Ik oordeele, dat zodanig een quaal doodelyk wordt door een al te grote menigte van lucht, dewelke in 't harte vermeerdert en op malkandere gehoopt zynde, den toegang van 't bloedt in 't hart belet heeft.
Wat de tweede voorstelling aanbelangt, namentlyk aangaande het tuygwerkelyke maakzel van de [vasa secretoria] schyvaten: Nadien dit my tot nog toe veel zwarigheydt gemaakt heeft, en ik my als nog in deze zaak niet heb kunnen voldoen, ben ik genootzaakt hier van stil te zwygen, tot dat ik de vaten der mammen, [parastatae] bystanders, enz. klaarder zal nagevorscht hebben.
Deze dingen dan overlatende, zal ik my tot de derde begeven, namentlyk aangaande de beginzels der zenuwagtige vezeltjes in de herssenen.
Ik oordeele, dat deze vezeltjes haar oorspronk hebben uyt de [tractus medullares] mergstreken van 't verlengde merg, en dat met een zeer fyn beginzel, voornamentlyk omtrent den nek, met het [membranula arachnoidea] spinnewebs vliesje bekleedt zynde; uyt welk vliesje zy echter niet voortkomen, gelyk de zeer vermaarde Blasius en zyne navolgers gestelt hebben: want deze mergstreken, eer ze het merg verlaten, en nog niet met den naam van zenuwen genaamt worden, kunnen voor 't gezicht gebragt worden, dog niet zonder een konstige behandeling; en daarom heb ik ze nooyt van anderen in 't voorwerp zelfs aangetoont, gezien. Ja, wat 'er uyt derzelver figuuren te besluyten is, laat ik andere oordeelen; al wat ik over deze zaak heb laten afbeelden, vertoone ik, en beware de voorwerpen zelfs.
In de 12e. voorstellige Brief, in de 2. figuur van de 15e. Tafel, heb ik een gedeelte van 't verlengde merg, met zyne langwerpige, en de onder deze leggende ronde mergstreken laten afbeelden.
Wie een opregte kennis van deze zaak begeert, moet gewaarschouwt worden, dat hy de herssenen niet kookt, maar in den natuurlyken staat behoudt, gelyk ik doe, en ze beware zodanig, datze levendige herssenen verbeelden, alleenlyk maar met haar eenigzints door een bequaam vogt te verharden.
't Is ook te verwerpen, 't geen zommige doen, die na de verharding de herssenen met de vingeren in mooten verdelen; 't welk gedaan zynde, komen 'er strepen te voorschyn, gelykerwys in kaas, die nog niet zeer verhardt, en in stukken gescheurt is; en deze zoeken ze ons voor streken der herssenen op te dringen.
Zyt hier mede gegroet, zeer geleerde Heer, en volhart my te beminnen.
Geschreven te Amsterdam in myn Bevlydtkamer, den twintigsten van Wintermaant. 1713.