het [corpus callosum] weeragtig lichaam, en het voorste en agterste gedeelte der herssenen ondergaan heeft, brengt het de wonderbaarlyke inwendige zinnen in ons voort; hy meent, dat ook in dezelfden bast door de verscheide beweging van zommige geesten de daden der geheugenis worden uytgelokt; waarom hy zegt, dat dezen bast met menigvuldige groeven en kronkels gerimpelt is.
Malpighius in tegendeel hout de klieren staande, dewyl hy in zyn verhandeling van den bast der herssenen zegt: ik hebbe in de herssenen der bloedige volkome dieren bevonde, dat den bast een overvloet en vergadering van kleine klieren is; Deze worden in de rimpels en gelyk als uyt gestrektein darmpjes, in welke de witte wortelen der zenuwen eindigen, of, zo gy liever wilt, daar van haar begin nemen, zodanig by malkanderen geschikt, dat de uytwendige oppervlakte der herssenen uyt een verzameling daar van gemaakt wort. Zy hebben een eyronde figuur, dewelke nogtans van de byleggende kliertjes van alle kanten gedrukt wordt, waar door 'er welstompe hoeken ontstaan, zo dat zeer vele tusschen-plaatsen bykans gelyk zyn. En een wynig daar na: en zo men de natuur van de bast met een gemeen voorbeelt zou mogen uyt leggen, zou 'er het maaksel van een granaat appel bequaam toe zyn: want in de gelykmatige verzameling van de greintjes of korreltjes wort 'er een schets van den overvloet der kliertjes, waar uyt de bast bestaat, afgemaalt, maar de vezelen van ider korreltje afkomende, en door het vlies verspreit zynde vertonen een ruwe afbeelding van 't herssenmerg. Om deze klieren in 't gezicht te brengen, gebiedt hy de herssenen in water of olie te koken, en op dat ze duydelyk te voorschyn zoude komen, leert hy, dat men boven op de bast zwart gemaakte brandewyn gieten, en die wederom zagtjes met katoen afnemen zou; ondertusschen wederleit hy grondelyk de redenen, welke Warthonus tegen de klieragtige natuur der herssenen ingebragt heeft. Dat de goddelyke Hippocrates dit gevoelen al gehat heeft, betuygen deszelfs woorden in 't boek van de klieren, op de derde afdeling. het hooft heeft ook klieren, namentlyk de herssenen, dewelke een klier gelyk zyn: want de herssenen zyn wit, en ligt te breken, niet anders, als een klier. Aan dit gevoelen hebben behalven
Vieussens, in zyn beschryving der zenuwen, op het 10. hooftstuk van het 1. boek, alle de hedendaagsche geneesheren en ontleders tot nog toe haar zegel gehangen.
Maar nu, wanneer ik uyt Engelant wederkerende het geluk hadde van U wederom te groeten, verheugde ik my by uytnementheyt over dat gezicht, 't welk de zelfde bastagtige Zelfstandigheit, zeer net van U bereidt, vertoonde; want ik konde bespeuren, dat den gehele bast niets anders was, als een zeer verbonde ineenschakeling en zamenstel van zeer kleine bloetvaatjes.
Derhalven verzoek ik U op het ernstigste, zeer beroemde Heer, dat het U