| |
| |
| |
De Zestiende Ontleet-kundige Voorstellige brief Door M. Abrahamus Vaterus, van Wittenberg, Student in de Medicyne,
Aan den zeer vermaarden Heer Fredrik Ruysch,
Medicyne Doctor, en Hoogleraar in de Ontleet- en Kruyt-kunde, enz.
Aangaande de verborgene wegen van de Long, door welke de ingeademde lucht tot in het bloedt doordringt; als mede aangaande het tuygwerkelyke maakzel van de schyvaten, en de beginzelen der zenuwagtige vezelen in de herssenen.
Aanzienelyke en zeer Beroemde Heer,
BUyten twyffel zult gy U verwonderen, dat ik, die U niet eens by naam bekent ben, tot die stoutheydt kome, dat ik met dezen Brief onder Uwe oogen durf verschynen. En met recht zal 't u wonder dunken, dewyl alle die geenen, dewelke ik tot voorgangers in dit doel wit hebbe, zeer ervare mannen, Doctoren en Candidaten in onze konst, en door uwe afgezonderde onderwyzing al onderwezen zyn geweest; ook is my zeer wel bewust, dat ik geenzints in naam, verstandt en hoedanigheydt met haar in vergelyking kome. Echter, zeer vermaarde Heer, verschoon dit myn zo groot verlangen, waar door ik aangemoedigt zynde, niets meer wensche, als dat ik afwezende, dewyl het my tegenwoordig zynde tot nog toe niet heeft moge gebeuren, Uwe zeer grondige onderwyzing in 't stuk der Ontleedtkunde genieten moge, derhalven is myn be- | |
| |
geerte, om door deze briefwisseling dezelve tot myn gebruyk te verkrygen.
't Is nu een Jaar rykelyk geleden, wanneer ik, om 't verstandt te scherpen, voorgenomen hadde in een of twee [disputationes] vertogen de [mechanismus] tuygwerking der [actiones vitales] levensbewegingen uyt te leggen, volgens de beste, en voornamentlyk met de reden overeenkomstige stellingen der hedendaagsche Philosophen. Derhalven heb ik op dien tydt het eerste dezer Vertogen in 't licht gegeven, aangaande het [principium vitale] levensbeginzel; 't welk ik volgens schuldige onderdanigheydt U hier aartbiede; ik heb daar in de voornaamste leerstukken der Philosophen over die zaak bygebragt, en na myn gering vermogen opgeheldert. Het zoude al over lang van myn plicht geweest hebben, dat ik myn beloften voldaan, en 't [structura mechanica] tuygwerkelyke maakzel van de werktuygen, en de daar van afhangende tuygwerking der levensbewegingen, voor zo veel, alle die dingen nu door de naarstigheydt der geleerde mannen ons bekent zyn gemaakt, met korte woorden verklaart hadde. Maar behalven dat ik door verscheyde zoorten van studien en bezigheden belet geweest zynde, myn gedagten tot nog toe daar niet heb kunnen op toeleggen, hebben my ook grotelyks zommige zwarigheden verhindert, omtrent het maakzel zelfs der werktuygen, die tot het leven dienen, voorkomende, dewelke myn gemoedt tot nog toe in twyffel hebben gehouden.
En wel de [respiratio] ademhaling, schoon die volbragt wordt door volgens den wil beweeglyke werktuygen, zal ik in de eerste plaats onder de levensbewegingen moeten noemen, nademaal dezelve de eerste werking van een gebore mensch is; ook kan die nooyt in hem zonder gevaar van een haastige doodt ten eenemaal weggenomen worden; en daarenboven doedt zyn welgesteltheydt zeer veel om 't leven te onderhouden. Dog aangaande zyn gebruyk, gelykerwys 'er onder de Natuurkundige veel over is gezintwist geweest, alzo is 'er voornamentlyk geschil ontstaan, of'er een deeltje van de ingeademde lucht, binnen de Long ontfangen, overgaat door de [pori] togtgaatjes van de [vena pulmonalis] longader, die naar binnen van deze ader leggen, en bygevolg, een onmiddelyke beweging en perssing op 't aderlyke bloedt makende, de beweging van 't zelfde voortzet; dan of de zelfde lucht door een enkele zydelyke perssing der bloedtvaten, de beweging van 't bloedt bevordert; en of de levendiger kouleur van 't bloedt door de longader na 't hart wederkerende, liever aan deszelfs verdeling en verbryzeling, als aan een nieuwe inkomst van de lucht toe te schryven is? Maar ik oordeele, dat dit beyde op een zeer gevoegelyke wys kan by malkanderen gevoegt worden, dewyl twee gepaarde oorzaken, waar van ieder op zich zelfs bequaam is om die uytwerking voort te brengen, onder mal- | |
| |
kanderen overeenkomende, en t'zamespannende, des te sterker werken: zo dit maar met genoegzame proefstukken klaar blykt, dat 'er zodanige togtgaatjes gevonden worden binnen de longader openstaande, welke in een natuurlyke staat, voornamentlyk zonder een geweldige opspanning door opblazingen ofte inspuytingen, eenige lucht uyt de longblaasjes in 't bloedt aannemen kunnen. Wat 'er van zy, of dat de lucht middelyk of onmiddelyk, of op beyde de wyze de verdeling of kleynmaking van 't bloedt bevordert, echter schynt het hier mede niet alleen den omloop van 't bloedt door
de long, maar ook door 't geheele lichaam te bestieren.
Gelykerwys de welgesteltheydt van den omloop van 't levensbloedt door de vaten en werktuygen van 't geheele lichaam afhangt van een volkome gelykmatige en geenzints afgebrokene perssing, alzo is 't ten eenemaal verwonderenswaardig, dat 'er door behulp van 't zelve, gelyk als van zeker algemeen beginzel, verscheyde en geheel en al andere zappen in verscheyde ingewanden afgescheyden worden. De grondtslag van deze zaak, (dat geen overgeslagen hebbende, 'twelk men gewoon is voort te brengen van de [animae] zielen, [spiritus] geesten, [facultates] vermogentheden, [suctiones] trekkingen of zuygingen, [fermentationes] gestingen, en [praecipitationes] nederzinkingen) wordt zeer verstandiglyk van de hedendaagsche tuygwerkkundige natuurkundige geplaatst alleenlyk in een bepaalde, en met het te scheydene vogt overeenkomstige [configuratio] gedaante der pypjes. Zy komen nogtans daar in onder haar niet overeen, of de verscheydentheydt alleen van de [diameter] middellyn in de pypjes of togtgaatjes genoeg is om deze scheyding uyt te leggen, zo dat 'er wegens zyn kleinheydt een doortogt voor de fynder deelen open is, maar de dikker belet worden: mogelyk komt 'er nog behalven dezelve de figuur van de mondtjes by, voor zo veel de binnenste overvlakte, hoeken, en onderscheydene zyden aangaat, waar door 'er niet als deeltjes van de zelfde figuur in de pypjes of buysjes kunnen ingaan.
Eyndelyk, nademaal 't ten eenemaal zeker is, dat de bewegingen van ons lichaam volbragt worden niet alleen door een enkele beweging van 't bloedt, maar ook door een gelyke [aequilibrium] evenwigt en perssing van dit en van 't zenuwvogt, schynt 'er reden gegeven te moeten worden, waarom 'er van deze twee, gelykelyk perssende beginzelen, zulke verschillende [actiones] doeningen voortkomen, waar van zommige zonder een voorgaande denking van de ziel, en tegens den wille, zonder ophouden duuren, zommige hangen van onze wille af, zommige eyndelyk zyn gelyk als in een middelplaats, zo datze wel door de natuur, zonder dat wy 'er op denken, volherden, echter kunnenze na onzen wille eenigzints
| |
| |
verwakkert, en opgehouden worden. De zeer vermaarde Willisius, in zyn ontleding van de herssenen in 't 15. 16. 17. en 18. Hooftstuk, stelt over deze onderscheydentlyke bewegingen ook onderscheydentlyke beginzelen, en dat wel zodanig, dat de grote herssenen, door byzondere zenuwen haar zap aan de werktuygen, die na den wille bewogen worden, toebrengen, en dat de kleyne herssenen de gestadig te bewegene delen in beweging brengen; maar datze beyde hare kragten verenigen in de werktuygen, die ten dele tot de vrywillige, en ten dele tot de onvrywillige beweging dienen. Met Willisius komen over een, de zeer beroemde Heeren, Du Hamel de corp. animat. lib. 4. c. 1. Vieussens neurograph. univers. lib. 1. c. 20. Perrault mechanique des animaux p. 2. c. 7. Bohnius in renunciatione vulnerum sect. 2. c. 1. en meer anderen, die haar gevoelen met een proefstuk bevestigen, dewyl zy zeggen, dat, als het bekkeneel van een levendige hont geopent, en de grote herssenen afgesneden zyn, de vrywillige doeningen vernietigt worden, maar dat de onvrywillige nog gestandt houden: daar in tegendeel de kleyne herssenen gequetst zynde, houden deze in een ogenblik op. En nademaal het geloofwaardige gezag van deze grote mannen, en de reden zelfs niet toelaten, over de waarheydt van dit proefstuk te twyffelen; en daarenboven zeer waarschynelyk is, dat verscheyde gewesten van de herssenen ook een onderscheydentlyk gebruyk hebben; als mede, om dat de uytgang der zenuwen uyt de herssenen daar mede overeenkomt, keure ik gaarne dit gevoelen voor goedt, zonder echter de [constructio organorum] t'zamenstelling der werktuygen zelfs verzuymt te hebben, dewyl die werktuygen, dewelke na den wille bewogen worden, met spieren voorzien zyn, gaande na verscheydene ptaatzen; maar de andere, die een gedurige
beweging hebben, missen dezen toestel van spieren. Dog nademaal nog veele zwarigheden omtrent den oorspronk der vezeltjes, die de zenuwen uytmaken, zich opdoen, ben ik zeer begerig van U te weten, wydt beroemde Heer, welke de ware oorspronk is van yder zenuw, niet zo zeer omtrent haar draadtjes zelfs, als wel de vezels, die de zenuwen maken.
De oplossing dezer drie zwarigheden zoude ik wel hebbe kunnen halen, of uyt de levendige onderwyzing van myne Leeraren, of uyt de zeer geleerde geschriften van zommige hedendaagsche Ontlederen; als ook voornamentlyk, zeer beroemde Heer, uyt uwe ontdekkingen en bereydingen, welke gy afgebeelt, aan de geleerde werelt in druk bekent gemaakt hebt: evenwel heb ik met dezen Brief derzelver uytlegging van U moeten verzoeken; eensdeels, op dat ik enigzints aan U bekent rake, en uwe goedtgunstigheydt voor my verwerven zoude, eer dat ik zelfs in persoon tot U kome: ten anderen, op dat ik, op U gezag, als het voornaamste in ont- | |
| |
leetkundige zaken, steunende, met meerder zekerheydt de t'zamenstelling en tuygwerkelyke beweging der levenswerktuygen in geschrift kan geven: Want U alleen, zo ooyt iemant, is 't wegens de gestadige inspuytingen van vogten en zeer naauwkeurige bereydingen der ingewanden, toegelaten te zien de uyteyndens der vaten, ten minsten van zommigen, en de figuuren der togtgaatjes, zo dat men U in die dingen, dewelke gy betuygt gezien te hebben, het grootste geloof moet geven. Evenwel zoude ik nog aan deze myne byzondere begeerte niet voldaan hebben, ten zy ik aangespoort was geweest door 't aanraden van den zeer vermaarden Bergerus, Amptgenoot en zeer groot vriendt van myn Vader, en myne beschermer niet minder, als myne grotelyks te achtene Leeraar. En nademaal ik verzekert ben, dat dezen zeer geachten Man U in zyn boezem bemindt, twyffel ik geenzints, of ik zal door hem uwe gunst en genegentheydt verkrygen. Waarom ik ernstig van U verzoeke en bidde, dat gy myne begeerte alleenlyk vergeve, en maar met drie woorden Uw gevoelen over deze zwarigheden my laat weten. Gy zult hier mede een zaak uytwerken, die my niet alleen, maar de geheele geleerde Weerelt zeer aangenaam, en zo eenen groten Man waardig is. Ik zal niet alleen afwezent, maar by voorkomende gelegentheydt tegenwoordig zynde, met woorden U grotelyks
bedanken, en zal altydt blyven,
Een gestadige en onophoudelyke Vierder van uwe wydtberoemde naam
M. ABR: VATERUS, van Wittemberg,
Student in de Medicyne.
Wittemberg, den drie-en-twintigsten van Hooymaant, 1708.
|
|