, waar op een halve nier van een mensch gestelt is; zynde door de ader de opvulling gedaan, om het onderscheydt tusschen de opvulling door de slagader te zien, 't welk aanmerkelyk is.
No. LXXIII. Een Zuylvoetie, en daar op een lofwerkie, gemaakt van een stuk uyt den omgewonden darm van een volwassche mensch, welkers uyterste vaaties zo fyn als dons zyn.
No. LXXIV. Een droge vles, bevattende de haayren, genomen uyt een papgezwel van 't net, waar van een geval in myne ontleet en heelkundige aanmerking te lezen is.
No. LXXV. Een vles met vogt, vervattende de baarmoeder van een vrouw, zo natuurlyk bewaart, als ofze dezen dag uyt het lichaam genomen was.
No. LXXVI. Een zuylvoetie verzien met de lever van een onvoldrage Schaapie, door de navelader opgevult; waar door dit voorwerp geheel anders voorkomt, als wanneer de opvulling door de slagader gedaan was.
No. LXXVII. Een vles met vogt, waar in een mensche milt, die voor een gedeelt ontdaan is, besloten legt; desselfs slagader opgevult zynde toont klaar aan, dat 'er geen celletjes of draden in de milt van een mensch gevonde worden.
No. LXXVIII. Een vles met vogt, waar in de opligtende spier van de schouder, de [Musculus Deltoides] driehoofdige spier genaamt, gevonde wort; van deszelfs pees hangen boven de dertig spierige lichaamties
| |
| |
af, die zeer naauwkeurig van malkanderen zyn gescheyden, en dat zonder enige quetzing van 't vleesch.
| |
De Vierde Plank.
No. LXXIX. Een Zuylvoetie verzien met den arm van een onvoldrage kindtje, hardt gebalsemt; door de huyt zyn de bloetvaten zo menigvuldig verspreyt, dat het voorwerp daar door zeer root van verwe geworden is: in de hant hout het vast en vertoont een Eykebladt, welkers moes in 't geheel by na weggenome zynde, zeer fraay een netje verheelt.
No. LXXX. Een grote vles met vogt, vertonende het kakebeen van een mensch, met alle de tanden, die sneeuw wit zyn, verzien: de tong is zeer root, uyt welkers oppervlakte de tongtepelties te voorschyn komen; als mede de tepelties van het tantvleesch. Daar en boven ziet men aan de ene zyde het beweegbare kraakbeen, 't welk aan 't [processus condyliformis] knokkelwyze uytsteekzel nog vast zit. De opvulling is geschiet door de slagader. Boven 't dekzel vertoont zich een zeer net dootshooffie van een onvoldrage kindtie.
No. LXXXI. Een zeer fraay zuylvoetie, en boven op 't zelve de maag van een Jonge, door de slagaderen opgevult, en dat aan te merken is, deze maag heb ik zagties opgevult, waar door 't komt, dat 'er geen kuylen of deuken in gezien worden.
No. LXXXII. Een Zuylvoetie, en boven op 't zelve het borstbeen met de kraakbeenderen der ribbens, door de slagader opgevult; duyzende van uyterste takjes, zo dun als dons, komen 'er te voorschyn, en de kraakbeenderen zyn doorschynende.
No. LXXXIII. Een Zuylvoetie, waar op gezet is een groot stuk van 't darmscheyl van een mensch, met zeer vele groter, klynder, en zeer klyne klierties verzien, welke laatste voor de opvulling het gezicht ontvloden; en 't gene aan te merken is, de afbeelding van dit voorwerp is voor een gedeelte afgebeelt in ons antwoort over het maakzel der klieren.
No. LXXXIV. Een Zuylvoetie, waar op een stuk van 't Darmscheil uyt een ander mensch genomen; in 't zelve vint men veel wyniger klieren; echter is dit voorwerp zeer naauwkeurig toebereyt.
No. LXXXV. Een vles met vogt, bewarende een groot stuk van een omgekeerden nugteren darm van een mensch; in dezelve zyn niet alleen de slagaderen, maar ook de aderen in 't geheel opgevult tot haar uyterste toe, waar door 't voorwerp zeer root van couleur, en als ontstoke
| |
| |
ons voorkomt. De latten, of latwyze uytpuylingen (by andere oogluykende klapvliezen) als mede de fluweele rok (by my de zenuwagtige fluwele rok) komen ook klaarblykelyk met de zelfde couleur te voorschyn.
No. LXXXVI. Een zeer zindelyke Zuylvoet, verzien met de lever van een Jongman, opgevult door de grote slagader; nogtans pronkt de gehele lever met bloetvaten, 't geene ik oordele aanmerkens waardig te zyn. Deze beryde lever overtreft verre alle de levers, die ik tot nog toe hebbe bereyt: want by helder weer met het vergroot glas beschouwt zynde, bevinde wy 't gehele voorwerp uyt enkele bloetvaten te bestaan, maar niet uyt byzondere lichaamties, welke klieren gezegt worden: Daar en boven heeft het na de opvulling zyn natuurlyke grootte behouden, en is geenzins groter geworden. De galblaas, als mede de navelbant zyn ook vol met opgevulde bloetvaten.
No. LXXXVII. Een vles met vogt, bewarende de uyterste voet van een Jongman, waar van de slagaderen opgevult zyn: in de uyteyndens van de tonen komen de Zenuwagtige tepelties te voorschyn, namentlyk daar ter plaatze, alwaarze met de nagels aan malkanderen gezeten hebben. Boven 't voorwerp ziet men ook een tak van de Elichrysis Abor: Afric: salviae folio odorato van den Hr. Boerhaave beschreven; en op dezen tak is ook nog het dunne herssenvlies van een volwasschen mensch gestelt, waar van de slagaderen opgevult zyn.
No. LXXXVIII. Een vles met vogt, waar in gezien worden het been met de uyterste voet, niet alleen zich als levendig vertonende, maar ook naauwkeurig overeenkomende met die ziekte, de welke de bluts genaamt wort, by dit voorwerp staat een tak van de Momordica Zeylanica pampinea fronde, fructu breviore, door den Hr. Tournefort beschreven.
No. LXXXIX. Een Zuylvoetie, en op 't zelve een stuk van een omgekeerden omgewonden darm van een mensch, in 't welke door een geweldige opblazing een cellulositeit te voorschyn komt; ik laat de ontleders oordelen, of dezelve voor 't zesde vlies der darmen gerekent moet worden?
No. XC. Een vles met vogt, vertonende den arm met de hant van een jonge, schynende nog te leven; en op dat hy niet zou ledigschynen te zyn, hout hy in zyn hant, en vertoont de slagaderen van het dunne herssenvlies met een waschagtige stoffe opgevult: boven op 't dekzel ziet men de kop van een donzigen distel.
No. XCI. Een vles met vogt, waar in begrepen is een stuk van 't dunne herssenvlies, aan 't welke op verschyde plaatzen de vaaties, die den bast der herssenen uytmaken, vastzitten; boven op 't dekzel van de- | |
| |
ze fles is een Zuylvoetie geplaatst, verzien met een stuk van 't dunne herssenvlies van een onvoldrage kindtie, wiens slagaderen opgevult zyn, en op de wyze van een lofwerkie geschikt.
No. XCII. Een vles met vogt, waar in dit alles klaarder gezien wort, als in 't voorgaande glas.
No. XCIII. Een vles met vogt, waar in dezelfde zaken veel duydelyker te voorschyn komen, als in de twee voorgaande vlessen: in deze leggen daar en boven nog enige stukjes van den bast der herssenen.
No. XCIV. Een grote vles met vogt, bevattende het hooft van een Jonge, van omtrent een Jaar oudt; het bovenste gedeelte van 't hooft, als mede de herssenen weggenome zynde, komt het dunne herssenvlies met zyn opgevulde slagaderties te voorschyn; Het aangezicht, en de voorlippen schynen te leven; zo dat dit voorwerp van een zeer groot belang is. Boven 't dekzel van 't gemelde hooft ziet men een droge vles,
No. XCV. In de welke besloten is een Zuylvoetie, verzien met een kleyn hoendereytie, 't welk met een harde schaal bedekt is, en heeft de grootte van een Notemoscaat, 't welk in een gemeen hoender ey gevonden is. Op dit kleyne eytie zit een geraamte van een muys, op wiens rug nog een geraamte van een andere muys.
No. XCVI. Een Zuylvoet, waar op de groter bilspier van een Jongeling gezet is: de opvulling is gedaan door den slagader, en hier door is hy met een zeer rode couleur verzien.
No. XCVII. Een kleyn zindelyk grafie, gemaakt van Oostindisch hout, waar in een sneeuwit geraamte van een onvoldrage kindtje, zynde omtrent van vier maanden dragts, in wiens rechter hant een Haft vast gehoude wort; 't is een bloedeloos gedierte, dat maar eenen dag leeft, en daarom heeft het tot opschrift:
't Zelfde uur, dat my 't leven gaf, heeft 't my ook ontnomen.
No. XCVIII. Een zuylvoetie, verzien met de lever van een onvoldrage kindtje, omtrent van zes maanden dragts: de opvulling is door de slagader gedaan; op verscheyde plaatzen komen 'er [acini hepatis] leverkorrelties in 't gezicht, als mede de opgevulde slagaderties in de galblaas. Dit is een zeer mooy voorwerp.
No. XCIX. Een Zuylvoetie, waar op een stuk des huyts van een Jongman; 't zelve is met alle omzichtigheydt in 't geheel van den celluleuzen rok met zyne bloetvaaties ontbloot. De bloetvaten door de huyt verspreyt, hebben een eenvoudigen loop, die aan byde de kanten van de
| |
| |
huyt even eens is: in tegendeel, wanneer de celluleuze rok in 't geheel van de huyt niet afgeschyden is, dan schynen de vaten en de celluleuze rok een loop als de takken der bomen te hebben, daar nogtans de vaten van de huyt netswys gelegen zyn. Dit voorwerp moet men door 't vergrootglas by helder weder beschouwen, en dat tegen 't licht en van ter zyde: daar en boven, als men 't voorwerp dus beziet, komen 'er verschyde kleyne korrelsgewyze deelties te voorschyn, voornamentlyk ter plaatze, daar een doorntie van my is ingestoken.
No. C. Een Zuylvoetie en daar op een gehele schaapsmilt, door de slagader met een gele waschagtige stof opgevult.
No. CI. Een zuylvoetie, en daar op een stuk van een kalfsmilt, door den slagader opgevult: de korrelties daar van zyn losgemaakt, zo dat de donzige uyteyndens te voorschyn komen: dit is zulk een uytmuntent voorwerp, dat 'er de aanschouwers verbaast over staan.
No. CII. Een Zuylvoetie, waar op een groot stuk van een mensche long gestelt is, zynde de longader opgevult: in deze opvulling zyn de longblaasies voor een groot gedeelte mede vervult, voornamentlyk alwaar de twee witte doornties zyn ingestoken. Het swarte doorntie betekent het celluleuze wezen, alwaar duyzenden van bloetvaaties gezien worden.
| |
De Vyfde Plank.
No. CIII. Een Zuylvoetie, en op 't zelve een moot van een mannelyke roede, waar in men zien kan, dat het roedenhoofie bestaat uyt alle, dat is, de drie zenuwspongieuze lichamen, gelykerwys ik over vele Jaren in myne ontleet en heelkundige aanmerkingen heb laten afbeelden.
No. CIV. Een Zuylvoetie, op 't welk staat een mensche Oortie, zynde wegens de opvulling der slagaderties hoog root van couleur: staat te letten, dat de natuurlyke gesteltenis na 't balsemen en hartmaken wel genoeg bewaart, en 't derhalven een zeer mooy voorwerp is.
No. CV. Een vles met vogt opgevult, waar in te zien is een stuk van de moerkoek van een Vrouw; dewelke in 't geheel verandert is in waterblaasies, met een wateragtig vogt opgevult; welk gebrek van my het water van de moerkoek genaamt word: van deze ziekte hebbe ik al over vele Jaren geschreven, en de zelve door afbeeldingen in myne bovengemelde aanmerkingen uytgedrukt.
In dezelfde vles worden ook nog twee stukken van een andere moerkoek vertoont, dien ik door de slagaderen hebbe opgevult, zo dat 'er
| |
| |
ontelbare versprydingen van vaten zich zien laten; welkers uyterste eyndens alle in waterblaasies verandert zynde, dikmaals een Emmer byna vervullen konnen, waar door zodanige vrouwen van twee of drie kinderen swanger schynen te zyn.
No. CVI. Een Zuylvoetie voorzien met een groot stuk van het darmscheyl van een schaap, welkers slagaderen niet alleen, maar ook de aderen opgevult zyn: de klieren van dit voorwerp (zo ik my niet bedriege) zyn enigzints verschillende van die, dewelke in 's menschen lichaam gevonde worden, en dat niet alleen ten aanzien van de figuur, maar ook der kleynste ronde deelties tusschen de takmaking dezer vaten: hoedanig de gemelde deelties gestelt zyn, zal ik hier na, zo 't God behaagt, uytleggen.
No. CVII. Een Zuylvoetie, vertonende een gedeelte van de Moerkoek, wiens vaten zeer fraay opgevult zyn. 't Is een van de beste voorwerpen.
No. CVIII. Een vles met vogt opgevult, waar in een bastaartvlezige zelfstandigheydt in gedaante van een vlies, door my uyt myn bloet gemaakt, alleenlyk door een omroering met een takje van den Goasche Geneverboom; de gemelde vezelagtige zelfstandigheydt heeft zich aan 't takje gelyk als een bastaartvlies vast gehegt; 't zelve vertoont zich alhier swartagtig, alhoewel 't in den beginne wit is geweest.
No. CIX. Een Zuylvoetie, waar op een gedeelte van een kalfslong staat, het blat van een boom verbeeldende, en welkers slagaderen op een byzondere wyze lopende zeer tenger zyn, en by 't licht (als 't helder weder is) bezien moeten worden.
No. CX. Een vles met vogt, waar in te zien is het wondernet uyt een kalfshooft, welkers slagaderen, die 't gezegde net uytmaken, opgevult zyn; met recht heeft die deel dien naam, om dat men nog begin nog eynde daar in kan bespeuren.
No. CXI. Een vles met vogt, vervattende een zeer fraaye losgemaakte of uytgerafelde bal van een mensch, alle de ballen, die ooyt van my zyn uytgerafelt, overtreffende; deze uytrafeling verbeelt een dik en groot bondelke zeer witte en fyne zyde.
No. CXII. Een Zuylvoetie, waar in een stuk van de kuytspier, daar in te zien is, hoe de waschagtige stoffe uyt de uyterste eyndens der slagaderties in de vlezige zelfstandigheydt uytgestort, en 't voorwerp daar door root geworden is.
No. CXIII. Een vles met vogt, en daar in een stuk van de huyt uyt de voetzool; in 't zelve vertoonen zich de opperhuyt, het netsgewyze
| |
| |
lichaam, en het vel met zyne zenuwagtige tepelties; de twee eerste lichamen hebben een en dezelfde couleur, en hangen van de huyt neder, die voor een gedeelte afgetrokken en op den bodem verspreyt is: maar deze huyt heeft een rode couleur, wegens de opvulling der slagaderties gekregen, en desselfs zenuwagtige tepelties puylen enigzints buyten de oppervlakte van de huyt uyt.
No. CXIV. Een vles met vogt, waar in een groot stuk van den omgewonden darm van een volwasschen mensch, welkers vaten in 't geheel opgevult zyn, zo dat ze een ontsteking verbeelden; de inwendige oppervlakte, dewelke na den want van 't glas ziet, komt ons voor als een verschynzel van kleyne wormpies. De tak, waar door 't voorwerp tegen de kant van 't glas gedrukt wort, is de Asparagus Africanus, tenuifolius, viminalibus virgis, foliis Laricis instar ex uno puncto numerosis, stellatim dispositis, van Pluknet in zyn Amalth. Botan. beschreven.
No. CXV. Een Zuylvoetie, en boven op 't zelve een groot stuk van 't middelrift uyt een mensch, waar van de slagaderen niet alleen door het spierige deel, maar ook door 't vliezige lopende, zeer zindelyk opgevult zyn; de loop van deeze vaten is ook van malkanderen zeer verschillende.
No. CXVI. Een vles met vogt, bewarende den omgewonden darm van een versch gebore kint; in 't zelve is een [susceptio intestini] inschieting van 't gedarmte te zien, 't welk zelde gebeurt in Jong gebore kinderen.
No. CXVII. Een Zuylvoetie, waar op een stuk van een omgewonden kalfsdarm, door de holader opgevult, wiens uyteyndens zeer fyn zyn. Het voorwerp zelfs verbeelt, en dat wel volmaakt, een Ponjet, 't welk uyt linne gemaakt zynde, tot cieraat aan de voorhant gedaan wort. Staat te letten, dat den loop van deze vaten niet over een komt, met die van een mensch.
No. CXVIII. Een zuylvoetie, waar op gezet is een stuk van 't darmscheyl van een mensch met zeer vele klieren voorzien, door de slagader opgevult, en dat met zo veel behendigheydt, dat 'er in de zelve ronde lichaamties, leverkorrelties verbeeldende, gevonde worden; dit is een van de beste voorwerpen.
No. CXIX. Een Vles met vogt opgevult, in dewelke begrepen is een gedeelte van een omgekeerde maag, op dat men de omdrayingen, die de kronkels der herssenen van een mensch verbeelden, zien zou. De opvulling hier van is door de slagader geschiet.
No. CXX. Een zuylvoetie voorzien met een hardt gebalzemde neus
| |
| |
van een mensch, waar aan vastzitten de bovenste lip, tantvleesch, als mede vier tanden; de opvulling is door de slagaderen gedaan, waar door de huyt een rode Couleur verkregen heeft; daar en boven kan men de sweetgaten door een vergrootglas zien; het beloop der slagaderen door de huyt, ziet men niet alleen, maar ook door 't tantvleesch en de voorlip; het bekleetzel van deze delen kan den naam van opperhuyt niet hebben, om dat 'er geen huyt onder gelegen is, alleen een weefzel van gevoelige tepelties wort 'er gevonden.
No. CXXI. Een moot van een mannelyke roede, over dwersch gesnede, op dat niet alleen de groote twee zenuwagtige spongieuze lichamen, maar ook het kleyne of dat van de pisweg te voorschyn komen zouden. Dit is een zeer fraay voorwerp.
No. CXXII. Een vles met vogt vervult, en daar in een onvolmaakt schepzeltie van een schaap, zynde een duym groot, van een haayrtie afhangende, en dat nog in zyn eyge vogt en vliezen, welk vogt zyn doorschynentheydt niet verloren heeft.
No. CXXIII. Een vles met vogt; waar in te zien is een tweeverwig hondtie, tusschen zyn voorste poten vasthoudende een onvolkome schepzeltie van een Americaansche Aap, van een swartagtige couleur, en een vinger groot.
No. CXXIV. Een vles met vogt, bewarende de maag van een onvoldrage kindt, waar aan de milt en een stuk van 't net nog vastzitten. De opvulling is door de slagaderen gedaan, die door 't net, dat zo dun is als een spinnewebbe, heen lopen, zynde zo fyn als dons.
No. CXXV. Een zuylvoetie, en boven op 't zelve een groot stuk van den nugteren darm, door de ader en slagader opgevult, en daarom zeer hoog root.
| |
De Zesde Plank.
No. CXXVI. Een zuylvoetie, waar op een groot stuk van een mensche milt, door de ader opgevult, gezet is: deszelfs [acini] korrelties zyn verschillende van die van de lever; alhier zyn ze enigzints losgemaakt.
No. CXXVII. Een zuylvoetie, waar op de opgevulde slagaderen der herssenen uyt een onvoldrage kindtie; dezelve zyn zeer teder, zo dat ze zeer licht breken.
No. CXXVIII. Een zuylvoetie, en daar op het linker Hartoortie
| |
| |
van een mensch, doop de slagader opgevult, het zelve heeft de gedaante van een hanekam.
No. CXXIX. Een Zuylvoetie, en boven op 't zelve een stuk van een mensche milt, wiens slagader ik voorgenome hadde met een rode waschagtige stoffe op te vullen, maar om dat zulks niet na wensch scheen uyt te vallen, heb ik de ader ook met een gele waschagtige stoffe opgevult, 't welk zeer wel gelukt is, en aldus vertoont zich het voorwerp voor een gedeelte wel root, maar is voor 't grootste gedeelte geel geworden. Ondertusschen moet men aanmerken, hoe groot het onderscheydt is tusschen de gesteltenis der Vaten van een mensche milt, en die van viervoetige beesten. Dit zeer fraay voorwerp is genomen uyt een zwaarlyvige oude vrouw.
No. CXXX. Een zuylvoetie, waar op een stuk van een mensche long staat, wiens bloetvaten met een rode waschagtige stoffe opgevult zyn.
CXXXI. Een zuylvoetie, waar op een stuk van de maag van een kindt, welkers slagaderen wonderbaarlyk fraay opgevult zyn.
No. CXXXII. Een droge vles, en daar in de darmties van een onvoldrage kindt, waar van de slagaderen zeer wel opgevult zyn; en dat aan te merken is, deze darmties hebben hare rontheydt in 't geheel zonder deuken behouden.
No. CXXXIII. Een zuylvoetie, en daar op een lofwerkie, gemaakt uyt een stuk van den omgewonden darm van een mensch, door de holader opgevult.
No. CXXXIV. Een Vles met vogt waar in een kinder muyltie, steunende op een stuk van de Moerkoek, welkers slagaderen zyn opgevult.
No. CXXXV. Een Zuylvoetje, en daar op het Hart van een onvoldrage kindtje, opgevult door de slagader; deze opvulling is zo fraay gedaan, dat de uyterste eyndens der slagadertjes daar van in 't gezicht komen; daar en boven ziet men alhier nog een gedeelte van de stam der grote en Long-slagader, als mede de plaats, daar deze twee slagaderen by malkanderen lopen, de slagaderlyke buys of weg genaamt.
No. CXXXVI. Een Vles met vogt, vervattende een stuk van de nederdalende grote slagader; aan wiens rechter zyde vastgegroeyt is de [ductus thoracicus] borstbuys, door my met een rode waschagtige stoffe opgevult. Dit voorwerp is genomen uyt een bejaarde Vrouw.
No. CXXXVII. Een Vles met vogt, waar in een groot stuk van de Maag van een kindt, door de slagaderen tot het uyterste opgevult; hier by legt een takje van [Lychnis] Christus Ogen, met zeer kleyne bloemtjes en grasbladeren.
| |
| |
No. CXXXVIII. Een Zuylvoetje, waar op een stuk van een mensche Nier, door de stam van de holader zeer fraay opgevult.
No. CXXXIX. Een Zuylvoetje verzien met een groot stuk van den dikke darm, genomen uyt een zwaarlyvige Vrouw; hier aan zit een gedeelte van 't darmscheil vast, 't welk een Wayer verbeelt. De opvulling is door een tak van de holader gedaan. Dit voorwerp is insgelyks zeer fraay.
No. CXL. Een Vles met vogt, waar in twee Bynieren, welkers slagaderen opgevult zyn, leggen.
No. CXLI. Een Vles met vogt, vervattende een Worm door de piswegen gelost, dog van andere Wormen verschillende.
No. CXII. Een Zuylvoetje, en daar op een lofwerkje, gemaakt van een Mensche Vel, door de slagader opgevult; in 't zelve komen ontelbare tepeltjes te voorschyn, dewelke van andere verkeerdelyk huytklierties genaamt worden.
No. CXLIII. Een Zuylvoetje, waar op het gedarmte van een onvoldrage kindt geplaatst is, zynde door de slagader opgevult; een gedeelte van den Kronkeldarm geopent zynde, komt de dubbelde Klapvlies van den Kronkeldarm te voorschyn, moetende door een ingestoke naalt geopent worden.
No. CXLIV. Een Zuylvoetje, en boven op 't zelve een stuk darms van een Jongeling, verbeeldende een Zoutvat; zynde door de slagader opgevult, en daarom met een zeer rode couleur voorzien.
No. CXLV. Een Zuylvoetje, en boven op 't zelve een Vaandel, gemaakt van den nugteren Darm uyt een Mensch, door de slagader opgevult, en daarom hoog root van couleur.
| |
De Zevende Plank.
No. CXLVI. Een Vles met vogt vervult, en daar in de Voet van een onvoldrage Kindt, hangende aan een haayrtje, en onder wiens uyterste voet gevonden worden de doornen van [echinomelocactos] den Indiaansche Doornappel, met dit opschrift:
Dit voorwerp is door de slagader zo wel opgevult, dat het schynt te leven.
| |
| |
No. CXLVII. Een Vles met vogt, begrypende een of twee Wervelbeenderen van den hals, met een stuk van 't ruggemerg uyt een onvoldrage kindt: in 't midden van 't ruggemerg ziet men de bast, verzien met een rode couleur, zynde niet anders als vaatjes, uyt slagadertjes voortkomende.
No. CXLVIII. Een Zuylvoetje, en boven op 't zelve een groot stuk van den Kronkeldarm uyt een Mensch, door een tak van de holader opgevult: het beloop dezer takjes is geheel en al verschillende van die vaatjes, welke door den gemelden darm verspreyt worden, wanneer, de opvulling door een tak van de Poortader gedaan is.
No. CXLIX. Een Zuylvoetje voorzien met het borstbeen, met de kraakbeenderen der ribbens, en tusschenribbige spieren, genomen uyt een onvoldrage kindt; de opvulling van deze deelen is geschiet door de slagader, en dat met een goeden uytslag. In dit voorwerp zyn de beendertjes van 't borstbeen dubbelt, 't gene ik nooyt ondervonde hebbe.
No. CL. Een Vles met vogt opgevult, en daar in twee stukken van de Moerkoek met een hoog rode couleur doortrokken, wegens de opvulling der vaten tot het uyterste toe.
No. CLI. Een Vles met vogt, waar in een groot stuk van de Moerkoek met een stuk van de Navelstreng.
Let wel; de oppervlakte, die na 't glas ziet, is nog met een zagter bekleetzel bedekt, 't welk na de Baarmoeder ziet, en van 't vlies chorion schynt voort te komen, ten minsten het wort 'er aan vastgehegt. Hier uyt oordele ik klaar te blyken, dat de Moervaten met de vaten van de Moerkoek niet onmiddelyk vereenigt worden. Ziet het V. Cabinet, waar in ik breder over deze zaak geschreven hebbe.
No. CLII. Een Zuylvoetje, en daar op een groot stuk van een Kalfs Long, wiens slagaderen tot het uyterste toe opgevult zyn. Merk ondertusschen aan, dat het beloop van deze vaten verschilt van die gene, dewelke lopen door de Long van een Mensch; derhalven hebben ons eenige misleydt, die hare figuren, na de voorwerpen der beesten gemaakt zynde, zonder een behoorlyke waarschouwing in 't licht gebragt hebben.
No. CLIII. Een Zuylvoetje van Indiaansch hout gemaakt, waar op gestelt is het gedarmte van een onvoldrage kindtje, door de slagaderen opgevult: in den omgewonden Darm is een [diverticulum] vertrekje of uytwegje van een duym groot, in welkers uyterste drie blaasjes te voorschyn komen, die de gedaante van speldeknopjes hebben. Dit voorwerp houde ik voor zeer zeltzaam.
No. CLIV. Een Zuylvoetje, waar op een halve Schaaps Nier staat,
| |
| |
die door de ader is opgevult; alhier konnen we zien, hoe veel onderscheyt 'er is tusschen deze en een 's Mensche Nier.
No. CLV. Een Schoteltje, gemaakt uyt een fluk van den omgewonden darm van een Mensch, zynde opgeblazen en omgekeert, op dat 'er zekere Celluleusiteyt te voorschyn komen zou, die van anderen voor het twede celluleuse vlies van 't gedarmte gehouden wort; door dit Schoteltje zyn ontelbare adertjes, voornamentlyk van de takken der holader voortkomende, verspreyt, welkers beloop veel verschilt van die, welke van de poortader afkomstig zyn. In het gemelde Schoteltje legt een klein stukje Yzer, 't welk de kragt van een Zylsteen heeft, en is gekomen van een yzer kruys, in de Nieuwe Kerk te Delft gevonden: Dit heeft myn Neef, de zeer Eerwaardige en Wakkere Heer Henricus Ruysh, Bedienaar des Goddelyken Woorts in de Gereformeerde Kerk te Delft, my vereert, dewelke dit van den zeer Beroemden Heer Leeuwenhoek gekregen hadde.
No. CLVI. Een Zuylvoetje, op 't welke gezet is een stuk van een Mensche Huyt, van den geheelen celluleusen rok ontbloot, op dat de ware loop der slagaderen duydelyk zou konnen gezien worden: want zulks heeft zommige bedrogen, die de celletjes, met vaatjes en vet verzien zynde, in 't geheel niet weggenomen hebbende, een onderschydene loop vertoonden, zich verbeeldende, dat de huyt tweederley zoort van vaten hadde. Dit voorwerp moet men tegen 't licht houden, op dat de vaten duydelyker te voorschyn zoude komen.
No. CLVII. Het been en de voet van een kindt in die gedaante, als het leefde, zynde in vogt bewaart; hier by legt een tak van de Zeylonsche Mannetjes Balsamina, met een klynder rode vrugt, enz.
No. CLVIII Een Vles met vogt, een stuk van de herssenen van een Kalf omvattende, 't welk een half Jaar lang zonder verrotting in de Baarmoeder van de Koe gezeten hadde; alleen was 't slap en slenterig geworden: en dat zulks ook in de Vrouwen plaats heeft, bevinde ik, zo de Baarmoeder maar, gelyk ik alvorens hebbe vermaant, geslote blyft. Merk ondertusschen aan, dat dit voorwerp van my door de slagader is opgevult, en dat my geenzints gehindert heeft, dat dit Kalf zo lang doodt in de Baarmoeder gezeten heeft. Zie verder van deze zaak in 't 3. tiental.
No. CLIX. Een Zuylvoetje met de Kniefchyf van een Mensch voorzien, waar over ontelbare opgevulde slagaderen heen lopen, die niet tot de knieschyf, maar tot het overschot van de spieren, die den schenkel uytstrekken, behoren.
| |
| |
No. CLX. Een Zuylvoetje, en boven 't zelve een t'zamenstel van verscheyde dingen, die in een papgezwel van de Maag gevonden zyn, namentlyk een wanschape gebeente, haayren, en vier kiezen. Zie verder de geschiedenis hier van met een verklaring bevestigt, in het derde tiental.
No. CLXI. Een Vles met vogt, omvangende een stuk van een viervoetig gedierte, waar aan de schenkel met de uytwendige voet, als mede een klaauwtje, dog niet geklooft, vastzit; dit is gevonden met de vier kiezen, het wanschape gebeente, en haayren in 't gemelde papgezwel.
No. CLXII. Een Vles met vogt, bewaarende een groot gedeelte van een Vrouwen [mamma] borst, schynende nog te leven: de zelfstandigheydt van dezelve is geenzints klieragtig, maar zodanig, als'er nergens in 't gehele lichaam gevonden wort, behalven in de bystanders van een mensch, met welke de borst een grote overeenkomst heeft, als zynde namentlyk van een zeer taaye, witte, en een vaste zelfstandigheydt, die nooyt los kan werden gemaakt. De ronde deeltjes, dewelke men in de borsten vint, is een zuyver vet, de overige stukjes in de uyterlyke tepel, hebbende de grote van een kleyne speldeknop, houde ik voor zenuwtepeltjes, die 't gevoel aldaar toebrengen.
No. CLXIII. Een Vles met vogt, eenige spierdraden bevattende; twee spierdraden hadde ik in vele zeer fyne vezeltjes verdeelt, die zoo dun zyn als dons; ik hebbe een tak van de doornagtige Pimpernel daar by gedaan, op dat ze des te beter gezien konnen worden; maar nadien door 't stilstaan de vezelen gewoon zyn op de gront van 't glas te gaan zitten, moet men de Vles wat bewegen, waar door verscheyde van haar zich aan de doorntjes genootzaakt worden te hegten.
No. CLXIV. Een Zuylvoetje, waar op een Ribbe van een kindt gezet is, zynde zodanig omgekromt, dat 'er een C door verbeelt wort; zulks hebbe ik, door toedoen van een weeking, in een zure vogtigheydt te wege gebragt.
No. CLXV. Een Zuylvoetje, waar op een door balsem verhart Hart van een Jonge gezet is; zynde door de slagader opgevult, wiens uyterste eyndens zeer klaar en duydelyk in 't gezicht komen.
No. CLXVI. Een Zuylvoetje, waar op een stuk van den omgewonden en Kronkeldarm van een Mensch, waar in aan te merken staat, dat den Kronkeldarm tegen de wetten der nature, zeer verwydert is, en dat wegens een darmbreuk, daar hy in zyn leven mede gequelt was; zulks geheugt my meermalen gezien te hebben in Menschen, die met breuken bezet waren. Verders is in dit voorwerp aan te merken, dat, de wint
| |
| |
aangedrongen zynde, alhier zich aan 't gezicht vertonen, de twee klapvliezen, 't welk in een gezont en fris mensch niet geschiet: want dan komt ons aldaar een kring in de plaats van klapvliezen voor.
In een Darmziekte, die men Miserere Mei noemt, wanneer dezelve uyt een wint ontstaat, wort zomtydts het gedarmte ook aldaar zo verre uytgerekt, dat 'er in plaats van een kring de gemelde klapvliezen te voorschyn komen. Onder het zwarte stipje wort de mont van het wormwyze uytsteekzel gezien, welk uytsteekzel, niet opgeblazen zynde, alhier volgens de lengte van den Kronkeldarm zich uytstrekt.
No. CLXVII. Een Vles met vogt, waar in een kleyn onvoldrag Schaapje met de nageboorte, zich als levendig vertonende.
No. CLXVIII. Een Vles met vogt, en daar in een stuk van den Endeldarm uyt een Jongeling, in welke de zogenaamde klieren, of liever de Boerhaaviaansche groeven, alhier met een roodtagtige couleur zeer klaar te voorschyn komen. De tak, die het voorwerp tegen de want van 't glas drukt, is de Acacia Africana spinis albicantibus.
No. CLXIX. Een Zuylvoetje, waar op een witte en grote haayrige Bal uyt de Maag van een Koe.
No. CLXX. Een Zuylvoetje, voorzien met de Galblaas van een Mensch, met een waschagtige stoffe opgevult; alhier vertoont zich een bogtigheyt in de galblaas, die in de beesten gemeenlyk regt uyt loopt.
No. CLXXI. Een Vles met vogt opgevult, en daar in een stuk van een Kalfs Maag, als mede de zenuwtepeltjes, waar van het netwyze lichaam met de tepelkokertjes afhangt.
No. CLXXII. Een Zuylvoetje, waar op staat een groot stuk van 't Darmscheyl met zyn klieren, die, schoon kleyn, echter zeer wel opgevult zyn, op dat het beloop der zelver slagadertjes in 't gezicht komen. Daar en boven ziet men zeer klaar en duydelyk de vaatjes door de zelfstandigheydt van 't darmscheyl in menigte verspreyt. Dit voorwerp is genomen uyt het lichaam van een Mensch.
| |
De Achtste Plank.
No. CLXXIII. Een Zuylvoetje, en daar op staande een groot stuk van 't Vel van een Jongeling, waar van de slagaderen zeer net opgevult en onder malkanderen verenigt zyn.
No. CLXXIV. Een met vogt gevulde Vles, waar in het dunne herssenvlies, door 't opvullen zeer roodt geworden, en gelyk als ontstoken, hangende tusschen een tak van den Goäsche Geneverboom.
| |
| |
No. CLXXV. Een Zuylvoetje, waar op een groot stuk van den bogtigen of omgewonden Darm uyt een volwasschen Mensch; in 't welke een inschieting van den gemelden darm, alwaar de opening door my gemaakt en met een zwart stipje getekent is, gezien wort.
No. CLXXVI. Een Zuylvoetje, verzien met een stuk van een Kalfs tong over lang gesneden, en door de slagader opgevult; in 't zelve vertonen zich de tongtepeltjes, en, dat aan te merken is, in 't midden, alwaar ik het bekleetzel afgenomen hebbe, ziet men zeer klaar den loop der slagaderen; dog van onderen, daar het bovenste gedeelte van afgesneden is, konnen we zo wel, dat te verwonderen is, den loop der vaten beschouwen, als in de oppervlakte.
No. CLXXVII. Een Zuylvoetje, en daar op een groot stuk van den Kronkeldarm, door de slagader opgevult, vertonende een gehele anderen loop, als wanneer de opvulling door de ader gedaan was, waar op men wel moet acht geven.
No. CLXXVIII. Een Vles met vogt, bevattende een stuk van een Kalfs Milt, die door de slagader is opgevult. Het vlies van de eene kant afgenomen zynde, heb ik een ligte ontvleziging (gelyk men gemeenlyk zegt) of liever een ontrafeling gemaakt; schoon dit werk niet geheel en al te mispryzen is, echter komt de loop der vaten in de Milt veel duydelyker te voorschyn na 't hartmaken van een opgevulde Milt. De tak, waar op dit voorwerp zit, is de Nerion Angustifolium Odoratum.
No. CLXXIX. Een Zuylvoetje, op 't welke twee voorwerpen staan, waar van 't buytenste is een gedeelte van den Endeldarm uyt een Mensch, zynde de opvulling door de poortader gedaan, waar door ontelbare takjes, fynder als spinnewebbe zynde, te voorschyn komen; de scherpe punt van den doorn betekent de uytwendige gedaante van den darm, het andere tweeverwige doorntje doorboort het celluleuze vlies, 't welke alhier uytgespannen en met een rode waschagtige stoffe vervult is, hier door is 'er zo groot een opzwelling ontstaan.
Het andere of 't onderste voorwerp, is een lofwerkje uyt een stuk van den nugteren Darm gemaakt. De opvulling is geschiet door de slagader: in dit voorwerp zyn alle de latten (anders gezegt de oogluykende klapvliezen) zeer klaar te zien.
No. CLXXX. Een Zuylvoetje met een groot stuk van 't middelrift, door de slagader opgevult. Let wel, dat de slagaderen door het peesagtige gedeelte van 't middelrift heen lopende, een byzonderen loop hebben, verschillende van die vaten, welke door't spieragtige deel des middelrifts verspreyt worden.
| |
| |
No. CLXXXI. Een Zuylvoetje, voorzien met een van de kleynste tanden van een zeer grote Zeevisch, Casjellot, of Potvisch genaamt, uyt wiens agterhooft eenige tonnen van de herssenen of 't achterbreyn vergadert worden, 't welk gezuyvert zynde, verkeerdelyk spermaceti of walschot genaamt wort.
No. CLXXXII. Een Zuylvoetje, voorzien met het voorste gedeelte van een Kalfskop, door de slagader opgevult: Nadien dit voorwerp tot verscheyde gebruyken geschikt is, daarom wort hier ook een verscheyde gesteltenis van vaten gevonden, en aldus komen de slagaderen, door 't verhemelte verspreyt, niet overeen met die gene, dewelke door de mont of kaken verspreyt worden, en veel minder met die, welke men in de holligheydt van 't voorhooft vindt; indien iemant verder onderzogt zal hebben de langere vaten, die het snot in de neusgaten voortbrengen of liever maken, en uyt de slagaderen voortkomen (Ik meene die vaten, dewelke door de spongieuze beenderen van de neus lopen) Wat een onderscheydt zal hy bevinden! Eyndelyk zo iemant een Kalfstong na behoren vervult, en daar na volgens de lengte in twee delen verdeelt zal hebben, hy zal den loop van alle de vaten zo wel gewaar worden, als of hy de gehele tong doorsnuffelt hadde, 't welk men in de milt, lever, nieren, en andere delen van 't menschelyke lichaam niet verneemt. Alle deze dingen aldus gestelt zynde, zal niemant anders konnen zeggen, dat dit alles van den Goedertierene Schepper zo verschydentlyk is geschapen, als om zyne ondoorgrondelyke magt en heerlykheydt te openbaren.
No. CLXXXIII. Een Vles met vogt, waar in legt het Geraamte van een witte Pruym, wiens zapvaten, uyt welke deze vrugt bestaat, verschillen van die gene, de welke een Peer uytmaken; en daar men zich over verwonderen moet, de vaten van deze Pruym komen voor een gedeelte voort uyt de vaatjes van de steel, en ten dele uyt de steen.
No. CLXXXIV. Een Zuylvoetje, verzien met [glandula parotis] de Oorklier uyt het hooft van een versch geworpe Kalf; zynde de opvulling door de slagader gedaan: hier kan men zien, hoe grotelyks de loop der slagadertjes van deze klier verschilt van de darmscheils klieren van een mensch; derhalven is 't een gewis teken, dat alle de klieren niet tot een en 't zelfde gebruyk van den Goedertierensten Godt geschikt, nog datze alleen bloet voerende, of bloetvaten zyn. Zie hier over na myn derde tiental der aantekeningen.
No. CLXXXV. Een Zuylvoetje met een stuk van een Mensche maag; zynde de opvulling door de slagader gedaan. Staat te letten, dat deze
| |
| |
vaten een anderen loop hebben, als die, dewelke in den nugteren darm gezien wort; waar uyt men dan besluyten moet, alwaar een ander werk moet verrigt worden, aldaar is ook een ander werktuyg nodig.
No. CLXXXVI. Een Zuylvoetje, en daar op een stuk van een mannelyke roede, waar van de celluleuze rok door een sterk aangedronge wint geweldig uytgezet is: hier kan men ook zien, hoe dun de huyt van dit deel is.
No. CLXXXVII. Een Zuylvoetje, waar op staat een halve Nier van een Mensch, zynde door de ader opgevult.
No. CLXXXVIII. Een Zuylvoetje, voorzien met een lofwerkje, gemaakt uyt een stuk van een Schaaps Long, zynde door de slagader opgevult, wiens uyteyndens de fynheyt van een spinnewebbe verre te boven gaan.
No. CLXXXIX. Een Zuylvoetje, voorzien met een lofwerkje, gemaakt uyt het vlies Chorion van een Kalf, zynde door de slagader opgevult, wiens uyteyndens zo fyn als dons, en met een byzonderen loop voorzien zyn.
No. CXC. Een Vles met vogt, vervattende een onvoldrage kindt omtrent van vier maanden dragts; 't zelve legt met zyn hooft nederhangende, en 't lichaam omgekeert, tusschen een zeer fraay toebereyt mensche net.
No. CXCI. Een Zuylvoetje, waar op een zeer fraay toebereyde en door de slagader opgevulde halve Nier van een Jongman.
No. CXCII. Een Zuylvoetje, waar op de Pan van 't heupebeen uyt een Kalf, door de ader en slagader opgevult.
| |
De Negende Plank.
No. CXCIII. Een Zuylvoetje, waar op een groot Vaandel, gemaakt uyt een mensche huyt, in welke ontelbare huyttepeltjes te voorschyn komen.
Merk wel, dat deze tepeltjes bestaan niet uyt byzondere of enkele, maar uyt zeer vele takjes van zenuwen, 't welk nog klaarder blykt in de huyt van de tepels van Walvisch-mammen of borsten, gelyk ik in 't eerste Anatomisch Cabinet heb laten afbeelden.
No. CXCIV. Een Zuylvoetje, waar op een gehele Moerkoek van een onvolkome menschelyk schepzeltje, zynde door de ader zeer fraay opgevult.
No. CXCV. Een Zuylvoetje, voorzien met het bovenste gedeelte van 't
| |
| |
hooft van een onvoldrage kindtje; welkers slagadertjes, zynde door het dikke en dunne herssenvlies verspreyt, zeer wel opgevult zyn.
Staat te letten daar en boven, dat het bekkeneel op vele plaatzen ontbreekt, 't welk ik meermale gezien hebbe, en in zodanig geval puylen de herssenen eenigzints door die ontbrekingen van 't been uyt: de vaten, welke ik hier bygevoegt hebbe, zyn opgevulde slagadertjes, dog zeer teder en bros.
No. CXCVI. Een Vles met vogt, bewarende den arm van een Jonge, welke nog levendig schynt; in de hant wort vast gehouden een zeer rode door de slagaderen opgevulde Nier van een onvoldrage kindtje.
No. CXCVII. Een Zuylvoetje, verzien met een groot stuk van 't darmscheil uyt een Mensch, waar in verscheyde klieren te voorschyn komen; dit voorwerp aldus bereydt zynde, verbeelt gekrulde kool.
No. CXCVIII. Een Vles met vogt, waar in besloten is een Zuyger, dog verkeerdelyk alzo genaamt: om dat het niets anders is, als een nageboorte, die na de verlossing van 't kindt uyt de baarmoeder in de zelve aldaar overgebleven, en door de perssing van de baarmoeder, tragtende wederom haar natuurlyke grootheydt te verkrygen, zodanig gevormt is. Dit voorwerp naauwlyks de grootte van een ey hebbende, is omtrent vier maanden na de verlossing van 't kindt in de baarmoeder gebleven.
No. CXCIX. Een Vles met vogt, in welke vertoont wort een uytgerafelde of losgemaakte Bal van een Mensch, wiens vaten door een tak van den Goäsche Geneverboom verspreyt zyn, op dat men de fynheyt der vaten des te klaarder zou konnen zien.
No. CC. Een Vles met vogt, waar in het geraamte of de zapvaten van een Abricoos, die voor een gedeelte uyt de steen, en ten dele uyt de steel voortkomen; dezelve verschillen veel van die gene, dewelke de Peren maken.
No. CCI. Een Zuylvoetje, en boven op 't zelve de tweehoofdige spier uyt een Jonge, door de slagaderen opgevult.
No. CCII. Een Vles met vogt, waar in een stuk van de nageboorte, door de slagaderen opgevult; alhier ziet men nog in de uyteyndens het moesagtige der slagadertjes.
No. CCIII. Een Zuylvoetje met een groot stuk van den nugteren Darm, welkers latten of oogluykende klapvliezen de trappen van een Watermolen verbeelden.
No. CCIV. Een Zuylvoetje, waar op de knie van een mensch; in de zelve ziet men twee beweegbare kraakbeenderen, getekent met twee witte stipjes. De doorn onder de knieschyf gestoken, betekent het klieragtige
| |
| |
lichaam, alzo van de Schryvers genaamt. Het zwarte stipje wyst de knieschyf aan. De opvulling is gedaan door de slagader.
No. CCV. Een Zuylvoetje, voorzien met het dikke herssenvlies, gelyk een hoetje uytgespannen, waar in de langwerpige groeve open is gebleven. Het zikkelwyze uytsteekzel is ook in zyn natuurlyke staat gebleven. Merk aan, dat, schoon de opvulling door de slagaders gedaan is, echter geen waschagtige stoffe in de gemelde groeve gekomen is; ja ik oordele zulks nooyt te geschieden, ten ware de uyterste eyndens der slagaderen zich met die der aderen verenigt hadden, gelyk ik zomtyts gezien hebbe.
No. CCVI. Een Vles met vogt, vervattende een stuk van de opperhuyt, het netwyze lichaam, en huyt van een Walvisch; door een doorn wort de huyt van de opperhuyt afgeheven, op dat de zeer witte zenuwtepeltjes van de huyt gezien konnen worden; en 't geen verder aan te merken is, het netwyze lichaam en opperhuyt hebben een gemarmerde couleur, 't welk dikmaals gebeurt, gelyk my de Walvischvangers verhaalt hebben.
No. CCVII. Een Zuylvoetje, verzien met het bovenste gedeelte van 't bekkeneel van een onvoldrage kindt, waar aan het dikke herssenvlies nog zo naauwkeurig en vast van binnen zit, dat het nergens daar van losgeworden is; daar en boven zyn de slagaderen door 't dikke herssenvlies verspreyt, met zo veel behendigheydt opgevult, dat de waschagtige stoffe op verscheyde plaatzen zyn doortogt tot in de beenagtige zelfstandigheyt van de herssenen als een dauw gezogt heeft, gelyk met de zwarte stipjes aangewezen, wort; Ik bekenne, dat my dit op deze plaatzen nooyt meer gebeurt is.
No. CCVIII. Een Zuylvoetje, verzien met het [os tali] koot en [os calcis] hielbeen, als mede een gedeelte van de huyt en 't vet. Van ter zyden laat zich een stuk van een pees zien, die wegens de opvulling der slagaderen zeer root van couleur is.
No. CCIX. Een Zuylvoetje, met een stuk van de opperhuyt, en 't netwyze lichaam van een Walvisch; op de opperhuyt zyn eenige beesjes vastgemaakt, die men Walvischluyzen noemt, zynde van een wonderbaarlyke gedaante, welkers poten gewapent zyn met zeer scherpe nageltjes, gelyk haakjes, waar door ze hier zeer vast aan malkanderen gehegt zyn.
No. CCX. Een Zuylvoetje, en op 't zelve een van de voorhoofts beenderen, 't welk nog zeer blank zich vertoont, en dat van een onvoldrage kindtje, 't welk een Jaar en nog langer zonder verrotting in de
| |
| |
baarmoeder gezeten hadde, zynde alleenlyk wat slap en slenterig geworden; eyndelyk is 't door den zeer beroemden Heelmeester Pieter Plaatman, in Oogstmaant 1722, omtrent den navel uytgesneden, met behoudenis van 's Moeders leven, die tot dezen tydt toe nog gezont en fris is. Deze geschiedenis, en wat daar by behoort, zullen wy, zo 't Godt wil, met behoorlyke verklaringen in 't vervolg beschryven.
| |
Behalven deze zaken, ziet men ook nog in de onderste holligheydt van dit Cabinet de volgende.
A. Een Doos, waar in een groot stuk van 't darmscheyl van een mensch, welkers klieren in steen verandert zyn.
B. Het Geraamte van een Peer, gemeenlyk, zo ik my niet bedriege, een Petercelie Peer genaamt; 't welk in de zon beschouwdt zynde, blykt uyt duyzenden zapvaatjes te bestaan, welke uyterste eyndens het moes, dat aan malkanderen vast zit, behouden hebben. Het gemelde voorwerp wort in een vogt bewaart, en op den bodem van 't glas ziet men een gewasch van Tournefort, Gundelia genaamt.
C. Een zeer zindelyk Geraamte van een onvoldrage Kindtje, leggende in een van Indiaansch Hout gemaakte Grafstede, en dat boven op een matras, gemaakt van blaauwe zyde; het hout in de handen vast de zeer net toebereyde darmtjes van een onvoldrage kindtje, waar van de slagaderen opgevult zyn.
D. Een Geraamte van een onvoldrage Kindtje, omtrent van vier maanden dragts, op de zelfde wyze verciert; door het graft worden verbeelt eenige haften te vliegen, met dit opschrift:
In 't zelfde uur, daar ik 't leven in ontfangen heb, heb ik 't ook verloren.
E. De Voet van een Vrouw, zeer volmaakt door de slagaderen opgevult, en daarom zo bloetroot van couleur, als of dezelve ontstoken was; maar de opperhuyt boven de tonen is zeer wit gebleven, nademaal die geen gemeenschap aan de bloetvaten heeft.
F. Een Vles met vogt, en daar in een tak van de Elischrys: Afric. salviae folio odorato, van den Heer Boerhaave beschreven; deszelfs bladeren zyn fraay bezet met een [polypus] bastaartvleeschklomp, zynde van my door 't enkel roeren van versch Ossebloet gemaakt. Dit is een zeer mooy voorwerp.
G. Het bovenste gedeelte van de herssenpan van een Mensch, overal met het pannevlies bedekt; welkers slagadertjes zo net opgevult zyn, dat het zeer uytnement root is.
| |
| |
H. Een stuk van 't Dyebeen uyt een bejaart mensch, welkers zelfstandigheydt in gezonde menschen zeer hart, en gemeenlyk een schryfpen dik is; maar is alhier uyt een voorgaande ziekte een duym dik, en in 't geheel celluleus of spongieus geworden, mogelyk van een verouderde en voorgaande [oedema] waterzugtige zwelling.
|
|