| |
| |
| |
Antwoort Van Fredrik Ruysch, Op het boekje van Govert Bidloo,
Het welk hy den naam van Verdediging gegeven heeft.
Den Goedtgunstige en Bescheydene Lezer wort veel heyl toegewenscht.
Ik hebbe altydt een afkeer van twisten gehadt, en hebbe daar nog een afkeer van; ik hebbe my meer zoeken toe te leggen op 't onderzoeken van de waarheydt en nuttige zaken, als myn ooren aan twistgierige te verlenen: maar nu uytgedaagt zynde van een mensch, die zyn gehele levensloop door, met wien hy ommegang gehadt heeft, altydt gewoon is twist en tweedragt te verwekken, zou ik 'er nog meer van afgeschrikt hebben, ten zy ik van myn pligt geoordeelt hadde, zo de waarheydt, als myne eerlyke naam, dewelke ik tot nog toe van den laster der wangunstige niet aangetast, bespeurt hebbe, te verdedigen. Op dat gy dit ten beste neme, bescheydene Lezer, verzoeke ik uw regtmatig gemoet.
Op dat gy met weynige woorden de zaak, waar over gehandelt wort, verstaan, en een regtmatig oordeel daar over geven kunt, zal ik myne reden zo kort, als 't mogelyk is, tragten te maken.
Ik hebbe, gelyk bekent is, eenige Brieven in druk gegeven, waar in ik op de vragen van anderen voorgestelt, hebbe geantwoort; ik hebbe daar in geoordeelt, dat het de plicht van myn Leeraar-ampt was, zommige ontleedtkundige waarheden te ontdekken en te verklaren, en te gelyk de oeffenaars der ontleedtkunde te waarschouwen, dat ze zich tegen die dingen,
| |
| |
welke verkeerdelyk van verscheyde Autheuren aangetekent zyn, wapene zouden. Onder anderen, heb ik ook eenige dwalingen aangewezen, die ik meene van den Professor Bidloo begaan te zyn.
Bidloo heeft een beekje hier tegen geschreven, onder den naam van Verdediging, waar in hy op de 4. bladtz. belooft
Voor eerst, dat hy zyne afbeeldingen van 't menschelyke lichaam, voor 13 jaren aan de geleerde weerelt medegedeeld, trachten zal van 't ongelyk te bevryden; en hy gelooft, dat daar uyt volgen moet, dat dezelve qualyk van my als verdicht berispt worden; in tegendeel belooft hy, dat hy verder zal bevestigen, dat zyne afbeeldingen gelykvormig en overeenkomstig zyn met de gesteltenis van de [oeconomia animalis] dierlyke bestiering en delen, die het levendige lichaam uytmaken.
Ten anderen, werpt hy my de misslagen tegen, van my, gelyk hy meent, begaan: want hy zegt op de zelfde plaats, dat hy een schets van de konst, geleertheydt, en vlytigheydt van Ruysch, vertonen zal; en daar na brengt hy verscheyde plaatzen uyt onze schriften by.
Ten derden, berispt onze Taalgeleerde myne taalkunde; want hy zegt, dat hy niet verzuymen zal, voorbeelden van myne beschaafde taalkunde in den schoot der geleerden neder te leggen.
Verder voegt hy 'er by, volgens zyne gewoonte, versmadelyke hoon en lasteringen, en wat dies meer is; namentlyk, dat Ruysch onbeschaamt en eerloos is, en diergelyke lastertaal meer braakt hy uyt; en dit zo zynde, oordeelt hy, dat ik ben een schandtvlek der ontleedtkunde, de ellendigste ontleder, een fyne slager, een schandeleuze en eerlooze redenaar, en verder stort hy meer andere woorden uyt, te schandelyk om te verhalen.
Laten we het geding toestaan, zo hy zal nagekomen hebben, 't geen hy belooft. Maar by aldien ik zal aangewezen hebbe, dat alles in tegendeel waar is; indien ik zal aangetoont hebbe, dat hy niet antwoort op het geschil, maar liever myne schriften verdraayt en verminkt; indien ik zal aangetoont hebbe, dat hy grover misslagen, als ik tot nog toe aangetekent hebbe, begaan heeft; indien ik hem overtuygt zal hebben, van de alvorens aangehaalde misslagen; indien ik zal ontdekt hebbe, dat myne aanmerkingen ter quader trouwe van hem verdraayt, en ongerymdelyk worden aangehaalt; en dat Bidloo opentlyk ydele herssenschimmen, en bedrogredenen (ik zou niet qualyk zeggen leugens) schryft, indien ik zal hebbe geopenbaart zyn oneerlyken imborst; zal men niet met regt den bescheydene Lezer mogen vragen, zo 't my lustte zyne woorden of liever lastertaal wederom tegen te werpen, of hy zelfs dan niet, ook Bidloo zelfs regter zynde, indien men wedden zou, te houden is voor een zodanige, als hy my
| |
| |
verklaart; en of men niet liever van hem moet zeggen, dat hy een mensch is, die niet beschaamt kan worden, die onkuysch is, schandelyk en eerloos, onbeschaamt en ondeugent, ligtvaardig, vuyl, ontuchtig, een kanker der zeden, een volslagen vyandt van rust en studien.
Dit zal ik nu ten volle en volkome aanvangen te bewyzen. Maar om den bescheydene Lezer niet te lang op te houden, verzoeke ik, dat hy, den hoon en laster overgeslagen hebbende, eerst ernstig overweegt, 't geen in de verdediging van Bidloo voorkomt.
Op de 5. bladtz: schynt hy over 't stuk der Ontleedtkunde te handelen, namentlyk van de [glandulae cutaneae] huydt-kliertjes; het verschil is geweest, of namentlyk de huydt-klertjes [pyramidales] grafnaaltsgewyst, gelyk Bidloo dezelve voor dezen afgebeelt heeft, en nu ook beschryft, dan of ze [orbiculares] kringsgewys zyn? Bidloo is geheel in gramschap ontstoken, als of ik hem valschelyk beschuldigt hebbe, dat hy de [papillae] tepeltjes naaltsgewys afgebeelt heeft, en hy haalt een plaats aan, alwaar ik zelfs de tepeltjes naaltsgewys noeme en afbeelde, waarom hy my over onbestendigheydt, onwetenheydt, en onvoorzigtigheydt beschuldigt; maar of hy zulks met regt doet, zal die geene lichtelyk kunnen oordeelen, die, het dekzel van vooroordeel afgelegt hebbende, op de volgende zaken aandagtig acht geeft. Het blykt uyt de Ontleedtkunde, dat 'er zyn
Voor eerst, huydt-tepeltjes, naaltsgewyze genaamt.
Ten tweede, het is bekent, dat 'er gaatjes gevonden worden in 't [corpus reticulare] netwyze lichaam van Malpighius.
Ten derde, het blykt insgelyks, dat 'er huydt-kliertjes zyn.
Het is verder bekent, dat deze huydt-tepeltjes vastgehouden worden in de gaten van 't netwyze lichaam; maar geenzints die kliertjes. Dat deze tepeltjes naaltsgewys zyn, erken ik; en dat dezelve van my met een naaltsgewyze figuur zyn afgebeelt, is my bewust; en datze aldus afgebeelt moeten worden, verzekere en bevestige ik nu ook; daarenboven stelle ik nu ook, dat alle die geene dwalen, die deze tepeltjes anders afbeelden. Zo iemant antwoordt, waar over beschuldigt gy dan Bidloo? zal ik zeggen; ik beschuldige de man om die oorzaak niet, dat hy deze naaltsgewyze tepeltjes afgebeelt heeft, maar dat hy die naaltsgewyze kliertjes genaamt, en afgebeelt heeft, welke kliertjes ik verzekere, bevestige, en aantoone, geenzints naaltsgewys te zyn; dit heb ik alvorens duydelyk genoeg aangetoont, en met het gezicht zelfs bevestigt; en dit zelfs was 't, dat ik in myne laatste gedane openbare ontleedtkundige vertoning herhaalde, wanneer Bidloo van gramschap opzwol. De onderscheyding van het wiskundig naaltsgewys zal hem niet baten, nogte hem uyt dit doolhof redden, om dat
| |
| |
ik zegge, en klaar aantoone, dat deze klieren geenzints van een naaltsgewyze figuur zyn, waar over alleenlyk het verschil verwekt wort.
Zo de drangreden van Bidloo op vaste voeten stondt, waar mede hy my zoekt te overtuygen van onbestendigheydt, moest hy eerst aangetoont hebben, dat ik geschreven hadde, dat die kliertjes ook naaltsgewys waren, gelykerwys ik gezegt en vertoont hebbe, dat de tepeltjes naaltsgewys zyn; maar ik laat hem deze knoop over om te ontbinden, op dat hy na dezen leere, voorzigtiger te handelen.
Al wie de woorden van Bidloo aandagtig zal doorlezen hebben, zal lichtelyk zien, dat den man, of uyt een voorbarigheydt, of ter quader trouwe, de huydtkliertjes met de naaltsgewyze tepeltjes vermengt: want in den aanvang van zyne verdediging spreekt hy zelfs van de kliertjes: dewyl hy op de 5. bladtz: zegt, dat Ruysch tot walgens toe uytgeroepen heeft, dat ik in de afbeelding van de klieren, onder het eerste algemeene dekzel geplaatst, gedwaalt zoude hebben: Daar na gaat hy listiglyk over tot de tepeltjes, zeggende, dat Ruysch die tepeltjes niet naaltsgewys, maar rondt, in 't Anatomische Theater verklaart heeft; hier moet ik wederom herhalen, dat 'er over die tepeltjes onder ons geen verschil is geweest; ik zegge nog eens, hy vermengt, gelyk blykt uyt de voorgemelde woorden, deze twee lichamen onder malkanderen, dewelke echter klaarblykelyk van malkanderen verschillen. Ik hebbe derhalven in 't openbaar gezegt in zyne tegenwoordigheydt, en nu schryve, en wille ik, dat het de geleerde weerelt bekent zy, dat Bidloo verkeerdelyk en zottelyk de huydtkliertjes naaltsgewys afgebeelt heeft.
Ik zwyge, dat ik in die ontleedtkundig openbare vertoning, daar Bidloo tegenwoordig was, toen ter tydt niet van de naaltsgewyze tepeltjes, maar alleenlyk van de huydtkliertjes gesproken hebbe; want niemant, die de ontleedtkunde maar van verre goeden dag gezegt heeft, kan onbewust zyn, dat de huydtkliertjes onderscheyden moeten worden van de gemelde naaltsgewyze tepeltjes, dewyl de Ontleders een verschillendt gebruyk van deze onderscheydene deelen leeren; maar die dingen, dewelke van Bartholinus en Malpighius aangemerkt worden, moesten den onzen niet onbekent geweest zyn, die gestadig Autheuren te berde brengt, aanhaalt, en gelyk als voor haar vegt.
Wie lacht derhalven met my niet, als hy acht geeft op een mensch, die zo bezig is, in zich te regtvaardigen, dat hy de tepeltjes naaltsgewys genaamt heeft, als of hy daar in gezondigt hadde; want het is nu gezegt, dat de tepeltjes inderdaadt, maar niet de kliertjes zodanig zyn: hoe mooy maakt hy, wankelende, zich aan onwetenheyt schuldig, met zich te verschonen, die niet te verschonen is.
| |
| |
Zeer ellendig brengt hy zyn onwetenheydt, onbeschaamtheydt, of zal ik zeggen, leugens aan den dag; dewyl hy zegt, de woorden van Malpighius en my; Malpighius en ik! daar 't nogtans bekent is uyt de ontleedtkundige schriften van dezen groten Man, dat hy
Ten eerste, de klieren:
Ten tweede, deze tepeltjes zorgvuldiglyk onderscheyden, en klaarblykelyk onderscheyden zynde, voorgestelt heeft.
Voorts, wie weet niet, dat Malpighius en Steno deze kliertjes [glandulae miliares] gierstgelykende of gierstkliertjes, maar de tepeltjes naaltsgewys genaamt heeft? Waarlyk niemant, die gezonde herssenen heeft, zal toestaan, dat naaltsgewys het zelfde, dat gierstgelykent betekent.
Ziet hier, goedtgunstige Lezer, het eerste staaltje te gelyk van den toeleg op de ware en oprechte vertoning der deelen; en te gelyk van Bidloos geleertheydt.
Derhalven, verzoek ik, bescheydene Lezer, dat gy over het eerste voorkomende ontleedtkundige geschil een regtmatig vonnis uytspreekt; oordeelt, zo 't U behaagt, of deze eysch onbillyk is, namentlyk, dat Bidloo in de naaste openbare vertoning, in 't Anatomische Theater van 't Academie den toezienderen aantoont, dat de huydtkliertjes naaltsgewys zyn, gelyk hy dezelve afgebeelt heeft in zyne Tafelen, en gelyk hy dezelve verklaart in zyne Verdediging; nog minder onbillyk zal ons verzoek schynen, om dat ik zelfs geen zwarigheydt make deze voorwaarden te ondergaan; ik zal ook als nog niet wygeren, my aan deze wet te onderwerpen.
Ik hebbe aangetoont, met hoe weynig oprechtigheydt, en hoe verwart Bidloo het eerste verschil behandelt heeft; volkome op de zelfde wys heeft hy ook alle de andere geschillen voorgestelt, 't welk blyken zal uyt yder, die gy beschouwen wilt; by voorbeelt, vergelykt eens, zo 't U behaagt, het eerste voorgestelde verschil met dat, 't welk in de aantekeningen op onze laasten Brief aangehaalt wort, namentlyk aangaande het middelste vlies, 't welk de herssenen omringt. Dit verschil bestaat aldus:
Bidloo heeft in zyn ontleding dat vlies, of een groot gedeelte van 't vlies, gescheyden, en van 't hooft afhangende, afgebeelt; hy heeft de bloedtvaten van 't gezegde vlies niet alleen in een groot getal, maar ook klaarblykelyk zichtbaar, daar by gevoegt.
Ik hebbe geschreven, gezegt, en ik schryve nu ook, dat die afbeelding van Bidloo niet gemaakt is na de beeltenis van 't zichtbare voorwerp zelfs, maar liever voortgekomen is uyt een verdichte inbeelding: hy antwoort, dat het hem zo wel geoorloft is een gedeelte van dit vlies, als my een gedeelte van het [pleura] borstvlies te vertoonen. Ik sta het toe, maar wie
| |
| |
spreekt hem in deze zaak tegen? dog hy verdraayt listelyk onze woorden, als of ik hem beschuldigt hadde, dat hy dat geheele vlies niet vertoont heeft, 't welk zeer trouweloos is; dewyl zyne dwaling groter zoude zyn, indien hy dit geheele vlies met zyn bloedtvaten hadde afgebeelt; nademaal de geheele zaak hier op aankomt, dat dit vliesje al te dun, en al te vast met het dunne herssenvlies op zeer veele plaatzen gehegt is, als dat Bidloo het zelve, of zoo een groot gedeelte daar van, als hy afgebeelt heeft, gescheyden, en afhangende met afgebeelde bloedtvaten, klaarblykelyk vertoonen kan.
Maar men moet toezien, dat hy, dewyl hy pocht dit vlies alleen aan te wyzen, niet te gelyk het dunne herssenvlies met dit t'zamegevoegt vertoone, en alzo door bedrog misleyde; want ik zie, hoe veel lagen hy leydt, om die dingen waarschynelyk te maken, dewelke hy hier over geschreven heeft: hy onderstelt, dat dit vlies zo dun niet is, als het [amnios membrana] binnenste vlies in een vrugt van drie of vier maanden, of als het vlies de zenuwen in 't oog bekledende, maar dat deze stelling valsch is, zal ik op zyn tydt voor 't oog vertoonen: nu is myn oogmerk niet, nieuwe ontleedtkundige verschillen met Bidloo aan te vangen, eer dat hy, gelyk 't betaamt, geantwoort heeft op de reedts verwekte verschillen: want ik bespeure, dat hy deze konst bedenkt, om, met nieuwe dingen gestadig tegen te werpen, uyt het naauw te geraken. Hoe dun dan dit [membrana arachnoidea] spinnewebs vlies is, en hoe vast het zit met het dunne herssenvlies, en hoe onmogelyk daarom zodanige scheyding en vertoning der vaten is, heb ik onlangs in een openbare vertoning, daar Bidloo tegenwoordig was, ook aan Bidloo zelfs vertoont; maar, op dat dit alles duydelyker blyke, laat Bidloo in de naaste openbare ontleding in een menschelyk voorwerp die dingen vertonen, dewelke hy aangaande deze zaak in zyn figuuren afgebeelt heeft; ik belove, dat ik aan myn kant niet alleen zo groot een gedeelte van 't borstvlies, als ik afgebeelt hebbe, in een menschelyk voorwerp openbaar vertonen zal, maar veel groter. Schynt U, goedtgunstige Lezer, dit beding niet billyk?
Doet by 't voorgaande, zo 't U behaagt, 't geen hy in zyne aanmerkingen op onze derden Brief, aantekent; namentlyk, aangaande de verdeling van de [arteria magna seu Aöta] groote slag-ader, en gy zult wederom zien, dat den [sophista] muggezifter, bedriegeryen t'zamenstelt; hy weet, namentlyk, dat het niet altydt gevoegelyk, of de moeyte waardig is, den Lezer te herhalen, 't geen over die zaak al gezegt is.
Maar dit is 't verschil.
Ik hebbe in den derden Brief geschreven, dat de verdeling van de groote
| |
| |
slag-ader in een opklimmende en nederdalende stam, in een natuurlyk gestelt mensch, niet gevonden wort, zodanig voortgaande, en zodanig een schikking hebbende, gelykerwys Bidloo deszelfs schikking en voortgang in de 23. Tafel van zyne Ontleding afmaalt: ik hebbe daarenboven bygevoegt, en ik herhale het nog, dat ik deze dingen niet eenmaal hebbe waargenomen, (schoon ik jaarlyks zeer veele doode lichamen van menschen opene, en naauwkeurig daar op acht geve) en ik voeg 'er ook by, dat alles, 't welke van my door de konst bewaart wordt, op dat dit blyke kan, het tegendeel aanwyst.
Maat laten wy eens zien, wat onze Ontleder antwoort? eerst zegt hy, dat deze dingen te Amsterdam van iemant anders in 't openbaar alzo vertoont zyn geweest; maar hoe veel geloof zal men aan Bidloo geven, die 'er niet tegenwoordig is geweest? nadien ik zelfs deze vertoning, waar van hy spreekt, hebbe bygewoont, en ik nogtans zodanig een schikking en voortgang van gemelde slag-ader niet vertoont gezien hebbe; zal hy dan liever willen, dat ik zyne vertellingen beter, als myne oogen geloof geve? laat dit klaar vertoont zyn geweest, 't is my evenveel; maar dit zelfs, waar over het verschil is, wilde ik van Bidloo, of van een ieder, die 't hem behaagt, terwyl ik 'er tegenwoordig ben en t'aanschouwe, vertoont zien, namentlyk, dat de schikking en voortgang van de gemelde slag-ader zodanig is, als Bidloo afbeelt in zyne Tafelen, dewelke ik verklaart hebbe gebrekkelyk te zyn, en nu zeg ik ook, datze vol misslagen zyn.
Derhalven zal 't de plicht van Bidloo zyn, in de naastkomende ontleding op de openbare vertoonplaats, dit in een welgeschapen mensch te vertonen, gelyk ik wederom belove, dat ik niet alleen in een, maar in meer menschelyke voorwerpen het tegendeel zal aanwyzen. Maar onze Man in de konst van bedriegen kundig zynde, is een strik dichteby gewaar geworden, dien hy niet heeft kunnen ontgaan, daarom heeft hy getragt den zelve door allerley konsten te ontsnappen; derhalven voegt hy 'er by, dat dit zelfde, namentlyk den ongeregelde loop van vaten, van my is aangetekent, te weten op die plaats, alwaar ik zegge, dat de [bronchialis arteria] longepyps slag-ader, en mam-slag-aderen zomtydts een ongeregelde loop hebben. Waarlyk wederom een fraye drangreden, zo een frayen Bidloo waardig! dog ziet het gevolg eens aan; om dat dit aangemerkt is geweest in de longepyps slag-ader, en de mam-slag-aderen, derhalven moet men het zelfde besluyten van de groote slag-ader?
O hoe geestig zou dat hooft zyn, indien 't herssenen hadde! Wie, die gezonde herssenen heeft, ziet het onderscheydt niet? Hoor eens hier, myn goede Govert, dat in de mam-slag-aderen of andere ('t geen buyten alle
| |
| |
tegenspraak is) menigmaal een speling van de natuur is, hebbe ik aangetekent; voorts, alwaar ik deze speling van de mam-slag-aderen aanmerke, stelle ik die ook als een speling, en niet als een gewone natuurlyke staat ter neder; maar gy vertoont dit van de groote slag-ader voor gewoon en natuurlyk. Maar wie is daarenboven zo dom, die niet weete, dat de speling menigvuldiger is in de kleynder takjes, zeer zelden omtrent den oorspronk zelfs, namentlyk in de groote slag-ader. Men zal op zyn plaats verklaren, dat deze onze aanmerking, aangaande de groote slag-ader, niet ondienstig is voor die genen, dewelke de Ontleedt- en Heelkunde oeffenen, schoon onze haastige blinde Bidloo die nuttigheydt niet gewaar wordt.
Laat nu de bescheydene Lezer over het grondige antwoort van Bidloo oordeelen: want hy durft op zyn eyge zaak niet betrouwen, daarom keert hy zich van 't voorwerp, en de ontleedtkundige vertoningen, en de reden na het gezag van anderen; en in benaauwtheyt zynde, zoekt hy een andere uytvlugt, gelyk een Vos, die na nieuwe schuylhoeken omziet, indien hy van de Jagers wordt nagejaagt; want hy zegt, dat Vesalius, en andere, het zelfde hebben; wat kan 't hem baten? dwaalt hy van gelyken niet, die met Vesalius, en andere dwaalt? Hoe groot een beschermer is nu onze Bidloo van de oudtheydt, die te voren een gestadige vyant daar van was! hoe zeer is hy verandert van dien Bidloo! die enz.
Ik laat U ook nog niet los, dwaze en stoute aanhaalder der Autheuren, dewelke gy, gelyk 't blykt, of in 't geheel niet gelezen, of niet na behoren doorbladert hebt; wy ontkennen, dat die deftige mannen, en voornamentlyk Vesalius, dien gy niet schroomt by te brengen, zo verre gedwaalt hebben, als gy; de figuur van dezen verschilt veel van die van Bidloo; wie zich verwaardigt deze figuuren te gelyk in te zien, zal lichtelyk oordeelen, dat gy een onbeschaamt mensch zyt. En wat zal 't baten, zo de figuur van Bidloo naby komt aan de figuuren der beroemste mannen, 't welk echter valsch is; wat meent gy, myn goede drogredenaar, dat hier uyt volgt? niets geloof ik, ten zy dat gy uyt quade, erger figuuren gemaakt hebt. 't Is ook bekent, dat Bidloo veele dingen niet na de voorwerpen zelfs, maar na de figuuren van anderen heeft laten afbeelden, 't welk ik op zyn tydt verder zal openbaren.
Het geen de bescheydene Lezer over de drie voorgaande verschillen geoordeelt heeft, zal hy buyten alle twyffel 't zelfde ook oordeelen over het aanstonts voor te stellene verschil, 't welk in rang het vierde kan gehouden worden; waar in gehandelt wort over een 's menschen [lien] milt, en deszelfs gesteltenis. Ik hebbe aangetekent, dat Bidloo het lichaam van de milt van een mensch klieragtig, celluleus, en met dwersche vezels voorzien, en
| |
| |
geenzints gelyk 't betaamt, en in een natuurlyke staat in een mensch gevonden wordt, afgebeelt heeft; onze drogredenaar verdraayt dit ongerymdelyk, en verhaalt de zaak, als of hy van ons beschuldigt was geweest, dat hy alleen een gedeelte van de milt afgebeelt heeft, maar geen geheele milt: daar nogtans dit het enkele en eenige verschil niet is; alhoewel ik ook iets aangetekent hebbe van het afgebeelde gedeelte.
Ik hebbe aangemerkt, dat hy zonder onderscheydt geschreven heeft, de milt afgebeelt te hebben, welke woorden alzo gestelt zynde, schynen te kennen te geven, dat 'er een geheele menschelyke milt afgebeelt is in de 4. fig. van de 36. tafel. daar hy nogtans in die figuur maar een gedeelte van een Kalfs milt aanwyst. Deze myne berisping scheen des te nootzakelyker, om dat in dat gedeelte van de milt van een Kalf, in zyne figuur vertoont, die dwersche vezelen te voorschyn komen, die nooyt in een menschelyke, maar in een Kalfs milt altydt gezien worden; 't welk zeker van geen kleyn belang is: want zo 'er gevraagt wordt, of 'er in de milt huysjes of celletjes, dwersche vezelen en klieren gevonden worden, moet men op een geheel andere manier antwoorden, als van de milt van een mensch; namentlyk, indien 'er van een Kalfs milt gevraagt wort; maar onze Ontleder beroemt zich, dat hy ook menschen milten ontleedt heeft; men zou hem lichtelyk kunnen toestaan, dat hy milten van menschen opgesneden heeft, maar wat volgt hier uyt? wanneer de Scherpregters de menschen den hals afsnyden, verstaanze echter daarom niet de naauwkeurige ontleding van 't menschelyke lichaam. Hier is onder ons alleen 't verschil, of hy de menschelyke milten wel afgebeelt en beschreven heeft; hoe gebrekkelyk zyne laaste Tafel is, zal ook in zyne Verdediging zelfs, zo men daar maar een weynig op let, blyken; derhalven herhale ik met regt, dat de ingewanden, die Bidloo in zyne ontleding van 't menschelyke lichaam, voor ingewanden van menschen afgebeelt heeft, niet alle van menschen zyn. Gelykerwys ik ook herhale, dat 'er in een mensche milt verkeerdelyk klieren, dwersche vezelen, en celletjes van Bidloo verzonne worden. Maar mogelyk bedriegen ons de oogbeschouwing, het ontleedtkundig onderzoek van de milt, en konstige bereydingen; want de onze redeneert mooy [a priore] van vore, en hy zegt, derhalven schynt het my te blyken, dat 'er
nootzakelyk kliertjes, enz. zyn. Het schynt, zegt hy; ondertusschen is 't, laat de schilder komen! Hoor gy eens hier! beelt kliertjes af; wyk Philosophen, hier is een nieuwe Prior! ey lieve opent de oogen des verstandts, op dat gylieden ziet, of hy minder het [prius] voorste, of het [posterius] agterste begrypt? waar twyffelt gylieden over? ik meene dat het klaar blykt, dat hy zyne denkbeeldige figuuren van vore afgebeelt heeft, de- | |
| |
welke daarom meer het agterste waardig schynen: want my geheugt voorheen gelezen te hebben, Dat de schriften, of bekladde papieren van den baartscheerder Licinus, geschikt zyn om den aars te vegen.
Aldus schenen hem buyten twyffel de huydtkliertjes naaltsgewys: wat dunkt U Lezer, heeft hy niet zeer klaarblykelyk van verdichtzels gedroomt? heeft hy niet de gemelde kliertjes van vore laten afbeelden? een figuur moet in der daadt een afbeelding van dat geen zyn, 't welk in 't voorwerp voor 't gezicht zich vertoont; maar het was my byna ontgaan, dat Bidloo verzekert heeft, dat hy daarenboven voor 't gezicht vertoonen kan, dat 'er kliertjes in een mensche milt zyn; zo dit waar is, namentlyk, dat hy deze kliertjes voor 't gezicht vertoone kan, zullen de bygebragte drangredenen vergeefs zyn, die hy haalt
Voor eerst, Vyt de proefstukken van Malpighius.
Ten tweede, Vyt een ligte opblazing van dit ingewant, en een droogmaking van 't zelve.
Ten derde, Vyt een voorzigtige in stukken vryving der drooggemaakte deelen, en een konstige beschouwing der zelver; voorts uyt ingespote wasch eerst in de slag-ader van de eene milt, vervolgens in de ader van den anderen, en dan zo wel in de slag-ader als ader van den derden milt; en uyt quikzilver in de watervaten.
Indien hy door deze of andere proeven klaarlyk aan 't gezicht kan brengen de kliertjes, celletjes, en dwersche vezelen, die hy aan de milt van een mensch toeschryft, zal ik ligtelyk daar in berusten. Derhalven verwagte ik, dat hy in de naaste openbare ontleding in een menschelyk voorwerp die dingen vertoont, dewelke hy aangaande de milt van een mensch aangetekent heeft, namentlyk de celletjes, dwersche vezelen, en kliertjes, of dat midden, waar van hy droomt, tusschen de ader en slag-ader.
Maar ik belove, dat ik voor 't gezicht vertonen zal, hoe grotelyks die geene bedrogen worden, dewelke zommige in de ontleding van de milt, voorkomende lichamen verkeerdelyk voor klieren, celletjes, en dwersche vezelen houden, en ik zal doen zien, dat die lichamen werktuygen van een geheele andere natuur zyn.
Maar verder heeft hy 'er bygevoegt, dat ik in myne aanmerkingen de milt een klier genaamt hebbe: Ik zal de manieren van Bidloo, voor welke ik altydt een afschrik heb gehadt, en nog hebbe, niet navolgen; nog ik zal de Lezers met een onbeschaamt voorhooft misleyden; ik ontkenne niet, dat dit ingewant my voor dezen, gelyk de andere Ontlederen, misleydt heeft, en dat het my in deszelfs ontleding voorgekomen is, als of het klieragtig was. Dit dan te bekennen, en te verbeteren, schynt Bidloo een
| |
| |
groote misslag te zyn; zo het Bidloo niet geoorloft zal zyn, heb ik geoordeelt, dat het my ten minsten geoorloft is, my zelfs te verbeteren. Ik zal 't oprechtelyk verhalen, wat my tot dat gevoelen gebragt heeft; het vooroordeel heeft 'er niet weynig toe geholpen, dat ik dit gevoelen aannam; dewyl ik gewaar wierdt, dat alle de Ontlederen van deze eeuw dit eenpariglyk vaststelden; maar van die tydt af, dat ik voorgenomen hadde een nieuwe onderzoeking van myne gevoelens, en andere zaken omtrent de ontleedtkunde in 't werk te stellen, en niets voor waarheydt aan te nemen of aan te tekenen, ten zy dat ik op nieuws bevonden hadde, duydelyk waar te zyn, heb ik myne nieuwe (dog aan Bidloo onbekende, gelyk uyt zyne verdediging blykt) manier by der handt genomen, en bevonden, dat dit ingewant, 't welk voor dezen my, als ook aan anderen scheen voorzien te wezen van dwersche vezelen, celletjes en kliertjes, geenzints zodanig is; ik blyve by myn voornemen deze manier te volgen, gelykerwys het voornemen van Bidloo schynt te zyn, altoos zyne oude met nieuwe dwalingen te beschermen, laat hy dit met de leugenaars gemeen hebben, dewelke de begane leugens altydt tragten met nieuwe leugens te bedekken; daar nogtans iemandt, indien hy gedwaalt heeft, zorgvuldig moet letten, dat hy niet van quaadt tot erger vervalt; maar zo hy dit van my niet wil horen, hy leeze het 13. Schimpdicht van Juvenalis, van 't begin tot het eynde.
Ik zal niet antwoorden op die verwarde vragen van Bidloo voorgestelt, by voorbeelt, hoe de watervaten dan haar zap krygen? hoe andere zaken verrigt werden? want hy schynt daar op toe te leggen, dat hy veele dingen leere zonder moeyte, als of ik altydt gehouden was, gelyk voorheen, voor niet, een ondankbaar leerling te onderwyzen; misschien is 't den onzen uyt de geheugenis gegaan, dat hy een afgezonden Collegie in myn huys gehouden heeft, en dat ik 'er geen beloning voor ontfange hebbe.
Gelyk het met het vierde verschil gelegen is, alzoo is ook het vyfde; aldaar schynt hy zommige dingen aan te roeren, aangaande [radices vesiculae felleae] de wortelen van de galblaas; maar zo wie niet ergens anders van daan dat verschil kende, zoude hy een radende Oedipus van noden hebben, dewelke het zelve uyt de woorden van Bidloo na behoren zou kunnen verstaan; zo zeer heeft de gestadige verdrayer van de ontleedtkunde en de waarheydt, dat verschil verdraayt; met opzet, gelyk ik mene, om door zyne bedriegelyke konsten den Lezer te verwarren; maar 't verschil is dit, Of de gal in de galblaas door die buyzen ingaat, welke Bidloo zegt wortelen te zyn, uyt den bodem van de gemelde galblaas voortkomende? en welke buyzen of pypen hy zodanig afgebeelt heeft. Deze zaken tragt ik duydelyk aldus voor te stellen, om dat ik bevinde, dat den drogredenaar
| |
| |
verwarring zoekt; hy onderstelt in zyn verdediging, dat ik geheel iets anders stelle, als ik gestelt hebbe; en geheel iets anders ontkenne, als ik ontkent hebbe. Derhalven, Lezer, op dat het blyke, wat myn gevoelen is, erken ik verscheydene wortelen van de galblaas, alleenlyk verwerpenwe die, dewelke hy uyt den bodem voortkomende afgebeelt heeft, en hier over is alleen het verschil. Deze, is Bidloo gehouden aan te tonen en te bewyzen in de naaste openbare ontleding, namentlyk in een mensch; maar wederom wordt ik genootzaakt een waarschouwing daar by te doen, dat hy, die in bedriegeryen zo zeer geoeffent is, den aanschouwer niet misleyde: want hy moet aantonen, dat de vaten van hem aangetekent, galvaten zyn, dog datze geenzints vezelen, of bloedtvaten, of van een anderen natuur zyn; maar ik hebbe aan myn kant getoont, en ik neme het aan te vertonen, dat dezelve geen galvaten zyn, maar van een geheele andere natuur.
Ik worde waarlyk beschaamt, dat ik gehouden ben zo menigmaal de quade konstgrepen van een man, die in een openbare bediening gestelt is, te openbaren, en nogtans verder voortgaande, doen 'er gestadig nieuwe bedriegeryen zich op; Bidloo hadde gehandelt van 't [Pericardium] hartezakje, en deszelfs bloedtvaten; ik hebbe geschreven, dat hy daar van qualyk gehandelt hadde, wat antwoort hy? De drogredenaar poogt met zyn antwoort den Lezer te misleyden, als of het genoeg ware, zo hy op zyn manier aantoonde, dat hy de vaten van 't hartezakje afgebeelt heeft; ey lieve, is dit ons verschil? daar wort niet zo zeer gevraagt, of hy dit afgebeelt heeft? als wel, of ze zich wel, en gelyk in den natuurlyken staat, vertonen? en daarom heb ik 'er bygevoegt, dat die slag-aderen alleenlyk ten ruuwste beschreven zyn, 't welk de onze (in alles bedriegelyk) listiglyk overslaat, op dat hy niet schyne zich met zyn eyge zwaart te dooden.
Maar op dat de Lezer zyne dwaling te minder gewaar worde, mengt 'er de listige bedrieger gestadig nieuwe dingen by, en die niets tot de zaak doen; by voorbeelt, hy zegt, dat de [neurologia] beschryving der zenuwen veel waardiger voor de Geneesheeren en Heelmeesters om te weten is, als de kennis van de bloedtvaten, enz. Ey lieve, op welke plaats hebbe ik gezegt, dat de beschryving der zenuwen minder waardig is? gelykerwys de woorden van hem schynen te kennen te geven. Maar laat men toestaan, dat de beschryving der zenuwen waardiger is; is daarom de kennis van de bloedtvaten, en derzelver verdeling niet nootzakelyk? want het blykt, dat de zenuwen voor het grootste gedeelte metgezellen der slag-aderen zyn; zal dan de zenuwbeschryving niet onvolmaakter en onzekerder zyn, zo lang de loop der bloedtvaten minder gekent wort?
't Geen hy zegt, dat 'er uyt de wont van de kleynste zenuwtjes, gevaar
| |
| |
voor 't leven te vrezen is; dat raakt nog ons, nog deze plaats: want dat hebbe ik niet ontkent, en 't is ook niet in ons verschil; alzo tracht hy overal door een verandering van reden de Lezers te vleyen; maar om dat de wonden der zenuwen gevaarlyk zyn, zyn daarom de wonden der bloedtvaten geenzints gevaarlyk? Zekerlyk behendig redeneert onze geoeffende [Logicus] Redekundige, aan wie misschien onbekent is, hoe veel gevaars men te vrezen heeft in een quetzing van de slagaderlyke takjes in 't hart, lever, milt, vliezen der herssenen, als mede in de darmen, en het hooftje van de roede; maar om dat deze en diergelyke zaken alleenlyk schynen bygebragt te zyn, dat hy ons van den weg afleyde, zal ik 'er van afstappen.
Op de zelfde wys handelt hy in de aantekeningen op den eersten Brief, aangaande de gaten in 't [corpus reticulare] netwyze lichaam van Malpighius. Laat iemant zeggen, waar toe dog deze dingen, dewyl Ruysch over dezelve daar ter plaatze niets geschreven heeft, 't geen Bidloo raakt? ik zal 't zeggen, op dat hy namentlyk volgens zyne gewone manier met die dingen in de plaats te stellen, dewelke tot de voorgestelde zaak niet dienen, des Lezers aandagt van 't voorgestelde verschil afleyde. Ik zoude derhalven met regt hier op niets antwoorden, maar ik kan 't niet nalaten de leerlingen te waarschouwen, datze zich in deze dingen door onzen Ontleder ook niet laten misleyden; namentlyk, hy zegt, dat deze gaten verandert worden om verscheydene oorzaken, dit sta ik toe, nogtans volgt hier uyt niet, 't geen hy daar uyt schynt te trekken, namentlyk dat dezelve niet kunnen, nog moeten met die figuur afgebeelt worden, waar mede zy zich vertonen in een natuurlyken staat, alwaar geen gewelt by komt. Indien de bewysreden van Bidloo doorgaan zoude, zouden nog de neusgaten, nog mont, nog bloedtvaten zelfs, nog eenige montjes behoorlyk kunnen werden afgebeelt, om dat alle deze dingen veelvuldig veranderen na de drukking of draying van die geene, dewelke met de handen, of op een andere wys, dezelve aanvaart te handelen of te veranderen; des niet tegenstaande nogtans, indien iemandt deze zaken zoude ondernemen af te beelden, zou men zekerlyk derzelver natuurlyke figuur, en geenzints volgens de verandering van de drukking aangebragt zynde, moeten aanwyzen.
Verders neemt hy andere bedriegeryen by der handt; indien iemant deze zesde figuur (dewelke hy in zyne verdediging heeft laten afbeelden) aandagtig inziet, zal hy ligtelyk bemerken, dat deze verre verschilt van die dewelke in zyne groote ontleedtkunde aangewezen wordt, en die van ons is beschuldigt; of dit het werk van een eerlyk man is, laten dat andere oordeelen? Zekerlyk worden 'er in zyn ontleetkundig Boek veel meer vaten vertoont, onder de klieragtige en tepelagtige zelfstandigheydt verspreydt,
| |
| |
als in deze veranderde figuur. Maar op dat ik hem niet te hardt schyne te vallen, laat het zo wezen, dat deze figuur zodanig in zyn boek gevonden wordt, ('t geen grootelyks gelogen is) nogtans komt de van hem verbeterde tafel geenzints overeen met de gesteltenis van dat deel in een levendig, of een versch gestorve mensch; (over welke zaak hier alleenlyk gehandelt wert) want Bidloo zal nooyt klieren tusschen de tepeltjes zodanig by malkanderen gelegen, als hy dezelve heeft laten afbeelden, kunnen aantonen; veel minder de hayrige watervaatjes tusschen de klieren en tepeltjes gelegen, en van hem in de 6. figuur van de 4. tafel afgebeelt; hy zal ook niet kunnen aantonen, dat de bloedtvaten zodanigen loop onder de gemelde tepeltjes en huydtkliertjes houden, als hy haar toegeschreven heeft; ik verlange zeer, dat hy dit alles op die manier, als het in zyne ontleedtkunde afgebeelt wordt, in de naaste openbare ontleding vertone.
Het is ook buyten onze verschillen, dat hy een opgedroogde [cuticula] opperhuydt in de 1. figuur van de 2. tafel van zyne verdediging aanwyst; ey lieve Lezer, hoe fraay komt hy zyne beloften na; hy heeft namentlyk belooft, dat zyne dingen overeenkomen met de gesteltenis der deelen, die het levendige lichaam uytmaken; ondertusschen brengt hy een gedroogde en uytgespanne opperhuydt te voorschyn, die geheel en al verschilt van een versche en levendige, en evenwel heeft onze voorzigtige Wiskonstenaar daar een gevolg uyt getrokken, als of het zodanig in een levendig mensch was; met regt derhalven stelle ik dit ook onder de ydele herssenschimmen van een dromendt, ik zonde byna gezegt hebben, van een raaskallendt mensch. Daarenboven bewyst hy geenzints, dat de nedervallende quik gevloeyt is door de gaten van de tepels zelfs, gelykerwys ik toesta, dat dezelve door andere togtgaten uytvloeyt.
Maar hy meent, dat hy een weg gevonden heeft, dewelke hy inslaande veylig oordeelt, en dat het hem vry staat allerhande verdichtzelen te schryven; want te bewyzen 't geene ontkent wort, is moeyelyk; ik hebbe gezegt, dat ik de vaten, van Bidloo afgebeelt, niet gevonden hebbe in 't bovenste deel van 't [membrana arachnoidea] spinnewebs vlies; ziet eens hoe fraay hy wederom onze woorden verdraayt; onze mening daar ter plaatze is deze; Bidloo heeft de vaten afgebeelt, als of ze zich gestadig vertoonden; maar ik hebbe, met opzet een naarstige onderzoeking gedaan hebbende, meer en ook fynder vaten gezien; dog nooyt hebbe ik zodanige kunnen gewaar worden; wat blyft 'er nu over? Oordeelt gy niet met my, goedtgunstige Lezer, dat hy gehouden is alle deze dingen duydelyk te bewyzen en aan te tonen, voornamentlyk, wanneer 't nu overvloedig blykt, dat hy meer andere verdichte afbeeldingen aangewezen heeft?
| |
| |
Eyndelyk verhaalt hy een geschiedenis, dewelke gebeurt is, in onze voorgaande openbare ontleding; maar hy verhaalt dien zodanig, gelykerwys hy andere dingen gewoon is te verhalen, namentlyk ten deele met te verbergen, ten deele met te verminken; maar op dat de Lezer deze geschiedenis ten volle begrype, zo als dezelve gebeurt is, zal ik dien van den beginne af verhalen, en oordeel daar uyt over de onbeschaamtheydt van Bidloo.
Wanneer 't my toegelaten was een doodt lichaam openbaarlyk te ontleden, is 's namiddags ook tegenwoordig by de ontleding geweest de Heer Bidloo de Apotheker, en uyt dien hoofde opziender van 't Collegium Medicum, broeder van den Hoogleeraar; onder anderen vertoonde ik ook zommige huydtkliertjes; deze woorden daar by voegende; deze klieren, gelyk de aanschouwers zien kunnen, zyn rondt, en worden geenzints naaltsgewys gevonden, gelykerwys de Professor Bidloo dezelve verkeerdelyk in zyn Boek heeft afgebeelt. Den volgenden dag is de voornoemde Professor van Leyden zelfs in het Anatomische Theater gekomen; met weynige woorden herhaalde ik dat geene, 't welk ik den voorgaanden dag gezegt en aangetoont hadde, dit daar by voegende; gisteren heb ik den aanschouweren de huydtkliertjes aangewezen, en getoont, dat dezelve van een ronde figuur waren, en geenzints naaltsgewys, schoon ze in de figuuren van den Professor Bidloo verkeerdelyk in die gedaante afgebeelt beschouwt worden; een weynig daar na in de vertoning voortgaande, heb ik gesproken van de herssenvliezen, deze woorden daar by gevoegt hebbende; dit vlies is het spinnewebsvlies genaamt, t'zedert veele Jaren ontdekt in een genootschap van geleerde Mannen, waar van leden geweest zyn de zeer vermaarde Heeren Blasius, Sladus, Swammerdam, en de hier nog tegenwoordig zynde zeer beroemde Heer Doctor Quina; van welke Heeren dit gemelde vlies zyn naam verkregen heeft. Daarom kan ik my niet genoeg verwonderen over de stoutheydt van zommige menschen, die zich durven beroemen Vinders van dit vlies te zyn; eylieve beschouwt eens deszelfs dunheydt, zeyde ik, ('t zelve aan Bidloo, en die aan zyn zyde zat, voor 't gezicht tonende) ik oordeele dat het onmogelyk is, hoe veel moeyte ook iemant aanwendt, zodanig een gedeelte, als zekere vermetele in zyn figuuren voor dezen afgebeelt heeft, te scheyden, en aan de geleerde waerelt
te vertonen, en dat met zichtbare bloedtvaten doorweven, dewelke tot nog toe niemant heeft kunnen vertonen; door hulp van myn konst en werktuygen, zyn 'er vaten in verscheyde delen van 't lichaam ontdekt, in dewelke niemant dezelve tot nu toe gezien heeft; maar ik oordeele met regt, dat het in dit deel, namentlyk van dat vlies, een onmogelyk werk is. De meeste van de aanschouwers waren niet onbewust, dat Bidloo dit vlies zodanig in zyn Boek
| |
| |
afgebeelt hadt, en daarom waren alle oogen op hem gevallen: op alle deze dingen zweeg Bidloo stil; maar na 't vertrek der aanschouweren, uytgenomen de eerste kring, Bidloo weggaande, zyde hy dit in 't Nederduytsch, myn Heer, Ik danke V voor uwe beleeftheydt, ik ben bereydt V een gelyken dienst te doen, als gy eens te Leiden gekomen zult zyn. Waar op ik geantwoort hebbe, 't zal lichtelyk kunne geschieden, dat ik daar eens by gelegentheydt kome; hier op zeide Bidloo, by aldien ik een vertoning hebben zal, zal ik 'er u kennis van geven, waar op ik tot antwoort gegeven hebbe, zo 't u behaagt. Zodanig was het eynde van de zaak; maar de onze voegt 'er by, dat ik met een bevende stem geantwoort hebbe; laat dit waar zyn, wat wort hier uyt besloten? namentlyk dat ik zo onbeschaamt niet ben, als Bidloo is. Ik sta 't toe, en om die reden, Indien ik op de manier van Bidloo schreef, zou ik hem niet qualyk noemen den Professor in de onbeschaamtheyt: want onze onverzaagde verschrikt niet, wanneer hy een geding verliest; ik, gelyk hy zegt, beve, wanneer ik aantone, dat Bidloo de huydtkliertjes verkeerdelyk afgebeelt, en andere misslagen begaan heeft, 't welk ik zeer gemakkelyk kan goetmaken. Hier hebt gy, Lezer een getrouw verhaal van 't voorval, 't welk ik op alle uren van den dag met geloofwaardige getuigen bewyzen kan.
Ik antwoorde niet op dat ydele verzet, waar mede hy zegt, dat hy niet geantwoort heeft, om dat men eerbiedigheydt voor de aanzienelyke plaats moest over hebben. De plaats heeft zeker niet belet, dat hy antwoordde, na het vertrek der toehoorderen; wanneer wy die reden t' zamen hadden onder ons, zyn 'er maar weynige geleerde lieden by geweest, derhalven was het in dien opzigt een afgezonderde plaats, het voorwerp van de ontleding, en alle de bereyde zaken waren by der hant; belettede het dan ook de plaats? waarom hy myne opsmukkingen, zo hyze noemt, niet ten toon stelde, en zyne helthaftige bewysredenen voortbragt, en bewees.
Wie ruykt, en voelt niet als met de handen het uytvlugt van Bidloo? ik gelove dat 'er weynige zyn zullen, die geloven zullen, dat zyn onmagt niet liever, als zyne zedigheydt, hem wederhouden heeft, ten ware haar bekent was, hoe zedig deze Govert van zyn kints gebeenten af geweest is.
Ik zoude hier mede kunne berusten, en myn antwoort op die beschuldigingen, dewelke Bidloo tegen myne aanmerkingen, of andere schriften verwekt heeft, uytstellen, tot dat hy, gelyk 't betaamt, geantwoort zal hebben op de berispingen, dewelke ik over zyne ontleetkunde in 't ligt gegeven hebbe; maar ik hebbe het boven dien van myn plicht geacht met weynige woorden te vertonen, dat Bidloo zo weynig een oprechten beschuldiger,
| |
| |
als een voorzigtigen verdediger is: Derhalven vervoege ik my nu tot dat geen, 't welk hy tegen myne schriften ingebragt heeft.
Hy berispt de afbeelding van de [vasa Lymphatica] watervaren in de lever, over dertig jaren, en langer van my uytgegeven; Ik weet, gunstige Lezer, dat die vaten groter uytgedrukt zyn, als na de evenredenheydt van de lever: want die lever is veel klynder, als een natuurlyke paardelever, 't welk zekerlyk mee inzigt is gedaan; nadien het onmogelyk is geweest, een paarde lever in de natuurlyke grootte in zodaning een klyne vorm van dat boekje te vertonen; maar de waterbuyzen hebben een natuurlyke wydte, gelykerwys ze in een paerdt gevonden worden; maar weet lezer, dat ik in de uytlegging van de aangehaalde figuur vermaant hebbe, dat de grootte van de afgebeelde paardelever met inzigt klynder gedrukt is, als 't behoorde; dog dit merkt onze haastige en blinde berisper niet aan, of heeft het niet willen aanmerken. Indien hy wat berispen wil, laat hy aantonen, dat de watervaten van my afgebeelt in 't lichaam van een paardt viermaal groter zyn in de gemelde figuur, als in 't voorgestelde voorwerp, Indien iemandt over de waarheydt daar van twyffele, moet hy weten, dat die zelfde watervaten van een paardt door konst bewaart, ten dezen dage nog in myn cabinet gevonden worden, na welkers afbeelding deze tafel uytgedrukte is. Dat deze watervaten en hare klapvliezen met de uytgedrukte figuren overeenkomende zyn, ben ik gereet aan te tonen, wat ook de van kints been af geweest zynde zotte klapper daar tegen snappen mag.
Maar ik bidde U, zeer bescheydene Lezer, houdt wat stil en vergelykt de watervaten van de milt in de derde figuur, onder lett. E, van de verdediging van onzen wiskonstenaar, zo naauwkeurig de evenredenheydt (zo 't de Goden behaagt) waarneemende gy zult klaar bevinden, dat die watervaten in een menschemilt van hem aangewezen, veel wyder zyn als de onze, daar hy evenwel de zynen voor die van een mensch voorstelt, en ik de mynen voor die van een paardt. ô ellendige verdediger!
Misschien zal 't aan zommigen wonder voorkomen, die niet weten, hoe weynig bestendig, de onze altydt geweest is, dat hy berispe die dingen, dewelke in de gemelde verhandeling voorgestelt worden, nademaal diezelfde Govert evenwel voor dezen het vertalen van deze myne verhandeling aangaande de watervaten enz. van my in 't Latyn beschreven, zich tot een grote roem gerekent heeft, 't welk blykt uyt zyne opdragt, alwaar hy my op de wyze der pluymstrykers zo hoog verheft, als hy my nu tragt ter neder te werpen.
Op de 46. bladtz. berispt hy de afbeelding van de [vena cava] holader, van my in 't gemelde boekje aangewezen, en hy wil dat die in de voorwerpen ten minste viermaal wyder is als de [portarum vena] poortaders, dog
| |
| |
dat deze evenredenheyt in onze figuur niet waargenomen is. Maar weet, dat ik daar ter plaatze niet ondernome nebbe de evenredenheydt tusschen de gemelde vaten te vertonen, maar de watervaren af te beelden; ten anderen ontkenne ik, 't gene Bidloo van de evenredenheydt snapt, maar dit zal ik op zyn plaats in de voorwerpe zelfs en figuren ten volle aantonen. Laten we evenwel dit onzen beknibbelaar toestaan, namentlyk dat ik de evenredenheydt niet naauwkeurig genoeg hebbe waargenomen, maar zulks behoordde toen ter tydt niet tot ons oogmerk; wat doet dat tot de dwalingen te verschonen, die ik aangetoont hebbe, dat Bidloo begaan heeft? zullen daarom de dwalingen geen dwalingen blyven? schoon ik de vereyschte evenredenheydt niet waargenomen hadde op die plaats, alwaar zulks buyten ons voornemen was, wat zal 't hem baten? indien ik daar en boven toesta, gelykerwys ik gaarne en openhartig bekenne, dat 'er zommige zaken in die figuren al voor dertig jaren van my uytgegeven niet zo naauwkeurig en net gevonde worden, of ik zou ze nu netter kunne vertone, zo my de tydt en andere dingen dit toelieten.
Ik bekenne gaarne, dat ik toen ter tydt zo diep niet ingedrongen was in de binnenste geheymen van de ontleedtkunde; ik schame my ook niet te betuygen, dat ik in den tydt van dertig jaren veel geleert hebbe; Ik ben Bidloo niet gelyk, die zelfs met den bloten degen of zyne gebreken of zyne dwalingen tracht te verdedigen. Ik zal altydt myn best doen, dat ik myne misslagen verbetere, op een zeer goede hoop steunende, dat ik om die reden een grote dank behalen zal by die genen, dewelke de zuyvere waarheydt van de ontleedtkunde ter herte nemen. Ondertusschen, geloof ik, zal 't Bidloo bezwaarlyk vallen, in de schryvers van dien tydt een naaukeuriger figuur van een paardelever te vertonen met de watervaten en der zelver klapvliezen, als die van ons is, dewelke hy hier bestraft. Ik verzoeke ook den Lezer, dat hy lette op de gebrekkige en tegen de natuur strydende figuur van de lever, dewelke gevonden wordt in de 37. tafel van de anatomie van Bidloo.
De beknibbelaar brengt daar en boven iets anders by; ik hebbe een figuur van een paardelever met de watervaren in 't licht gegeven, Ik hebbe zelfs, zynde niet ten enemaal in de schilderkonst onbedreve, getracht in de gemelde figuyr uyt te drukken de watervaten van de lever met de klapvliezen, zynde toen ter tydt van niemandt zo duydelyk met platen afgebeelt, namentlyk op dat deze klapvliezen des te naauwkeuriger met het voorwerp over een zoude komen, en gelykerwys men gewoon is in die konst; heb ik 'er myn naam bygevoegt, maar dit bestraft onze Bidloo; derhalven de naam by die van my afgebeelde figuur bygevoegt te hebben, schynt
| |
| |
hem een grote schande te zyn! Indien Bidloo nooyt schandelyker boekjes geschreven heeft, als deze figuur is, mag hy dit voor een geluk rekenen, en hier door verzekert zyn, dat hy om die oorzaak niet voor eerloos vermaart zal worden.
Ik mene, dat ik my tot nu toe verdedigt hebbe tegen de berisping, dewelke Bidlo ondernomen hadde tegens myne tot nog toe aangehaalde ontleedtkundige werken; latenwe eens bezoeken, of ik 't zelfde doen kan van de volgende.
Op de 49 bladtz. berispt hy myne afbeelding van de [aspera arteria] logtpyp; en [bronchia] longepypen voor dertig jaren aangewezen in dat boekje, 't welke ik te vore gezegt hebbe dat in de Nederduytsche taal door Bidlo overgebragt is, maar nu stelt hy, dat die logtpyp van my aangewezen is, van agteren voorzien met kraakbenige ringen. Aan deze onze dwaling, gelyk hy zegt, vergunt die zeer goede Godefrooy vergiffenis en verlof. Maar wy hebben zodanig een verlof niet van noden: want de figuur zelfs vertoont genoeg, dat de kraakbenige ringen niet ten enemaal van agteren uitgedrukt worden, 't welk uyt de figuur zelfs, die Bidlo in zyn verdediging voegt, blykt: daar en boven is de logtpyp van een kalf, dat wynige dagen geboren is, zeer teer, waar van daan de ring-delen wanneerze een wynig t'zamegetrokken worden, byna den gehelen logtpyp schynen te omringen, en uyt zodanig een kalf was deze logtpyp genomen; ik hadde ook in 't opschrift van 't gemelde boekje niet belooft, dat ik de ontleding van 't menschelyk lichaam zou aanwyzen, gelyk de berisper in zyn boek belooft heeft; Derhalven is 't my meer als Bidlo, geoorlooft geweest, zelfs zonder een uytdrukkelyke waarschouwing, delen van beesten af te beelden; voeg daar by, dat ik duydelyk gewaarschouwt hebbe, zulks uyt een kalf genomen te zyn, namentlyk met de letter A. Maar laat het wezen, dat den plaatsnyder (want ik hebbe deze figuur niet zelfs gesneden) een wynig gedwaalt, en de logtpyp niet naauwkeurig en niet genoeg afgezondert van agteren afgebeelt heeft, alwaar de Kraakbeenderen moesten uytgescheyden hebben; wat volgt hier uyt? dat mene ik, dat het niet te veragten is, Indien een Ontleder zelfs de tekenkonst, en wanneer de tydt het toeliet, de schilderkonst by der handt neemt, 't welk nogtans Bidlo heeft willen belachen, of my tegenwerpen, gelyk hier vore gezegt is.
Verders is myn oogmerk geenzints geweest, gelyk uyt den inhoudt ligtelyk begrepen wordt, in deze figuur de logtpyp en longepypen naauwkeurig afgebeelt aan te wyzen, maar alleen om die nieuwe vondt van de [arteria bronchialis] longepypslagader aan te tonen, en op dat het ligter begrepen zou worden, is 'er de logtpyp bygevoegt, schoon ik beken, dat
| |
| |
ik een naauwkeuriger van dezelve heb kunne aanwyzen, en dat niet alleen nu, maar ook op die tydt, namentlyk voor dertig jaren; ik ben ook van gedagten, als ik met opzet daar over handelen zal, de logtpyp van een mensch naauwkeuriger af te beelden; ik zou nogtans Bidlo niet raden, dat hy op deze uytgave aandringt: want daar door zal men te gelyk zien: hoe vele dwalingen hy in zyne ontleding in de afbeelding van dit deel begaan heeft. Maar wat de kraakbeenderen van de longepypen aanbelangt, dewelke hy aantekent, dat van my overgeslagen zyn: moet hy weten, dat de longepypen toen aangewezen zyn, voor zo verre zy zich voor 't blote gezicht opdeden, in welke staat die takjes zo klaar niet schenen uyt kraakbenige deeltjes gemaakt te zyn, namentlyk zo ze genome worden uyt een kalf, dat voor wynige dagen geboren is, en dat ons voorwerp zodanig is geweest, heb ik overvloedig verklaart; maar ik gelove dit, 't welk wy van de kraakbeenderen van een kalf hebben aangetekent, bekent is aan die genen, dewelke in de ontleedtkunde meer ervaren zyn, als Bidlo.
Op de zelfde bladtz. oordeelt hy 't zyne berisping waardig, om dat ik gezegt hebbe, dat de bovenste tak van de logtpyp in koeyen en kalveren alleen gevonden wordt, namentlyk op de zelfde wys, als ik die [lobus] verdeling hebbe aangewezen; ik hebbe over dertig jaren geschreven, hoe die tak of verdeling in koeyen en kalveren gevonde wordt, maar laat Bidlo aantonen, dat die verdeeling ten enemaal op de zelfde wys ook in de schapen gevonde wordt, ik neme aan in 't openbaar het onderscheydt tusschen die verdeling in koeyen en schapen aan te tonen; maar ik bidde u lezer; laat hy u niet bedriegen: want hy heeft op ontelbare plaatzen getragt de meeste dingen te verminken, die hy voor de myne verhaalt, 't geen ligtelyk hier uyt blykt, om dat hy in de uytlegging van de 4 fig. van zyn verdediging de lett. E gestelt heeft, alwaar wy de F, en aldus worden alle zaken verwardt, ja komen tegen de natuur te voorschyn; want de lett. E. betekent in myn boek het agterste gedeelte van de slagader neder dalende van 't hart, uyt welke de tusschenribbige voortkomen, gelyk wy in 't Jaar 1665. In dat boekje aangetekent hebben, ey lieve ziet eens, wat Bidlo doet; in zyne verdediging op de 19 bladtz. betekent hy met de lett. E. de bovenste tak (namentlyk van de logtpyp)
Voorts bestraft hy my, dat ik geschreven hehbe, dat de uytgang van de longepypslagader langwerpig krom is, dewyl die volgens zyn gevoelen lynregt gezegt moest werden; Ik antwoorde, dat ik in de gemelde verhandeling hebbe gezegt, dat de slagader schuyns zyn voortgang maakt, dewyl ik voorzeker bevonden hebbe, dat dezelve zig dikmaals schuyns vertoont; en 't is te verwonde- | |
| |
ren, dat den onze niet gedenkt, dat hy, om zich over zyne dwaling omtrent de [arteria magna] grote slagader te verontschuldigen, al gezegt heeft in deze verdediging, dat de grote slagader, op verschyde wyzen zyn voortgang neemt, ik zal echter niet ontkennen, dat den gemelden tak zomtydts voortkomt, meer na een lynregte figuur hellende; want wien is onbekent, dat de klynder vaten lichtelyk zodanig een speling maken, 't geen men van de grootste vaten, en derzelver oorsprong niet stellen moet. Ondertusschen bedanke ik den zeer beroemden Hr: Bidlo, dat hy met zyne medehelpers die slagader voor dertig jaren van my ontdekt, zo wydt vervolgt.
Het is Bidlo niet genoeg eens over die dingen gehandelt te hebben, dewelke in de openbare ontleding gebeurt zyn, op nieuws dringt hy 'er op aan, dat ik een bedriegery en verdichtzel gepleegt hebbe in het aanwyzen zo van de longslagader als van andere; wat dat aanbelangt, 't geen ik in 't openbaar vertoont hebbe, kan ik het zelfde ook ter dezen ure openbaarlyk en afzonderlyk vertonen, zo aan Bidlo, als aan zyne oorblazers, die hem deze valsche beschuldiging hebben verschaft: want weet, Lezer, dat Govert by deze vierde vertoning niet tegenwoordig is geweest; wie zal derhalven met my zich niet verwonderen over de onbeschaamtheydt van dien schryver; dewelke durst staande houden, dat 'er bedrog is gepleegt? zoude ik niet met recht hunne afvorderen, dat dit of van hem of van zyne medehelpers werde aangetoont? is dit niet een regtvaardige reden om Bidlo in 't openbaar te verklaren voor een leugenaar en lasteraar, tot dat hy aangetoont heeft, dat ik dit schelmstuk met leem of een ander hulpmiddel begaan, en de aanschouwers bedrogen hebbe? zeker dat moet hy menigmaal doen, dewyl hy zonder enige schyn van waarheydt en bewys dit verspreydt; een schelm denkt ligtelyk, dat ook anderen, die beter zyn als hy, schelmstukken begaan; een leugenaar, dat andere liegen; een, die list en bedrog oeffent, dat anderen ook list en bedrog smeden; de Hollanders hebben een gemene spreekwys, zo de waart is, betrouwt hy zyn gasten. Waarom wierde de opsmukking en bedriegery van uwe aanbrengers niet tegengeworpen, wanneer ik in 't rondt gaande die zelfde bereyding in de openbare ontleding vertoont hebbe? Verder zal ik niet antwoorden op die lange redenering, waar mede hy aan de ervarene klaarlyk toont, dat hy niet begrype, wat deze verborgentheden zyn; Ondertusschen neme ik met byde armen aan het beding in de verdediging van Bidlo voorgedragen: want hy
biedt aan op de 51. bladtz. dat hy met de vinger in de tegenwoordigheydt van imant zal aantoonen, dat dit takje liever verzonnen, als met het menschelyke lichaam overeenkomende is.
Het behaagt my niet hier op te antwoorden, dat ik gezegt hebbe, dat
| |
| |
de gesteltenis van 't bloedt in de long slag-ader de zelfde is: als in de longe pyp slag-ader: want dat doet niets tot de vertoning van dat vat, het verschil raakt eygentlyk de ontleedtkunde: maar zyt gy zo bot, myn goede Govert, dat gy niet weet, dat de zelfde gesteltenis van 't bloedt dezelfde gezegt wordt, volgens zekere betrekkingen, daar het nogtans verschilt volgens andere? waar heb ik gezegt of geschreven, dat het bloedt in die verschyde vaten net en in alles het zelfde is, nog dat de vogten op enige wyze verschillen in de gemelde vaten, het welk ik onderstelt hebbe aan Jan en alle man, ook Govert zelfs bekent te zyn? maar ik bemerke, wat hy voor heeft; onze twistgierige tracht gestadig nieuwe twisten te verzinnen, om 't te ontsnappen; derhalven zoekt nu onze volmaakte haayrklover om die redenen in onze schriften een woordt, dat hy zou kunne beknibbelen; hy poogt ook de woorden in de lessen uytgesproken door zyne bespieders uyt te vorschen, dewelke, voor zo veel als ze dikmaals onervare en nydig zyn, verkeerdelyk begrypen, 't geen ze gehoort hebben, of verhalen zulks gebrekkelyk; hier onder is te rekenen 't geen hy bybrengt; want hy is 'er zelfs niet tegenwoordig geweest; het schynt ook de moeite niet waardig te zyn, hier over deze zaak een verdediging op te maken, en dat te herhalen, 't geen ik gezegt hebbe, en in welken zin; eer dat Bidlo, gelyk het een braaf man, en die in die waardigheydt, waar in hy gestelt is, betaamt, op de dwalingen geantwoort zal hebben, van de welke hy overtuygt is.
Tot hier toe hebben we overwogen, 't geen hy tegen zommige aanmerkingen in dit ons klyne boekje, aangaande de ontdekking der klapvliezen in de watervaten, voor 30 Jaren gedrukt, ingebragt heeft: nu steekt hy over tot myne aanmerkingen, en beschuldigt my, dat ik in dezelve zommige dingen gevoegt hebbe, die van anderen ook aangemerkt zyn; wel laat het zo wezen! laten andere diergelyke aanmerkingen aangetekent hebben, zyn daarom myne aanmerkingen niet des te geloofwaardiger? ik heb ze evenwel niet uyt anderen uytgeschreven; Ik verzekere, dat ze myne aanmerkingen zyn, en ik brenge dikmaals de getuygen by, die 'er tegenwoordig zyn geweest; is 't my zo wel niet geoorloft de myne aan te tekenen als andere de haren? zou ik niet met regt van onzen berisper kunne eysschen, zeer beschydene Lezer, dat hy bybrenge en aantone, dat deze van anderen alzo waargenomen en uytgegeven zyn geweest, ook met de afbeeldingen en omstandigheden daar by gevoegt, en dat ze dezelfde zeer nuttige berichten in de praktyk daar by gestelt hebben, die men in de onze leest? hy zoude nog wat schyne te zegge, indien hy aangetoont hadde, dat alle die zaken van andere ook aangewezen waren; want het is niet genoeg te zeggen, Ruysch heeft een voorbeeldt van een [aneurisma] slag-aderbreuk, en de genees- | |
| |
kundige Autheuren in te zien, of liever derzelver naamlyst, en bladtwyzers, en dan te schryven, Hildanus heeft ook een voorbeeldt van een slagader breuk, insgelyk Tulp, enz. laat de onze aantoone, dat die autheuren daar ook bygevoegt hebben een genezing door een ring, die ik 'er bygestelt hebbe, enz. wie is 'er zo onrechtmatig, die hier den quaadtaardigen aart van Bidlo niet doeme? onlangs heeft Mr. Pieter Adriaanze Verduyn een nieuwe en zeer nuttige manier van de benen af te zetten in 't licht gegeven, wat dunkt U, Lezer, zo onze quaadtspreker
antwoordde, andere hebben ook van 't afzetten gehandelt, enz. is daarom dit boek onnut? derhalven zegt hy ongerymdelyk. Op de 55, en volgende bladtz. Dat andere ook gevallen van een slagaderbreuk, een [mola] valsche bevruchting, enz. beschreven hebben.
Wat zal hy antwoorden, indien ik hem afvordere dat hy zulke gevallen, figuren, en andere zaken, dewelke ik omtrent een [spina bifida] in tween gespleten ruggegraadt aanmerken, vertone? diergelyke verschydentheden in onze andere gevallen aan te tonen, zoude zyn, aanmerkingen herhalen, den lezer ophouden, en zyne goetgunstigheydt misbruyken; by voorbeelt; aangaande een [scabies vesicae] schurft in de waterblaas, een [tumor pilosus] haayrig gezwel in 't [omentum] net gevonden; van een [uter inversio] omkering des baarmoeders uyt het baren; van een [uterus schirrosus] verharde baarmoeder, zeer groot geworde zynde, en buyten het lichaam uythangende, met deszelfs figuur; van [polyposae excrescentiae] bastaart vlezige uytwassen des baarmoeders; het ware maakzel van 't [glans penis] hooftje der roede, op die tydt nog onbekent; een [hernia cystica] blaasbreuk, waar by een [bubonocele] lieschbreuk uyt schrik bygevoegt; een verbazende verwydering van de [uterer] pislyder een pinth etters bevattende; een [susceptio intestinorum] inschieting der darmen, een verdikking van de waterblaas, een ruggegraadt tot een kring omgekromt; wanschapige slag-ader-breuken; een verandering van de [placenta uterina] moerkoek in [hydatides] waterblaasjes, enz. te gelyk met de omzichtigheden en berichten omtrent de practyk, die ik 'er op haar plaats hebbe bygevoegt.
Maar waarheen voert de onbeschaamtheydt en gramschap dit mensch, dat hy andere, die inderdaat pryzenswaardig zyn, met zyne aanmerkingen bybrengt, en harer naarstigheydt pryst, dog my veragt; daar nogtans niet minder menigvuldige afbeeldingen in de onze voorkomen, als in die van haar; daar en boven zyn onze aanmerkingen niet van anderen medegedeelt, maar van my zelfs waargenomen.
In de derde aanmerking hadde ik geschreven van een [patella] knieschyfs
| |
| |
breuk uyt een ongemene oorzaak: Hy zegt, ik hehbe 'er wel drie gezien: moet men derhalven zeggen, zulks zo gemeen te wezen, om dat het die grote en alleruyt-uyt-uyt-uyt-uytnemenste Govert Bidlo in zyne woeste praktyk maar driemaal gezien heeft? Maar hoor eens hier gy, haastige Heer Bidlo! hoor eens, bedwing een wynigje uwe gewone schielykheydt, en lees dat geval eens door, gy zult iets bespeuren, 't geen gy zelden, zo ooyt, in uwe woeste praktyk gezien hebt, en by de autheuren niet dikmaals voorkomt, namentlyk dat een knieschyf gebroken is zonder op de grondt te vallen, terwyl hy van de brug afging, enz. en zo gy 'er drie gezien hebt, wien op zodanig een wys de knieschyven gebroken zyn, begeer ik hare namen, of de getuygen daar van te weten; zonder twyffel heeft onze Argus ook gezien een steensnyding in een vrouw van 80 Jaren, die gelukkig is genezen? een uytbarsting van 't [ovarium] eyerstokje naar een alte diepe doorgestoke [abscessus] ettergezwel van den [hypogastrium] onderbuyk? een wonderbaarlyke baring, waar in een ongemene toesluyting van den weg, die echter gelukkig is geopent? een zydelyk gedeelte van de baarmoeder in 't baren uytschietende. De mondt van de baarmoeder uytvallende? een [hydrops] waterzugt uyt een verzameling van waterblaasjes, in een zak besloten? een milt in 't [pelvis] bekken nedergestort? een dodelyke wont van 't Ooghol? een uytstorting van de ingewanden wegens gebrek van de huyt omtrent den navel? [polypi] Vleeschproppen in 't [antrum Highmorianum] hol van Highmorus zittende? zo een overgrote verwydering van den [colon] kronkeldarm? zo een wonderbare vernaauwing en verdikking van den [intestinum rectum] endeldarm, en andere zaken, die in myne aanmerkingen te vinden zyn,
dewelke gy zo quaadtaardig behandelt? zo gy staande houdt, dat gy deze ook gezien hebt, doet 'er dan by, of de naam van de lyderen, of die met U zyn tegenwoordig geweest: want op Bidlo maak ik gantsch geen staat, die met andere zo menigmaal van hem bedrogen ben geweest.
Met een grote trotsheydt veracht onze trotze versmader myne aanmermerking van de moerkoek in waterblaasjes verandert, om dat de Hr. Cossonius en Bidlo een voorbeeldt daar van hebben, is 't my hier om verboden myne waarnemingen af te beelden en in 't licht te geven? doch Bidlo is op die tydt, wanneer ik myne aanmerkingen uytgegeven hebbe, nog niet te Leyden, beroepen geweest: ten laatste, laat het zo zyn, dat 'er ergens in een byzonder Cabinet op die zelfde tydt ook een aanmerking, die in alles gelyk was, gezeten heeft, waar door is my dat bekent geworden? daar en boven hebbe ik myne waarnemingen niet geschreven voor zulke geoeffende, en zodanig in alle soort van leeroeffeningen volmaakte en van de
| |
| |
wieg of daar in opgevoede mannen, als die edele Bedlauw is.
Hy versmaat my, om dat ik aangetekent hebbe, dat ik een hondts milt hebbe uytgesneden, en het dier behouden is gebleven. Zyne onwetenheydt in de ontleedtkunde genoegzaam te kenne gevende; Indien hy de gehele aanmerking doorgelezen hadde, zoude hy misschien gevonden hebbe, waarom ik dezelve aanmerkenswaardig geoordeelt hebbe: nademaal in die aanmerking zommige zaken verhaalt worden, dewelke nergens lichtelyk voorkomen, maar nu is 't oogmerk niet den ondankbaren drogredenaar te onderwyzen.
Hy zegt, dat de Vroedtvrouwen ontallyke malen aangemerkt hebben, dat 'er deelen in [embryones] kleyne schepzeltjes ontbreken, enz. Ik oordeele, dat de gemelde twee aanmerkingen, bevattende een ontbreking van de huyt en onderleggende spieren, zo dat de ingewanden en de [motus peristalticus] t'zamentrekkende beweging der darmen duydelyk gezien konde worden, zeldtzaam zyn, en waardig, dat ik ze niet alleen aangetekent, maar ook een figuur daar van hebbe gemaakt: ik geloof ook niet, dat onzen plompen slager ooyt zodanig iets aangemerkt heeft.
Om wat reden, Bescheydene Lezer, meent gy, dat hy hier ook geen naamlyst van Autheuren ingelast heeft, gelyk hy gedaan heeft, alwaar van een slagader-breuk, een valsche bevrugting, enz. gehandelt wordt? zoudt gy niet geloven, dat hy wat zagtzinniger geworden zynde, my wil sparen? ik geloof liever, en ik wete, dat dit uyt gebrek geschiedt is, hy zou 'er ten minste een uyt zo een groot getal bygevoegt hebben; maar laat het eens waar zyn, ('t welk nogtans gelogen is) dat de Vroedtvrouwen menigmaal zodanige aanmerkingen gehadt hebben: maar tot nog toe hadden de Geneesheeren dezelve niet aangetekent en afgemaalt; verdient dan derhalven die gene in de geneeskunde niet liever lof, als verachting, die dezen arbeydt op zich genomen heeft, dewelke ik in dat stuk hebbe aangewent? eyndelyk spreekt hy van gewin, dit weet Bidloo best, die zelfs voor Vroedtmeester heeft willen spelen, en die konst heeft hy voor dezen aan zyn Vrouw geleert, ('t geen aan veele bekent is) namentlyk om daar zyn voordeel uyt te trekken.
Hy zegt, dat ik een groote gemeenschap met de Vroedtvrouwen houde; dat sta ik gaarne toe, dewyl ik wegens myn ampt gehouden ben, haar in 't openbaar te onderwyzen, en by haar te zyn; maar niemant heeft my ooyt van een schandelyk gewin beschuldigt, als Bidloo, om die oorzaak al over lang vermaart, namentlyk dat hy uytstekende het kunsje verstaat, waar mede men een schandelyke winst zoekt.
In de aanmerkingen hebbe ik ook gehandelt van een [sterilitas] onvrugt- | |
| |
baarheydt uyt een toesluyting van de [tubae Fallopianae] trompetten van Fallopius, en ik heb 'er daar na twee waarschynelyke gevolgen bygevoegt, 't welk de onze berispt: want hy zegt, derhalven is van de ze niets waaragtigs vast te stellen; de Lezer moet dit dus begrypen; in 't algemeen hebbe ik gezegt, dat 'er meer zulke gevallen menigmaal voorkomen; twee aanmerkingen heb ik 'er voornamentlyk van beschreven; dog die aanmerkingen zyn van my niet gezegt, of kunnen niet waarschynelyk gezegt worden: want ze zyn klaarblykelyk, duydelyk, en zeker; maar uyt die zekere aanmerkingen heb ik een gevolg getrokken, welk gevolg ik waarschynelyk verklaart hebbe, 't geen onze bekende drogredenaar listiglyk verdraayt; ik zoude wel, volgens de manier van Bidloo, kunnen geschreven hebben, dat het wiskonstig zeker was; maar myn voornemen is geweest, en blyft, zekere zaken aan te tekenen voor zekere, twyffelagtige voor twyffelagtige, waarschynelyke voor waarschynelyke; ik zie niet, wat daar in te berispen valt, dat ik 'er maar twee uyt zo veele gevallen bygevoegt hebbe; maar aanziet de verkeerde gewoontens van een verkeert mensch, indien 'er over eenige stoffe in ons boek meer aanmerkingen voorkomen, beschuldigt de gestadige quaadtaardige beschuldiger de veelheydt; zo ik 'er weynige uytkieze, beschuldigt hy de schaarsheydt.
Voorts werpt hy my tegen, dat ik zekere aanmerking beschryvende, namentlyk van de waterblaasjes in de navelstreng, vrage, waar uyt zulks dog komt? ik hebbe de uytlegging agtergelaten om veele oorzaken, die ik op zyn plaats openbaren zal. Voegt gy, Opperuytlegger, by die oorzaken nog deze, namentlyk, op dat ik u niet afsnyden zou de gelegentheydt om uwe wysheydt te vertonen: want gy gelooft bedreven, en gereedt te zyn om alle verborgentheden uyt te leggen; die zich beroemt, en met ydele trotsheydt opgeblazen, onder uwes gelyken pocht, dat gy de proefstukken aangaande de lucht, luchtpompen, quikzilver, enz. behendiger in 't werk kunt stellen, als andere, die deze met zo veel goedtkeuring, en een weergalozen uytkomst veele Jaren lang hebben uytgevoert.
Waar die groote Govert spreekt van 47. Autheuren enz., heb ik my naauwlyks van lachen kunnen bedwingen; 't blykt ligtelyk, dat den onzen Merclinus en registers van andere boeken over de schriften der Geneesheeren of doorbladert, of bezorgt heeft, dat andere, die hem raadt geven, die het Latyn bezorgen, en helpe schryven, dezelve ook zoude doorlezen; nademaal die Autheuren verscheyde namen der Schryvers, en over wat zaak zy geschreven hebben, melden, waar uyt hy een geheele naamlyst bybrengt; ja hy schynt de namen der Autheuren alleenlyk, dog niet de naauwkeurige aanmerkingen zelfs, gelezen te hebben. Maar deze manier heeft Bidloo
| |
| |
behaagt, namentlyk hy heeft een naamlyst van Autheuren daar by willen voegen, om by die gelegentheydt het gerucht wegens hem verspreydt, eenigzints te sussen: want alle, die de levenswyze van Govert en zyne diepe Leeroeffeningen kennen, bekennen rondt uyt, dat hy is ongeleert, een zwetzer, en de verachting en schande van 't Academie, en van de Professorale ordre.
Maar, waar van daan zo een schielyke omkering! de onze zegt, dat hy nu de kortheydt wil betrachten; het komt hem niet meer gelegen, misslagen in de ontleedtkunde aan te tekenen; by aldien hy de lasteringen hadde overgeslagen, en in die plaats waarheden in de ontleedtkunde ingevoegt hadde, zoude hy niet, zo hy de kortheydt in 't uytbraken van lasteringen betracht hadde, beter gedaan hebben? maar de onze heeft al over lang geleert, door menigerhande konsten den strik te ontvlieden.
Die magtige Ontleder heeft ook zommige dingen berispt, die in onze Brieven gevonden worden: want hy gelooft, dat het onmogelyk is, dat de slag-aderen van 't hart zodanig afgebeelt kunnen worden, als ik ze afgebeelt hebbe: dat hem dit onmogelyk is, gelove ik ook, maar dat het my mogelyk geweest is, heb ik aangetoont; dog hoor eens, myn lieve Coridon! zyt gy in zo groote bezigheden ingewikkelt, dat U de geheugenis nu vergankelyk wordt? hebt gy zelfs de vaten van de herssenen, en andere ontelbare dingen niet afgebeelt, die ik hier voorby ga? by voorbeeldt, de stam van de gehele grote slagader met zyne voornaamste verspreydingen, enz. daar 't echter blykt, hoe vele zwarigheden 'er zich opdoen, die ik hier niet zal ophalen; indien iemant deze dingen na behoren wilde aanwyzen, hy zoude groter beletzel, als in 't hart, vinden: maar ik zie dat ge uwe oude gewoontens nog niet wilt afleggen, namentlyk, dat gy een drogredenaar zyt: want gy voegt 'er by, als of ik gezegt hebbe, dat ik volkome en ten volle alle de voorgestelde vaten aangewezen hebbe, ofte aanwyzen zal, dewyl ik 'er zorgvuldiglyk bygevoegt hebbe, gelyk ge in den inhoudt kunt zien, byna; want het was my genoeg bekent, dat het of zeer moeyelyk of onmogelyk was, alle aan te wyzen; indien gy U van den laster, waar van ik U ook in deze plaats beschuldige, wilt ontdoen, vertoon de plaats, waar ik alle geschreven hebbe; 't geen gy op de gemelde plaats schryft, eylieve past dat op Uwe figuur toe, waar in de grote slagader aangewezen wordt; en waar in daarenboven vertoont worden de slagaderen door de herssenen verspreydt, de vliezen en zelfstandigheydt der herssenen enz. afgenomen zynde, en dan zult gy my geenzints beschuldigen, dat ik zodanig een figuur van de vaten van 't hart gemaakt hebbe. Maar op dat de Lezer ziet, of Govert de vaten der herssenen beter afgebeelt heeft, als ik
| |
| |
de vaten van 't hart? verwagt ik, dat hy in de naaste openbare ontleding in een menschelyk voorwerp de vaten der herssenen, en andere zaken met zyne figuren overeenkomende, duydelyk te voorschyn brenge, gelykerwys ik aan myn kant belove, dat ik zulks omtrent de vaten van 't hart doen zal.
Nu onderzoeke ik ook niet, of myne figuur gebrekkelyk is, gelyk hy daar op aandringt, dat is, of ik volkome en ten volle alle de takjes, ja zelfs de kleynste, hebbe aangewezen: want dat hebbe ik niet voorgegeven, ik hebbe geoordeelt genoeg te zyn, dat ik 'er meer vertoont hebbe, als iemant voor my, ja meer, als Bidloo ook ter dezer ure, gelyk ik mene, zal kunnen vertonen; voorts hebbe ik gedagt, dat het genoeg was, een proef vertoont te hebben, waar uyt nogtans genoegzaam blykt, hoe verkeerdelyk Govert deze vaten afgebeelt heeft; de gezegde figuur is echter niet minder te pryzen, om dat 'er in die afbeelding zommige takjes gebreken; dewyl ze met voorbedagtheydt afgesneden vertoont worden, op datze ontbreken, en den loop van de anderen niet zoude verduysteren; welk geheym onze Berisper niet begrepen heeft.
Buyten gewoonte vraagt die Bedaarde met bedaartheydt op de 15. bladtz. waarom ik in myne aanmerkingen en elders, de baarmoeders, galblazen, darmen, en andere ingewanden zonder een voetstap van bloetvaten vertoont hebbe? Ik antwoorde, in 't schryven van myne aanmerkingen, hebbe ik menigmaal gezien op 't oogmerk op die plaats voorgestelt, 't geen ik ook in deze aanmerking hebbe voorgenomen, en zulks zal een Jonge van tien Jaren lichtelyk kunnen zien; myn voornemen is hier niet geweest, nog heeft kunne zyn, de darmen ontleedtkundig af te beelden, maar alleen dat gene aan te wyzen, 't welk in 't zelve voorwerp zich voornamentlyk buyten de gewone gesteltenis vertoonde; derhalven hebbe ik om die reden geoordeelt, dat de vaten daar niet moesten bygedaan worden, dewylze niets tot ons oogmerk deden: Zo gy dit in uwe tafelen waargenomen hadt, myn goede Man, zoudt gy zo een schandelyke, en voor een eerlyk man onwaardige, ja een ondeugende misslag niet begaan hebben, nog de [genitalia] teeldelen zo onbeschaamt en onkuysch hebbe laten afbeelden; gelykerwys ik hier onder wydtlopiger ook zal aantonen.
Tot nog toe, Lezer, zyn de zaken, die wy overwogen hebben, ontleedtkundig, of ten minste ze schynen zo; de andere dingen zal ik zo naauw niet onderzoeken, dewylze een menigte van laster en hoon bevatten, die de lasteraar, ik zou beter gezegt hebben, de uytzinnige, uytbraakt: want op de 1. 2. en 3. bladtz. valt hy op my aan, als een schermer, en met monden vol braakt hy al zyn gal van zyne grouwelyke gramschap op my uyt,
| |
| |
en hy toont wydtlopig aan, dat hy in 't lasteren een schandaleuze meester en autheur niet alleen voor dezen geweest is, maar dat hy nu nog zyn wolfshuydt niet uytgetrokken heeft; laat hy zich schamen, zo hy nog eenige schaamte heeft, die aan anderen eerlyker, als hy, zulke dingen wil opdringen, waar mede hy al voor vele Jaren zeer besmet is geweest; maar op dat ik my in 't verhalen van de lasteringen, uyt zo een onreyne mont op my uytgestort, niet langer ophoude, hebbe ik in den beginne eenige staaltjes aangehaalt, waar over ik verzoeke, dat de bescheydene Lezer met een ongeveynst en zuyver gemoet, wil oordelen. Wie houdt zich van lachen, wanneer hy zegt, dat hy my in lasteringen tegen te werpen, niet gelyk is? en ondertusschen oordeelt die vredelievende Govert, dat ik een zeer groote vyant van de rust ben, en klaagt over 't ongelyk hem aangedaan; Zo gy, Lezer, dit zult kunnen verdragen, zult gy van gelyke lyden, dat de Oproermakers Gracchi van Oproer klagen: Myne Bidloo, eylieve, brengt U eens te binnen, met wat een woede gy tegens my uytgevaren zyt, voor het uytgeven myner Brieven, zo in private Collegien, als op Stoel, en elders; maar waar heen voert zyn drift hem verder, dat hy schryft, dat ik een lasteraar ben, dat niemandt my voor eerlyk zal houden? enz. Wel Bidloo, wat wil dat zeggen, is 'er ooyt zodanig een spraak van my gegaan, dat ik de jeugt verleyt hebbe? zyn 'er ooyt klagten tegen my over deze zaak van de ouders gedaan? ben ik ooyt een aanrader geweest, dat de jongelingen met veranderde klederen zich tot hoerdery zoude begeven? heb ik my ooyt late gebruyken tot een uytvoerder van een ongeoorlofde zaak? heb ik ooyt zaat van onenigheydt tusschen echtgenoten of bloetvrienden gestrooyt en aangequeekt? Waarlyk niemant heeft my daar ooyt op aangezien. Nooyt ben ik ook verdagt geweest omtrent
hoerekonsten, schoon hy op de 14. bladtz. zegt, dat ik een hoerenblanketzel gebruyke; zeer gaarne zwigt ik voor den onze, die in hoerekonsten bedreven is, nademaal hy op zyn duympje Corinna, van rok berooft, sprekende, weet, of hy brengt niet onbequamelyk, dog onbeschaamt genoeg, haar spreukje te voorschyn, aldus:
Al wil men de natuur met gewelt verdryven, ze zal echter gedurig wederkomen.
Zult gy my niet een zeer grote vyant van letteroeffeningen noemen? gy dwaalt in de persoon, dat raakt iemant anders, die een groot vyandt is van allerhande geleertheden, en die zelfs de geestelyke niet gewoon is te sparen, maar met zyne gebaartens, zo veel in zyn vermogen is, met die eerwaardige ordre de gek scheert; laat hy derhalven zich schamen, die niet verbleken kan?
| |
| |
Hy voegt by het verhaalde, dat ik mannen, die deugtzamer en schranderder zyn als ik, met schimpwoorden lastere; O zuyver, vreetzaam, en onbevlekt gemoet! laten die van Amsterdam, van Leyden, en den Haag, die Uwe zeden en geleertheydt kennen, tusschen U en my oordelen.
Ik oordele, 't geen antwoort waardig te zyn, dat hy my een Praelector noemt; Hoe dan, indien ik U ook met den naam van Lector vereerde? die ondertusschen twyffelt, of ik den titul, die ik voor myne brieven en andere schriften gezet hebbe, met recht of onrecht gebruyke, laat hy na 't Stadthuys gaan, en zien, dat de Achtb: Heeren Borgermeesteren my tot Professor hebben aangestelt.
Ik hebbe ook niet willen antwoorden op 't geen, 't welk hy op de 14. bladtz. van myn balsemen snapt, alwaar hy onderstelt, dat myne gebalsemde dode lichamen, zo ze in de lucht gezet worden, met een lelyke zwarte couleur zullen besmet worden: hebbe ik ooyt verzekert, dat alle zoorten van bereyde zaken eveneens de ongemakken van de lucht verdragen kunnen? daar zyn 'er die de lucht verdragen, en die ze al 34. en meer Jaren verdragen hebben, en echter zynze met geen lelyk zwart bedekt; daar zyn 'er ook andere, die, zo ze niet door een andere konst bewaart wierden, zo glanzig niet blyven zouden: maar is dit in verschil? evenwel betuyge ik by ervarentheydt, en durve alle uren vertonen, dat onze zaken met geen zwarte couleur bedekt zyn geworden, tot spyt van Bidlo, en zyne in deze konst onbedrevene aanbrengers. Maar nadien gy zo schreeuwt van het zetten in de lucht, zoudt gy, die zo vermaart zyt, niet wenschen, dat iemandt uwe konsten in 't licht zettede?
Voorts roept hy, dat myne dode lichamen door menie, lootwit, en scharlakenrode verf vervalscht worden: is 't niet evenveel, door welke konst ik ze beware? en op wat wys zulks geschiedt? zo ze maar ongeschonde blyven; zekerlyk, als hy de zyne wil bybrengen, toont hy klaar, dat hy in die konst geheel en al onbedreven is; misschien hebbe ik 't mis: want hy pocht, dat onze konstgrepen hem bekent zyn, en hy spreekt, van zyn balsemagtige geest; laat het zo zyn, dat die geest hem bekent is, wat is 'er my aan gelegen? wie benydt hem dit? wat my belangt, ik benyde het hem niet, maar ik verwondere my meer daar over; dog het tegendeel hebbe ik in de Brieven aangetoont, en ik zal 't wydtlopiger aantonen, dat de zaak zo niet is, wanneer 't my gelegen komt; Bidlo moet het my vergeven, dat ik aan deze snorkeryen geen geloof sla: want my is ten overvloede bekent, dat de meeste dingen, die in zyn armmoedig Cabinet gevonden worden, van hem zelfs niet bereydt zyn, maar ergens anders van daan gehaalt. Dog hy heeft zyn Studenten een balsemagtige geest geleert, dat geloof ik: want de olie van
| |
| |
terpentyn is op zyn manier ook een balsemagtige geest; is dit nu ons verschil? bewyst dit, dat de geest, van hem geleert, de zelfde is, die wy gebruyken? 't welk vereyscht wierdt, zo daar uyt blyken zou, dat onze konsten aan hem bekent waren. Maar wie ziet niet duydelyk genoeg, hoe bedrieglyk deze zyne voorstelling is. Hy heeft aan de Studenten een balsemagtige geest geleert, maar hoedanige? die de voorwerpen niet bewaren kan voor een vuyle zwarte couleur, maar onze konst kan dit doen, ziet gy derhalven het onderscheyt niet? maar schoon de voorwerpen van my wel bewaart worden, mishagen hem echter de vercieringen van de doode lichamen. Evenwel heeft het hem behaagt, spotsgewys daar by te voegen, 't is nogtans niet onaangenaam voor 't oog, enz. Des niet tegenstaande heeft de Berisper in de openbare Promotie de Gehoor-plaats van 't Academie zo cierlyk, gelyk als een toneel, laten opschikken, dat het liever voor een plaats van Zangers en Schouwspeelders, alwaar men gewoon is Bidloos Phaeton te spelen, als een Academische Gehoor-plaats kan aangezien worden; maar dit, en meer andere dingen, passen misschien voor Bidlo alleen.
Maar veel zwaarder is de beschuldiging, die hy bybrengt, alwaar hy schryft, dat ik onkuyschelyk over de teeldelen gesproken hebbe, enz. Zekerlyk, wie verwondert zich met my niet, dat Bidlo my van onkuysheydt beschuldigt; hy oordeelt misschien, dat ik zyns gelyk ben. Maar die de daden van Bidlo en de myne kennen, laat ik oordelen, wie van ons beyde staaltjes van een schadelyke onkuysheydt gegeven heeft? Byaldien ik hem aantone, dat dit op hem zelfs met regt toegepast moet worden; met wat uytweegjes en drajingen zal hy zich zelven zoeken te zuyveren? Maar zie, ik zal 't bewyzen, dat gy zelfs, zeer onkuysche Bidlo, over deze misdaat te beschuldigen zyt: ey lieve, zegt my? wat willen die schamelheden, in uwe figuren zo geil afgebeelt, en wel op die plaats, alwaar gy geen een woordtje van die delen voortbrengt? is 't niet, op dat gy, die zelfs door een venusdrift aangemoedigt zyt, uwe dartele kameraats en boezemvrienden zoudt aansporen? ziet de 31. 33. 41. 54. en andere tafelen in de ontleding van Bidlo.
Dog het zal weynig baten dit van Bidlo gezegt te hebben, 't geen over lang alle menschen geweten hebben; 't is beter, dat ik de misdaat van my afwere, die deze vuylaardige beschuldiger met enige schyn van waarheydt zoekt uyt te braken. Weet derhalven, Lezer, dat my door last van de Ed. Groot Achtb. Heeren Borgermeesteren dezer Stede, (gelyk te voren gezegt is) ook opgelegt is, dat ik ten dienste der Vroedtvrouwen de ontledingen zoude waarnemen, en haar onderwyzen zou in de kraamkunde; waar by geen mannen toegelaten worden, ten zy de Inspectores Collegii
| |
| |
Medici, en Overlieden van 't Chirurgyns Gildt, onder welke Inspectores ook getelt wordt de Broeder van Govert; in zodanige vertoningen moet 'er op een andere wys gehandelt worden, als in een ontleding, die ten dienste der Studenten in 't werk gestelt wort: en wie twyffelt, dat 'er in deze byeenkomst van Vroedtvrouwen niet altydt zulke omschryvingen gebruykt moeten worden, die men in andere ontledingen bybrengt? Wie zal 't qualyk nemen, dat ik in die vergadering van bejaarde Vrouwen zomtydts, op datze de zaak duydelyker bevatten, alwaar 't vereyscht wordt, een schuyt een schuyt noeme? in myne andere ontledingen, die ik in 't openbaar verrigt hebbe, geheugt het my niet, eenige woorden gebruykt te hebben, die, voor zo veel als de plaats en tydt zulks beveelde, oneerbaar zyn geweest; ik hebbe ook niets gesproken, dat onze zedige en kuysche, en nu zeer yverige voorstander en beschermer van kuysheydt, zoude kunnen berispen. Misschien zal ik in 't korte een nieuwe ontleding voor de Vroedtvrouwen aanregten, dan zal hy weder op nieuws kunnen schryven, dat ik niet zedig genoeg te werk gegaan hebbe, zwygende namentlyk, dat het een vertoning is geweest voor de Vroedtvrouwen.
Hy teykent aan, dat ik niet alleen onkuyschelyk handele, maar ook beuzelingen aan de leerlingen in de ontleedtkunde opdringe; dat hy in tegendeel grondige en weergaloze dingen verhandelt, getuygen zyne menigvuldige Collegien, het groot getal van Studenten, hem om zyne diepe wetenschap en getrouwe onderwyzing smekende; want alzo verhalen ons de Studenten, zo Duytschers als andere, geleerder als haar leermeester, die Leyden, de stoel der wetenschappen, wegens de achteloosheydt en onkunde van Govert verlaten; maar het komt onzen Aartsontleder niet gelegen, om zich met geringe oeffeningen te bemoeyen.
Ik hadde die gewigtige aanmerking byna over 't hooft gezien, dewelke hy op de 18. bladtz. zynes verdedigings voorstelt; het blykt, zegt hy, by ervarentheydt, dat de slagaderen uyt groter in kleynder takken verspreyt worden, maar in deze afbeelding lopen zommige takjes van kleynder tot groter uyt. Het blykt, dat Bidlo met zyne medehelpers nog verstaan, nog waargenomen hebben, wat 'er gebeurt, alwaar een aanmerkelyke [anastomosis] inmondiging van slagaderen met slagaderen geschiedt, 't geen ik voor 't oog vertone kan. Maar waarom zou ik dit bestraffen in een mensch, wien de geheugenis, gelyk ik te voren vermaant hebbe, nu zwak wordt, anders zoude hy gedagt hebben, dat het zelfde in zyne Anatomische tafelen op verscheyde plaatzen te vinden was, namentlyk in de 1. figuur van de 36. tafel in de t'zamenstel van de grote slagader, als mede in de vaten, door het dikke herssen vlies verspreydt. Ziet daar en boven de 4. 5. en 13. fig.
| |
| |
van de 4. tafel, de 6. fig. van de 5. tafel, de 1. fig. van de 7. tafel, de 1. en 2. fig. van de 8. tafel, de 1. 3. 4. en 5. fig. van de 9. tafel, de 2. fig. van de 10. tafel, de 2. fig. van de 45. tafel, enz. Maar waarom haal ik de figuren in zyne tafelen aangewezen aan? laten we maar gaan tot de eerste figuur van de 3. tafel zynes verdedigings, alwaar gy het zelfde zult gewaar worden in de milt-slagader van een mensch niet alleen, maar ook in die van een kalf.
Met een groot geschreeuw beuzelt hy van de herssenen in korten tydt nederzinkende; en derzelver kronkels; van het ontbreken der voetstappen van 't dikke herssenvlies, en meer andere beuzelingen: in alle deze toont hy, dat hy geen fyne, maar een zeer grove slager is, dewyl ik die dingen in 't openbaar hebbe aangewezen, en nog gereet ben in de voorwerpen zelfs deze zelfde zaken te vertonen, die ik in myne figuren hebbe afgebeelt, schoon Bidloo deze in de voorwerpen niet heeft kunnen vinden of vertonen, daar ik my niet over verwondere; nademaal de konsten van een Pochende Thraso hem gemeen zyn, maar ontleetkundige konsten, die hem onbekent zyn, worden daar toe vereyscht.
Ik antwoorde niet eens op de achterhaling, die hy op myne woorden maakt, alwaar ik schryf, dit is niemant bekent, enz. Want wie zal zich met my niet verwonderen over de ongematigtheydt van dien zeer groven slager Bidloo? want wien kan 't onbekent zyn, dat die manier van spreken zo zeer niet bepaalt, of 'er ergens iemant zich onthoudt, die dat weet; want ik oordele het onmogelyk, dat het in 's menschen gedagten komt, dat wy daar uyt verzekert zyn; maar het gebruyk heeft het bevestigt, dat men zegt, het is onbekent, wanneer zulks niet is afgebeelt, of beschreven, of liever met den druk gemeen gemaakt; met die zelfde gedagten hebbe ik dit ook uytgedrukt. Daarom zal 't van Bidloos pligt zyn, die genen te noemen, die zulks aangetekent hebben; ik oordele dat zulks hem, en die zyne raadtgevers zyn geweest, niet moeyelyk vallen zal, indien dit zo bekent is. Ziet eens, bescheydene Lezer, hoe een geringe misdaat ik wederom begaan hebbe in de ogen van dien dwaze en belachelyke berisper.
Ik hebbe in 't algemeen, zonder iemant te noemen, zommige dingen in myne Brieven gezegt van Professoren, die veel beloven en weynig uytvoeren; de onze in zyn geweten overtuygt zynde, begrypt dat de zaak op hem geduydt wordt, laat dit op Bidlo gepast zyn! Hoe antwoort hy? hy zegt, dat hy meer dode lichamen geopent heeft, enz. is dit in verschil? daar wort gevraagt, hoe veel hy 'er openbaarlyk in 't Anatomische Theater geopent heeft? laat hy ze, zo 't hem lust, in de naaste ontleding optellen, hoe vele openbare ontledingen hy gehouden heeft. Derhalven raakt het my niet, alwaar hy zegt, dat hy 'er meer geopent heeft.
| |
| |
Op de 42. bladtz. zegt hy, dat ik wederom het zwaart uyt de schee getrokken hebbe, en den tienden zeer lasterlyken brief klaar make. 't Schynt Bidlo een ligte zaak, het zwaart te trekken? maar wie heeft U, zeer behendige vermaner, dit aangaande dezen brief verschaft? laat hy te voorschyn kome, ik zal hem, gelyk ik U al over lang beschuldigt hebbe, over leugens beschuldigen; en 't zal hem even moeyelyk vallen, als voor dezen U, dit merkteken van eerroving weg te nemen.
Die allervoorzigtigste, dewelke zyn gehele levensloop door, over al zulke fraye staaltjes van zyn leven gegeven heeft, noemt my spotsgewys voorzigtig. Ik ben by my zelve bewust, dat ik my tot nog toe zo voorzigtig gedragen hebbe, dat ik de handen van guyteryen en schelmstukken hebbe afgehouden; hier hebt gy myne openhartige belydenis, daar zult gy veylig op kunne vertrouwen; ik zal aan myne kant niet weygeren uwe belydenis aan te nemen, alwaar gy bekent niet onbeweeglyk te zyn; ik zal daar niet ligt toe komen, dat ik U voor onbeweeglyk houde, byaldien gy zodanig geworden was, zoudt gy bovenmate verandert zyn, dewyl gy van alle altydt volgens alle kentekenen beschuldigt zyt geweest van lichtvaardigheydt; op gelyke wyze worde ik overtuygt van Bidlo, alwaar hy schryft, dat hy nydigheydt kan dragen: want wat reden van twyffelen is 'er overig? nadien ontelbare met my ondervonden hebben, dat hy dien vyant lang in zynen boezem gedragen, en dien aanklevenden metgezel by zich gevoert heeft.
Ten laaste, wanneer hy voelt dat hy zyn gedrag in ontleedtkundige zaken verloren heeft, zoekt Bidlo wederom een uytvlugje, en berispt myne taalkunde; die een uytmuntent taalkundige wil schynen, beschuldigt my van een schandelyke wantaal; laat onze Phaëton op deze plaats het lofschrift herhalen, en volgens de konst opzingen:
De schriften van den haartscheerder Licinus zyn geschikt, om den aars te vegen.
Wie gelooft niet, die dit gelezen, en Govert niet ergens anders uyt gekent zal hebben, dat hy verre van wantaal afwykt, ja ook daar van een afschrik heeft: want hy spreekt zinspreuken; hy kent Afranius; Cato is hem gemeenzaam; laat hy derhalven uyt de regelgedigten van Cato herhalen, wanneer hy myn antwoort zal gelezen hebben,
Het geen gy hebt verdient, verdraag dat met gedult.
Verdoem u zelf, wanneer gy voelt uw eige schult.
Gy moet weten, Govert, dat de misdaden voor een tydt verborgen zyn, en door de tydt bekent worden.
| |
| |
Maar om met ernst over ernstige zaken te handelen, bekenne ik, Lezer, dat ik meer tydts besteedt hebbe tot de ontleetkunde, als tot een deftige en zuyvere latiniteit, nog dat ik zo bezorgt ben geweest over de latynsche taal, als de zaken, die ik in 't schryven van myne brieven en aanmerkingen voorgestelt hadde. Niet dat ik my dit tot lof rekene, maar ik hope, dat alle, die weten, hoe weynig tydts wy overig hebben, my dat gunstiglyk vergeven, en liever wenschen zullen, dat ik met minder beschaafde woorden de nuttigste zaken voor Doctoren en Chirurgyns beschryve, als dat ik die wegens dit gebrekin 't geheel by my houde. Weet evenwel, dat Bidlo hierin, gelyk als in andere zaken, volgens zyne gewone manier ook quadtaardigheydt en bedrog aangewent heeft: om welke reden ik nalaten zal, op ieder in 't byzonder te antwoorden; ik gelove, dat het genoeg zal zyn, zo ik hem met een of twee voorbeelden van valscheydt en quaataardigheyt zal overtuygen. Op dat dit blyke, eylieve overweeg eens, 't geen hy uyt onze 3. Brief lin. 20. bybrengt, als of ik geschreve zou hebben conservandi cadavera, quarum &c: nademaal in den Brief, op de plaats van hem aangehaalt, op de 27. bladtz. lin. 20. gelezen wort, conservandi cadavera, guarum enz. Namentlyk Bidloo hadt zich beroemt, dat hy kundig was, enz. Op de 55. bladtz. lin. 25. haalt hy verkeerdelyk onze aanmerking aan: want hy schryft observ. 84. en 't is de 33. observ. pag. 43. enz. Hy verzekert dat ik occasione geschreven hebbe, brutotum, sacile, Professor, enz. Wie ziet niet, hoe belachelyk deze dingen zyn, nadien het ligtelyk blykt, dat deze drukfeilen zyn, het geen zeer dikmaals gebeurt; zo 'er in 't eerste voorbeelt voor f een s gestelt wort, dan zal 't zyn occasione; in 't tweede voor 't, r, dan zal 't brutorum
zyn; in 't derde voor s, f, dan zal 't facile zyn; in 't vierde voor s, f, dan zal 't Professor zyn. Wat dunkt U, Lezer, is dat niet zemelknopen? gelyk hy zegt op de 29 bladtz. Indien ik op die manier wilde haayrkloven, wat zou Bidloo antwoorden, als ik zeyde, dat 'er zulke feylen ontelbaar en veel zwaarder in zyne Verdediging voorquamen, by voorbeelt, op de 3. bladtz. lin. 8. me malle ab Ruyschio audire Leno, quam ab viro honesto maledicus; in plaats van me malle audire lenonem, quam a viro honesto maledicum: Zommige zouden niet zeer ongerymt in onze taal zeggen, Die Karel is mal. Op de 12. bladtz. lin. 2. posteritati dignissima, in plaats van posteritate. Ik gelove, dat by U het Adjectivum Dignus & Indignus regeert in Dativ. volgens uwe nieuwe Grammatica. Op de 3. bladtz. lin. 25. sed lubet, nec licet, voor nec lubet, nec licet. Op de 14. bladtz. lin. 25. Rumpere Ilia, voor Rumpi Ilia, rumpantur ut Ilia Codro. Op de 15. bladtz. lin. 13. secundum me, is een oprechte wantaal, die Bidloo wel past. Op de 17. bladtz. lin. 19.
| |
| |
Credo quod sic, een fraye taal! Bidloo alleen voegende. Op de 3. bladtz. lin. 10. Ganionem voor Ganeonem. Op de 10. bladtz. lin. 8. narraverim, quod sum professits, voor quod sim professus. Op de 17. bladtz. lin. 8. nondum censorem demitto incautum, voor Censorem incautum dimitto. Ik zoude hier by nog een grote lyst kunne voegen, maar laten deze weynige voor een proef genoeg zyn. Op de 32. bladtz. lin. 21. deessum voor decessum. Op de 30. bladtz. lin. 12. benivole voor benevole. Op de 49. bladtz. lin. 6. OEsophagnum voor oesophagum. Op de 49. bladtz. lin. 16. Brochia voor Bronchia. Op de 55. bladtz. lin. 6. hii voor hi. Op de 55. bladtz. lin. 17. van de 720. tot de 336. bladtz. enz. toe, wie heeft ooyt zulk optellen gehoort? Zyne inaugarale oratie, en andere schriften, zoude meer misstellingen hebben, ten ware ze van voorzigtiger aan de Bennebroeker Laan waren verbetert. Maar ten laaste is 't nodig, verlof te verzoeken, 't welk my, gelyk ik hope, de zeer goetaardige, en van kintsbeen af zachtzinnige Govert, niet weygeren zal, dat ik voor zyne keurige oren ook in dit geschrift geen Latyn genoeg geschreve hebbe, en dat daarenboven de Drukker enige drukfeylen begaan heeft, die ik verzoeke volgens gewone bescheydenheydt te verbetere.
| |
Beknopte herhaling der zaken, Die in dit Antwoort begrepen zyn.
Ik hebbe in de voorgaande Verdediging tegen de ongerymde aanmerkingen, en belachelyke verdrayingen van Bidloo, zyne wangunstigheydt op my en myne schriften, wytlopig genoeg verklaart en uytgelegt; maar nadien ik wete, dat 'er zommige zyn zullen, wien zo een wydtlopige netelige lezing ligtelyk kan walgen, heeft het my behaagt deze Tafel daar by te voegen, waar uyt de bescheydene Lezer in 't kort, en als in eene opslag, een lyst van ons verschil kan zien.
Op de 441. en volgende bladtz. wordt gehaldelt van de huydtklieren, dewelke Bidloo grafnaaltsgewys afbeelt, en verzekert dat Malpighius 't zelfde gestelt heeft; maar ik tone klaar aan,
Ten eerste, dat Bidloo het gehele verschil bedriegelyk verandert, listiglyk of onachtzamelyk, namentlyk van de klieren, waar over het verschil
| |
| |
alleen is geweest, afwykende na de tepeltjes, en deze twee lichamen in zyne verdediging quaadtaardiglyk met malkandere vermengende, als of ze een en 't zelfde waren; daar 't nogtans aan de Jongens zelfs bekent is, dat de gemelde klieren en tepeltjes twee onderscheydentlyke werktuygen zyn.
2. Dat ik in de openbare ontleding nog van de grafnaaltsgewyze tepeltjes, nog van die klieren in myne Brieven een woort gesproken hebbe: daarenboven hebbe ik aangetoont, dat Malpighius die klieren nooyt grafnaaltsgewys genaamt heeft.
Op de 443. bladtz. wort gehandelt van het middelste herssenvlies, het spinnewebsvlies genaamt; en daar wort aangetoont, dat Bidloo dit verschil listiglyk verandert heeft: want hy verhaalt het, als of hy van my berispt is geweest, om dat hy maar een gedeelte van dat vlies aangewezen heeft, maar duydelyk wort het tegendeel aangetoont; want ik hebbe hem niet beschuldigt, om dat hy zo een kleyn, maar om dat hy zo een groot gedeelte van dit vlies, en dat wel met zyne zichtbare bloetvaten afgebeelt heeft, 't welk ik ontkent hebbe te kunne geschieden, om dat het al te dun, en te vast met het dunne herssenvlies vastzit, als dat 'er een zodanig groot gedeelte kan afgescheyden worden, welkers dunte en vasthegting ik in tegenwoordigheyt van Bidlo zelfs in 't openbaar hebbe aangetoont.
Ik hebbe daar na geantwoort op de tegenwerping, die hy bygebragt heeft, namentlyk dat het hem zo wel geoorloft was een gedeelte van 't spinnewebsvlies, als my, een gedeelte van 't borstvlies, af te beelden. Maar ik hebbe het onderscheyt aangewezen, nadien niemant, ten zy in de ontleetkunde onbedreven, onbewust is, dat het borstvlies een dik, en ligt te scheydene vlies is; het spinnewebsvlies in tegendeel zeer dun, en aan 't dunne herssenvlies vastzittende, en bygevolg zodanig niet te scheyden is, dat iemant zo een groot gedeelte kan aanwyzen met die gedaante, als Bidloo 't zelve afgebeelt heeft.
Het heeft my niet gelust hier ter plaatze veel te antwoorden op dat gene, 't welk hy snapt van 't vlies amnios, enz. nadien Bidloos listige vernuft om te bedriegen daar maar alleen op ingespanne schynt, dat hy zonder kleerscheuren door een opwerping van nieuwe verschillen uyt het naauw geret worde.
Op de 444. bladtz. is 'er daar na gehandelt van de verdeling der grote slagader. Bidloo klaagde, dat ik gezegt zou hebben, dat hy de grote slagader verkeerdelyk afgebeelt hadde: hy heeft die beschuldiging op deze wyze getragt te wederleggen, zeggende
Voor eerst, Dat dezelve te Amsterdam van iemant anders met zodanige verdeling, enz. als by Bidloo afgebeelt staat, is vertoont; dat deze verklaring zeer valsch en verdigt is, hebbe ik hier mede aangetoont;
| |
| |
Om dat andere, met my by die ontleding, daar hy van spreekt, te Amsterdam gehouden, tegenwoordig geweest zynde, niet gezien hebbe, dat dit vertoont is; en om dat ik zelfs zulks ook niet gezien hebbe; alhoewel Bidloo afwezig geweest zynde, getuygt, dat dit vertoont is. Wie gelooft gy, bescheydene Lezer, dat gelooft moet worden? meer ooggetuygen, of een eenige afwezige oorgetuygen? Maar laat hem dit eens toegestaan worden; evenwel met die voorwaarde, dat Bidloo van deze dwaling beschuldigt zynde, zelfs ook in een openbare ontleding aantoont, zodanige verdeling van de grote slagader, zodanig voortgaande, en zodanig een schikking hebbende, als hy in zyne figuren afgebeelt heeft.
Op de uytvlugt, alwaar deze schrandere Man de verdeling van de mamvaten, enz. aanmerkt onbestendig en ongelyk, als of 't een speling van de natuur was, hebbe ik geantwoort, dat Bidloo zulks, 't gene hy van de grote slagader heeft, voor een natuurlyke staat gestelt heeft: ik hebbe daarenboven nog bygevoegt, dat 'er menigmaal in de kleynder vaten, maar zeer zelden in de wortelen, en voornamentlyk van de grote slagader, een speling van de natuur voorkomt.
Nog dat het hem baten kan, dat hy deze ontschuldiging bybrengt, namentlyk dat Vesalius, en andere dit met hem betuygen: want schoon men hem toestondt, dat Vesalius, en andere dit zelfde hebben, echter zie ik niet, hoe hy zich uyt dat doolhof zal redden, nadien ik 'er bygevoegt hebbe, dat hy volgens myn gevoelen ook dwaalt, die met Vesalius, en die met andere dwaalt. Evenwel hebbe ik ontkent, dat de zo even gemelde Autheuren zo grof en plomp gedwaalt hebben, als Bidloo gedwaalt heeft; en ik hebbe gezegt, dit ook toegestaan zynde, dat 'er alleenlyk volgt, dat Bidloo uyt quade erger figuren gemaakt heeft; nademaal het bekent is, dat hy vele zaken liever uyt de figuren van anderen, als uyt het menschelyke voorwerp genomen en afgebeelt heeft.
Op de 446 en volgende bladtz. wort gehandelt van een 's menschen milt en deszelfs gesteltenis: Bidloo heeft hem celluleus, en met dwersche vezelen voorzien afgebeelt, nemende de figuur uyt een kalfsmilt, en dringt aan de geleerde waerelt een gedeelte daar van op, als of het een gehele mensche milt was. Voorts haalt hy zommige dingen aan uyt Malpighius, die wederlegt worden: Daarenboven berispt de Wargeest, dat ik voor dezen ook geschreve hebbe, dat de milt klieragtig is, enz.
Ik antwoorde, dat ik voorheen de voetstappen van anderen ook volgende, zommige lichamen verkeerdelyk voor klieren gehouden hebbe, die ik daar na, door een onderzoeking volgens myne nieuwe manier gedaan, bevonden hebbe, dat dezelve geen klieren, dwersche vezelen, en celletjes of huysjes moeten gezegt worden.
| |
| |
Op de 449 en volgende bladtz. spreken wy van de wortelen van de galblaas; en wy tonen aan, dat hy dit verschil tot zyn voordeel verwardelyk voorgestelt heeft, om den Lezer te blinthokken
Op dat deze dingen klaar blyken, hebbe ik dit enige maar begeert, namentlyk dat Bidlo in een openbare vertoning in een menschelyk voorwerp aantone, dat die lichamen, dewelke hy afgebeelt heeft, als wortelen uyt den bodem van de galblaas spruytende, ware wortelen van de galblaas zyn, maar geen vezelen bloetvaten, of iets van een andere natuur.
Laat hy daarenboven aantonen, dat die vaten in der daat de ingeslote gal in de holligheydt van de galblaas uytstorten. Ik hebbe aangenome te tonen, dat dezelve geen galvaten zyn, maar van een gehele andere natuur, het gene ik nu ook al over lang hebbe aangetoont.
Op de 450 bladtz. hebbe ik van de vaten van 't hartezakie, van Bidlo afgebeelt, gehandelt;
Hy dringt daar op aan, dat hy deze vaten heeft afgebeelt.
Waar op ik antwoorde, dat dit niet in 't verschil is: maar dat dit eygentlyk het verschil is, blykt uyt myne woorden, namentlyk of hy die wel, en gelykze in een natuurlyken staat zich vertonen, afgebeelt heeft, 't gene wy ontkent hebben; en nu ook ontkennen.
Daar en boven wort 'er aangetoont, hoe lozelyk Bidlo van 't voorgestelde geschil afwykende, gestadig nieuwe verschillen onderneemt en verwekt, waar van tusschen ons geen twist is geweest.
Op de 451 bladtz. wort het verschil van de gaten in 't netwyze lichaam van Malpighius aangehaalt; en daar wort aangetoont, dat dit buyten ons verschil is, en dat Bidlo des niet te min evenwel groffelyk gedwaalt, alwaar hy meent, dat deze niet afgebeelt kunne worden, om dat haar figuur licht verandert door 't drukken, drayen, of andere oorzaken: daarenboven wort 'er vermaant, by aldien de drangreden van Bidlo doorging, dat nog de mont, nog neus, ja nog de bloetvaten zelfs zoude kunnen afgebeelt worden, om datze ten enemaal op de zelfde wys verandert worden.
Op de zelfde bladtz. 451. wort zyn bedrog vertoont, om dat hy de figuur in zyne ontleding aangewezen, waar mede de tepeltjes afgebeelt worden, verandert heeft, enz. en daarenboven wort 'er aangetoont, dat deze figuur in zyne verdeding ook bedrieglyk, en ter quader trouw verzonnen is.
Op de 452 bladtz. wordt 'er aangetoont, dat het buyten onze verschillen is, 't gene hy van de gedroogde opperhuyd snapt, evenwel wort hy berispt, om dat hy te kennen geeft, dat de quikzilver door de gaten van de naaltsgewyze tepeltjes heen vloeyt, waar van het bewys begeert wort.
| |
| |
Op de 452. en volgende bladtz. wort 'er een getrouw verhaal van die dingen gedaan, die hier te Amsterdam in een openbare Anatomische vertoning in tegenwoordigheydt van Bidlo geschiet zyn.
Op de 455. bladtz. wort 'er gehandelt van de watervaten voor 30 jaren van my afgebeelt: alwaar hy my zottelyk berispt, dat ik die vaten in een paardelever groter afgebeelt hebbe, alsze volgens evenredenheydt moesten afgebeelt worden.
Waar op ik antwoorde, dat ik met uytdrukkelyke woorden de lezers gewaarschouwt hebbe, dat die lever een paardelever, en in een klynder gedaante in deze figuur afgebeelt was, als de natuurlyke grote van die lever anderzints is; en dat om verschyde redenen, om dat ik namentlyk gezien hadde op de vorm van 't klyne boekje, die de behoorlyke afbeelding van een natuurlyke paardelever niet scheen toe te laten; maar dat ik evenwel de watervaten met de klapvliezen in haar natuurlyke staat hebbe aangewezen, om dat de vorm van 't boekje zulks niet belettede.
Ten anderen dat myn oogmerk niet geweest is, een afbeelding van de lever voor te stellen, maar alleen de watervaten van de lever; ik hebbe daar bygevoegt, dat ik ze nog in dezelfde staat hebbe bewaart, en dat ikze aan ider een, die begerig is dezelve te zien, vertonen kan.
Daarenboven wort 'er een grote dwaling van Bidlo in de nieuwe figuur van de verdediging begaan, aangetekent.
Op de 455. bladtz. wort 'er op de zelfde wys geantwoort op dat gene, 't welk hy van de evenredenheydt van de holader van ons afgebeelt, snapt: te gelyk wort 'er ook voorgestelt de gebrekkelyke afbeelding van de lever, dewelke in de grote anatomie van den groten Bidlo gevonden wort.
Op de 457. bladtz. wort 'er geantwoort op 't schenden tegen myne afbeelding van de luchtpyp; om dat ik namentlyk dezelve ook van agteren met ringen hebbe afgebeelt. maar
Voor eerst, ontkenne ik, dat dezelve volkomen op die wys wort aangewezen.
Ten twede, tone ik aan, dat de plaatsnyder de luchtpyp enigzints breder, en niet genoeg afgezondert heeft uytgedrukt.
Ten derde. zegge ik, dat dezelve uyt een jong kalf is genomen geweest; in welk voorwerp de ringetjes byna de gehele logt-pyp schynen te omringen; en dat de 'tzamentrekking de oorzaak is geweest van die verschyninge, en dat het my geoorlooft is geweest dezelve zodanig af te beelden, nademaal ik 'er bygevoegt hebbe, dat die logtpyp niet genomen was uyt een menschelyk lichaam; maar ik hebbe aangetekent, dat Bidlo dingen, die van beesten zyn, voor menschelyke hier en daar in figuren ter quader trouwe heeft afgebeelt.
| |
| |
Op de 458. bladtz. antwoorde ik op de berisping, die hy my tegengeworpen heeft aangaande het overslaan van de kraakbeenderen der longepypen, en de slegte afbeelding van de luchtpyp; verklarende namentlyk, dat myn oogmerk niet geweest is in dat boekje een naauwkeurige ontleding van de luchtpyp en andere delen te beschryven; en daarenboven dat 'er in 't gemelde voorwerp de kraakbeenderen der longepypen in haar natuurlyken staat voor 't blote gezicht niet verschenen zyn.
Op de zelfde bladtz. antwoorde ik op dat gene, daar hy zo afgrysselyk van schreeuwt, om dat ik al te ligtvaardiglyk gezegt hebbe, dat de bovenste tak van de luchtpyp alleen in koeyen en kalveren gevonden wort; nadien hy in tegendeel verzekert dat dezelve ook in schapen gevonde wort. Namentlyk
Dat de [lobus] longesnede niet volkome in schapen overeenkomt met anderen; 't welke ik belove in de naaste ontleding te zullen aantonen.
Op de 458. bladtz. antwoorde ik op de verbetering, die hy met een bestraffing op my uytstort, om dat ik gezegt hebbe, dat den uytgang van de longpypslagader kromagtig schuyns is, dewelke die rechtzinnige Bidlo altydt lynrecht oordeelt; ik zegge namentlyk, dat ik menigmalen den gemelden loop hebbe aangemerkt, en dat ik evenwel daarom niet verzekere, dat dezelve altydt op gelyke wyze voortgaande gevonden wort: want niemant zal ontkennen, dat men ligtelyk toestaan kan, dat 'er dikmaals een menigvuldiger speling van de natuur in deze klynder vaten gevonden wort, als in de grote slagader.
Op de 459. bladtz. wort 'er geantwoort op de berisping, die hy maakt, om dat ik in een openbare vertoning gezegt hebbe, dat de gesteltenis van 't bloet in de longepypslagader en in de long slagader het zelfde is.
Namentlyk dat het gelogen is, dat ik zulks volkomentlyk gezegt hebbe; en dat dit hem, afwezig zynde, verminkt en verdraayt is aangebragt; daaren boven, dat ik die woorden, dewelke ik toen ter tydt hebbe voortgebragt, niet herhalen zal, tot dat hy geantwoort zal hebben op de dwalingen, waar van hy klaarblykelyk is overtuygt; want dat ik zie, dat hy gestadig met zyne nieuwe verzinningen het tracht te maken, zo dat hy uyt de benaauwtheden, waar in hy zit, ligter geredt kan worden.
Hy oordeelt, dat het zyne bestraffing waardig is, om dat ik ook van een slagaderbreuk en andere zaken geschreven hebbe; dewyl 'er voor deze vele Autheuren voor my diergelyks hebben aangetekent. Welke bestraffing ik met het volgende antwoort wederlegge, namentlyk op de 460. bladtz. Zo Bidlo de waarheyt schryft, volgt hier uyt,
Voor eerst, dat onze aanmerkingen met die van anderen bevestigt worden.
| |
| |
Ten twede. tone ik aan, schoon andere de zelfde zaken gehandelt hebben, datze die op de zelfde wys niet hebben verrigt: want ik hebbe andere vermaningen, hulpmiddelen, en werktuygen gebruykt; en niemant voor my heeft een slagaderbreuk door een ring genezen.
Ten derde. legge ik voor ogen, hoe Bidlo met een quaataardig gemoet anderen, die aanmerkingen, van anderen medegedeelt, vergadert hebben, met lof verheft, maar my veragt, en oordeelt bestraffens waardig te zyn, alhoewel ik myne eygene en met meer figuren en vermaningen verrykte aanmerkingen hebbe uytgegeven.
Op de 462 bladtz. hebbe ik aangetekent, dat hy onze aanmerkingen al te schielyk doorgelezen, en op de voornaamste zaken geen acht geslagen heeft;
Dat daarenboven Bidlo maar op weynig plaatzen aanmerkingen uyt de Autheuren bybrengt, maar op de meeste plaatzen zyn gebrek uytblinkt.
Alwaar op de 463 en 464 bladtz. van een onvruchtbaarheydt, en de vaten in 't hart gehandeIt wort, wort 'er aangetekent, dat hy, volgens zyne gewone manier, listig en bedrieglyk onze woorden verdraayt heeft, 't welk op ider bladtz. moest aangemerkt worden.
Voorts wort 'er aangetekent, dat hy gehele naamlysten van Autheuren doorzogt heeft, of liever heeft laten doorbladeren, maar dat hy de aanmerkingen zelfs niet doorgelezen heeft.
Op de 466 bladtz. wort 'er reden gegeven, waarom ik 'er geen bloedtvaten bygevoegt hebbe, alwaar ik de aanmerking van de qualyk gestelde darmen, baarmoeder, enz. aantekene, namentlyk, dat ik alleenlyk in die delen heb wille beschryven, 't geen 'er in de gemelde voorwerpen tegen de natuur voorqaam.
Op de 467 en volgende bladtz. worden de lasteringen wederlydt, die Bidlo in overvloedt tegen my uytstort; en daar wort te gelyk geantwoort op 't gene, 't welke hy tegen onze berydingen uytgebraakt heeft.
Te gelyk wort 'er de buytensporige onkuyschheydt van Bidlo aangetoont.
Op de 470 bladtz. antwoorde ik op dat gene, 't welk hy van de slagaaderen aanmerkt, dat ze namentlyk altydt van groter tot klynder takken uytgaan; dat het tegendeel blykt uyt de figuren van Bidlo, en dat hy in deze verdediging niet gedagt heeft, wat 'er geschiet, alwaar een aanmerkelyke inmondiging van slagaderen met slagaderen te vore komt.
Laat nu de Lezer oordelen of hy zyne beloften gehouden heeft.
Want hy hadde belooft, dat hy zich verdedigen zou, waar over hy van my beschuldigt is geweest; en daarenboven hadde hy belooft, dat hy de dwalingen in de ontleedtkunde van my begaan zoude aantekenen; onder- | |
| |
tusschen is 't gebleken, beschydene lezer, hoe Bidlo gestadig getragt heeft van ontleedtkundige verschillen af te wyken, die met vrucht onder de ontleders zoude kunne werden overwogen: Derhalven zult gy my gemakkelyk verschonen, dat ik na dezen onzen overwonnene haayrklover alle gelegentheydt afsnyde, om ons te beroven van de uren, tot het onderzoeken van ontleetkundige zaken geschikt: evenwel zal ik niet nalaten wydtlopiger te antwoorden, zo gaauw hy in een openbare ontleding in een menschelyk voorwerp zal aangetoont hebben:
Voor eerst. dat de huydtklieren grafnaaltsgewys zyn, gelyk hy die verklaart en afgebeelt heeft.
2. | 't Gene hy van het middelste herssenvlies of spinnewebsvlies en deszelfs bloetvaten in zyne figuren heeft laten afbeelden. |
3. | De verdeling en verspryding van de groote slagader, met zyne figuren overeenkomende |
4. | In een menschelyke milt celletjes, dwersche vezelen, klieren, of dat midden, daar hy van droomt, tusschen de ader en slagader. |
5. | De wortelen van de galblaas uyt den bodem uytspruytende, gelyk hy dezelve afgebeelt heeft; namentlyk dat die werktuygen, die hy voor wortelen afgebeelt heeft, in der daat wortelen van de galblaas zyn, uyt den bodem spruytende, en de ingeslote gal in de holligheydt van de galblaas uitstortende. |
6. | Dat de bloetvaten zodanige loop houden onder de naaltsgewyze tepels, en huydtklieren, als hy haar toegeschreven heeft; en dat de klieren tusschen de tepels zodanig bymalkanderen gelegen zyn, gelyk hy haar heeft laten afbeelden, tegelyk ook de haayrige watervaatjes tusschen de klieren gelegen. |
7. | Dat de quikzilver vloeyt door de gaten van de naaltsgewyze tepeltjes. |
8. | De slagaderen door de herssenen verspreyt, de vliezen en de zelfstandigheydt der herssenen weggenome zynde; als ook de overige zaken met zyne figuren overeenkomende, enz. |
Ik worde meer en meer in myne voorneme bevestigt, om Bidlo nadezen niets te antwoorden, eer dat hy deze dingen, en dat gene, 't welk ik daar enboven met recht van hem gevordert hebbe, zal volbragt hebbe; om dat ik meer en meer zie, dat dit overleyt wordt, om my van myne bezigheden tot haayrklovereyen en beuzelingen te trekken.
Want nadat ik zo verre in dit antwoort gekomen was, dat ik begon te denken om een eynde daar van te maken; komt my op nieuws zeker snapper uyt een schuylhoek aantasten, en schryft een zeker twede boekie tegens my; Ik bemerke, wat hy in 't zelve onderneemt: Bescheydene Lezer,
| |
| |
ik verzoeke, zulks niet qualyk te nemen, dat ik den autheur van 't zelve onder het getal van de snappers rekene: want het is haar eygen, de zaken die in zich zelfs ernstig en nuttig zyn, zonder enig acht daar op te slaan, in gekscheringen en spotternyen te veranderen. De onze komt op de zelfde manier te voorschyn en is 'er op uyt, om de zaak niet voor de vuyst te verdedigen: want hy weet, dat hy daar toe niet in staat is, maar om de oogen van de lezers te verduysteren, geeft hy, na de wyze der guichelaars, wegens zyne bygebragte quackies gelegentheydt tot lachen; op dat men minder bespeuren zou, hoe schandelyk Govert zyn geding verliest: echter zal ik de zaak beknoptelyk in ordre voorstellen.
Den bescheydene Lezer is niet onbewust, dat ik voor dezen in een agtervolging van Jaren myne ontleet en heelkundige aanmerkingen geschreven en daarna met den druk gemeen gemaakt hebbe; verschyde brieven op verschyde tyden en plaatzen zyn 'er ook aangaande ontleetkundige zaken aan my geschreven, waar op ik myne antwoorden heb late volgen, en daar na late drukken, weynig lettende (nademaal ik zo zeer over de nettigheydt van styl niet bekommert was, als over het wezen van de zaak) of een en 't zelfde woort menigermalen voorquam, en van de schryveren zomtydts meer als eens gebruykt wierden de woorden, wonder, wonderbaarlyk, verwonderenswaardig enz. by voorbeelt in de eerste aanmerking staat, een wonderbaarlyke steensnyding in een vrouw van 80 jaren. in de 25. aanmerk. 't is te verwonderen, dat de binnenste mont van de baarmoeder in een baring uyt zinkt; en een weynigje daar na, 't is te wonder om te zeggen, met hoe groot een wanschapenheydt die gemelde mont van de baarmoeder zich vertoont heeft in de 28 aanmerk. de zieke heeft de pyn zo manhaftig uytgestaan (namentlyk in een afzetting van een verkankerde roede) dat het een ider tot een verwondering strekte. in de 95. aanmerk. een verharde of schirreuse verdikking en wonderlyke vernaauwing van den endel darm na een moeyelykheydt in 't watermaken, en diergelyke meer.
Onze wonderbare, en verwonderenswaardige Snapper neemt dit qualyk, en veracht zulks met een grote trotsheydt, ja hy rekent het my tot een misslag. Maar eylieve, wat quaats kan 't in deze zaak? beledigen die woorden zyne zuyvere oren? Dog om zyn zin te doen, zal ik na dezen zorg dragen, dat een en 't zelfde woort niet te dikwils in den tweeden druk voorkomt.
Voor 't overige begrype ik niet volkome, wat zulks zeggen wil aangaande de Mennonist, of geen Mennonist en Petrus. Dit verstoort hem misschien, om dat 'er in myne aanmerkingen de naam van Petrus voorkomt; na dezen zal ik, om hem alle gelegentheydt van haayrkloven af te snyden,
| |
| |
van Lambertus spreken, of van Nicolaus; en zo de Mennonist geen Petrus is, laat hy derhalven Lambertus, laat hy Nicolaus zyn; maar byaldien voor den laasten de titul van Mennonist niet genoeg is, laat hy dan Ondankbaar zyn. Zo deze namen niet genoeg zyn, laat hy 'er beter, en die hoger te verheffen zyn, leren van die genen, over wiens wysheydt hy zich verwondert. Byaldien hy nog meer wonderbare dingen begeert, laat hy zorg dragen, dat 'er een geschiedenis van 't leven van den wonderbaarlyken Govert gedrukt wort, waar in ontelbare wonderlyke zaken zullen voorkomen; namentlyk zyne wonderbare, en tot verwonderens toe bekende zedigheydt, zyn wonderlyke manier van leven, zyne wonderbaarlyke wetenschap van geleertheyt en welsprekentheyt, zyne wonderlyke kennis in de Ontleet en Natuurkunde; ja zyne verwonderenswaardige en volmaakte ervarentheydt in de Geneeskonst.
Eenige misstellingen in 't drukken of in de Latynsche taal, zyn 'er door haast in dit antwoort ingeslopen, die de goetgunstige Lezer gemakkelyk zal verbeteren; nogtans moet ik Bidlo waarschouwen, dat hy onderscheydentlyker onderzoekt, eer hy een lyst van misstellingen opschryft, op dat hy niet wederom zodanige, die lichtelyk uyt de Autheuren bewezen kunnen worden, voor fylen rekene, welke misslag hy in 't voorgaande begaan heeft; by voorbeelt,
In de eerste Brief pag. 8. l. 9. ultimâ. quod quartam propositionem attinet. lees Valer: Max. l. 1. c. 1. de religione, exemplo 14. sed in his quae custodiam religionis attinent &c. Visuntur voor videntur. Terent. Eunuch. act. 3. scen. 4. v. 7. Visam, si domi sit. In den 5. Brief pag. 20. lin. 15. glandulis esse obsitae, omnes membranae; daar is voorafgegaan, dicuntur. Maar laten wy 't eens toestaan, ik zal bewyzen, dat het beyde gezegt wort, gelyk in Corn. Nep. in vita Paus. cap. ult. dicitur eo tempore matrem Pausaniae vixisse. Sciebat verbetert hy sciebam, hy heeft niet gezien dat het woort animum voorafgegaan is, op welk woort sciebat ziet. In de 3. Brief lin. 8. op de 17. bladtz. admirari in me illam; dit begrype ik niet, gelyk de onze, passive, maar als een deponens.
Honore consecuto. Zo hy Varro gelezen hadde, zou hy verstaan hebben, dat het woort consequor ook passive gebruykt wort; by voorbeelt, consecuta ansa. Ziet Vossius de arte Grammat: l. 5. cap. 6 toto, enz.
|
|