| |
| |
| |
Antwoort Van Fredrik Ruysch, Aan den zeer Ervaren Heer Johannes Christianus Wolf, M.L.
Op deszelfs ontleet-kundige voorstellige Brief.
Aangaande de Rokken der Darmen, Klieren, enz.
Zeer Ervare en Geleerde Heer.
HOe meer redeneik hebbe, om uwe uytmuntende deugde te omhelzen, en hoog te schatten, hoe spoediger oordeel, ik U, op uwen brief, met liefde en goetherrigheit omtrent my, als ook met een byzondere geleertheyt vervult, te moeten antwoorden, en U myn gevoelen te verklaren van die dingen, dewelke gy my hebt willen voorstellen.
Gy toont geleerdelyk in uwen brief, dat het grondig kennen van 't wonderbare maakzel van 's menschen lichaam geen geringe zaak is. Waarom ik my over de onachtzaamheit van die genen, aan wien het bewint om deze dingen op 't nauwkeurigst te onderzoeken, en te onderwyzen aanbevolen is, verwonderen moet, dat zezo wynig of niets in deze konst uytwerken, Ja liever gewoon zyn enkel woorden te geven, als ware zaken voor te stellen, en door een naarstig onderzoek de waarheden uyt te pluizen, en voort te zetten; maar alwaar zy van een andermans werk wat kunnen ontrekken, hoe vaardig zyn ze daar dan by!
Gy oordeelt ook zeer wel, dat het bezigtigen der dode lichamen van beesten den weg gebaant heeft tot het ontleden der menschelyke lichamen; want
| |
| |
onlangs een gedeelte van een [mamma] mam van een walvis onderzoekende, kreeg ik gelegentheyt, om iets nieuws in de borsten of mammen der menschen te ontdekken; dit niet tegenstaande oordeel ik, dat men zo veel niet vertrouwen moet op de delen der lichamen van beesten, dat men ze aanstonts door een vergelyking over brengen mag tot de delen van menschen, maar naderhant moet men overgaan tot de menschelyke, en onderzoeken, of 'er enige overeenkomst gevonde wort, op dat men die genen niet misleyt, dewelke alleen met de redenering, en niet met een gedurige aanschouwing te vreden schynen te zyn.
Daar en boven steunt uwe derde stelling op een vaste reden, namentlyk, dat het niet genoeg is alleen de ingewanden met het mes te openen, maar dat men die ook naauwkeurig moet beschouwen, nadien 'er meer dingen met haar diep verenigt zyn. Daarom oordeel ik, dat 'er ook veel aangelegen is, dat imant weet, op wat wys de voorwerpen ten toon gestelt worden; want zommigen moeten na het drogen, andere versch uyt het dode lichaam gehaalt, vertoont werden, maar zeer vele komen niet anders als in een balsemagtig vogt dryvende in 't gezicht, voornamentlyk die, dewelke wegens haar weekheit niet kunne gehandelt worden, gelyk daar zyn de herssenen, enz.
Wat het getal der rokken van 't gedarmte aanbelangt, na een naarstig onderzoek heb ik myby die genen vervoegt, dewelke een viertal gestelt hebben, namentlyk den zeer vermaarden Willis, Verheyen, en andere zeer nauwkeurige ontleders.
Ik hebbe geen twist over de drie uytwendige, namentlyk de gemene, vlezige en zenuwagtige rok, voor zo veel haar bestaan aangaat; maar of de vierde namentlyk de wollige rok gevonde wordt of niet, hebben zommige en zeer geoeffende ontleders getwysfelt.
Na dat ik de bloetvaten zelfs, daar door verspreyt, heb ondervonden, heb ik niet langer over dezelve kunnen twyffelen, Ziet de 4. fig. van de 12. tafel; het is echter een moeyelyk werk dezen vierden of wolligen rok van de zenuwagtige zodanig aftescheiden, dat een deel daar van, met bloet-vaten voorzien, van de zenuwagtige afhangt, zonder merkelyke quetzing; zonder dit nogtans is het moeyelyker den loop der bloet-vaten door den zelven te vertonen.
Die genaamt worden oogluykende kkp-vliezen, namentlyk [rugaeseu Juga] rimpels, of latten, door den nugteren darm verspreyt, nemen voor het grootste gedeelte haar oorspronk van de verdubbeling van den wollige, en niet van den zenuwagtigen rok; schoon verscheide en niet van deminste ontleders het tegendeel staande houden, zeggende, dat den zenuwagtigen rok ook breder is als de anderen, om de rimpels of de gemelde klap-vliezen voort te brengen; maar wanneer de wollige rok van den zenuwagtigen afgeschei- | |
| |
den is, verdwynen de gezegde klap-vliezen voor het grootste gedeelte, (zo niet in 't geheel) blyvende even weldede sporen daar van over. ziet de 3. fig.
Deze rok is zeer dikmaals bezet met veel [mucus] slym, dewelke dagelyks met den afgang ontlast wort, voornamentlyk na het innemen van een [purgatio] buykzuivering, of [diarrhaea] een buyk-loop; dit darm-slym is zeer nodig voor deze inwendige wollige rok, op dat dezelve niet gequetst wort, 't geen lichtelyk zou gebeuren van scharpe dingen, gegeten, of ingeslokt, of in 't lichaam voortgebragt, maar zo het zelve langer als 't behoort blyft zitten, en in een groter menigte voortkomt, doet het ook de darmen hinder aan door zyn lang vertoeven, blyvende aan de wollige rok vast zitten, en belettende, dat de gyl niet wel tot in de wortelen van de melk-vaten komen kan.
Die genen, welke de vierde of wollige rok ontkent hebben, hebben te kennen gegeven, dat zommigen het darm-slym voor een byzonderen rok hebben gehouden; maar hoe ongerymt dit berigt is, blykt uyt het aangehaalde.
Anderen houden dezen wolligen rok voor den klierigen rok, den welken nogtans deze benaming niet past, namentlyk ten aanzien van den oorspronk der zo genaamde klieren: want ze komen niet voort uyt dezen rok; dit niet tegenstaande zou dezelve de klierige rok gezegt kunne worden, voor zo veel dezelve klieren in zich bevat; maar de gemelde klieren nemen haar oorspronk van den zenuwagtigen rok, of zo gy liever wilt, van de bloetvaten, uyt welkers zappige en weeke uyteyndens zy voortkomen.
Ik bevinde, dat deze zo genaamde klieren, dewelke ik na dezen [glandulae spuriae] bastaart klieren noemen zal, om dat ze geen ware klieren zyn, wel enige overeenkomst hebben met die ronde lichaamtjes, uyt welken de milt voor het grootste gedeelte zamengestelt is, en waar van ik in het antwoort op den vierden brief gehandelt heb: want wanneer alle de slag-adertjes door de darmen verspreit opgevult zyn, wordt ook het geheele gestel van de gezegde kliertjes vervult, en wortbevonde te bestaan uyt enkele zappige en weeke voortbrengingen van vaten, dewelke gelyk ze in de milt een andere natuur schynen aan te nemen, alzo zyn ze ook week en zappig, zo dat ze lichtelyk tot niets kunne gebragt worden, schoon ze met de uyteyndens der vaten zamenhangen: maar men moet haar niet houden voor lichamen op zich zelfs bestaande, alwaar vaatjes na toe lopen, zy worden ook niet met een eyge vlies bekleet, het welk nogtans in een ware klier vereischt wort.
Wat het gebruyk dezer bastaart klieren aanbelangt, ik erken wel geen ander, als de ontleders dezer eeuw haar toegeschreven hebben, namentlyk, dat dezelven dienen tot bevogtiging en glatmaking van de holligheyt der darmen; maar ik oordeel, dat dit, 't welk zy in de klieren stellen tege- | |
| |
schieden, gemaakt wort in de uytgerekte uyteyndens der vaten, dewelke tot dien eynde zappiger en weker zyn.
Mogelyk zal imant zeggen, wat is 'er aangelegen, of het zappigeren weker voortbrengingen der vaten, dan of het ware klieren zyn, zo wy maar omtrent het gebruyk eens zyn.
Ik antwoorde; zo onbedachtelyk spreken wel die menschen, dewelke niets als dat zy zelfs doen, gewoon zyn voor goet te keuren; maar hoe dwaaslyk zoude imant geacht worde, zo hy zeide; wat kan het my schelen, of ik weet, dat de vingeren van de hant langront dan of ze driehoekig zyn, zo het maar vast gestelt wort, dat ze de werktuygen van 't tasten, en andere doeningen zyn? of wat raakt my dat, of de opklimmende stam van de grote slagader in beide de zyden drie grote takken uytzent (gelyk de Professor Bidloo verkeerdelyk, tot grote schade der studenten heeft laten afbeelden) of niet, zo ik maar weet, dat het bloet door de opklimmende stam gebragt wort na de delen boven het hart gelegen.
Evenwel zal ik 't zeggen, van wat nuttigheit het is te weten, of het ware klieren zyn, of niet; nu kan men onderscheidentlyker begrypen, van waar in de verzweringen der darmen zo een overgrote bloetstorting zomtyts voortkomt, dewyl namentlyk deze zweren gemeenlyk zo niet altyt, de bastaart klieren aantasten; en nadien deze klieren bestaan uyt enkel voortbrengingen van vaten, zyn ze gevolgelyk bequamer om bloet uyt te storten, als de ware klieren, tot dewelke alleenlyk de bloetvaten toeschieten.
Wilt ook niet geloven, zeer Ervare Heer, het welk nogtans zommige geoordeelt hebben van alle de klieren, namentlyk, dat ze zyn uyteindens van omgewonde bloetvaten; ten minste van deze moet men het geenzints vast stellen, maar de gemelde voortbrengingen lopen liever by na regt uyt op de manier van uytgediende verfquasjes of penceeltjes, zonder een merkelyke bogt.
Ik oordeel het ook aanmerken, waardig te zyn, dat de waschagtige stoffe wat stark in de darmschyl slagaderen aangedronge, door deze lichaamtjes of bastaart kliertjes zich nedergezet hadt in de holligheyd der darmen, zomtyds zyn rode Couleur verlaten hebbende, 't geen vermakelyk om te zien was. Waarom zou men ook niet geloven, dat zulks by na even eens in een levendig mensch geschieden kan, namentlyk in een [plethora] overvloet van 't bloet, of in een zeer geweldige beweging van 't zelve, waar in de menschen zomtydts zonder een voorgaande verzwering der darmen een groote menigtevan bloet, zonder pyn, quyt raken?
Zodanige darmen bewaar ik in myn Cabinet, in de welken de bastart klieren een witte stof in zich begrypen, schoon de darmschyl vaten zeer root van coleur zyn; van welke zaak ik geen andere oorzaak erkenne, als dat de gemelde uyterste voortbrengzels der vaten zo fyn zyn, dat de waschagtige stoffe na behoren aangedronge zynde, de ingemengde menie, of iets dierge- | |
| |
lyks, in haar voortgang verlaat, en alzo zonder enige coleur in de holligheit der darmen ingaat.
Boven heb ik gezegt, dat deze bastaart klieren haar oorspronk nemen van den zenuwagtigen rok, of zo gy liever wilt, van de bloedvaten, nademaal zy zo vast zitten aan den zenuwagtigen rok, datze, wanneer de wollige rok te gelyk met de bastaart klieren van de zenuwagtigen rok afgescheide zynde, een klaarblykelyk indrukzel in den zenuwagtigen rok nalaten. Welk indrukzel ik houde als een bant, waar door de gemelde zappige voortbrengzels der vaten gelyk als gebonde worden, op dat ze niet van malkander afwyken. Ziet de i. fig.
Omtrent den zenuwagtigen rok staat verder aan te merken, dat de bloetvaten door den zelven meer in getal verspreit worden (gelyk de zeer vermaarde Willis en Verheyen wel aangemerkt hebben) als door de andere rokken; Ja de vlezige zelfs heeft veel minder bloedvaten, als de zenuwagtige. Ziet de twede fig. het welk ik oordeel nodig te zyn, nademaal de bastaart darmklieren en de zenuwagtige rok, dezelve meer van noden hebben als den vlezigen rok; want de bastaart klieren hebben gestadig een nieuwe toevoer van noden om een deugdelyk vogt, tot het bevogtigen der darmen geschikt, voort te brengen.
Geen ander gebruyk oordeel ik dat men deze klieren in een natuurlyke staar toeschryven moet.
Maar denk niet, dat al het waterig vogt, het welk na een ingenome buykzuyvering, of in een loop, wanneer niets als een wateragtige stoffe ontlast wort, in 't geheel uyt deze bastaart klieren en [pancreas] 't maagkusse voortkomt, gelyk zommige gestelt hebben: want een groot gedeelte wort ook uytgedreven door de togt-gaten of Pori der darmen, waar mede de darmen in overvloet voorzien zyn; deze pori zyn van een verscheide wydte, waar van zommige zichtbaar, gelyk ik in myn Cabinet vertonen kan, andere gemeenlyk onzichtbaar, dewelke ook niet te voorschyn komen als door een starke perssing.
Verder spreekt gy, Ervare Heer, van de zitplaats der bastaart darmklieren: zy worden gevonden door de gehele lengte der darmen; in de dunne darmen zyn ze niet alleen eenzamig, maar ook by malkanderen lopende, dog in de dikke darmen zyn ze eenzamig of verspreit. In den nugteren darm bezetten de verspreide bastaart klieren niet alleen de plaatzen tusschen de oogluykende klap-vliezen of rimpels gestelt, maar komen ook voort uyt die rimpels of oogluykende klap-vliezen, Ziet de 6. fig.
Maar die tot een koppel by een verzamelt zyn, lopen niet over de gemelde rimpels heen; gelyk de vermaarde Peyerus wel aangemerkt heeft.
| |
| |
Wat het getal en zitplaats van de verspreide klieren door den rant van de klap-vlies van Bauhinus verspreit aangaat, ik bevind, dat ze niet alleen gelegen zyn op deszelfs rant, maar ook op de gehele vlakte, dog dit heb ik in de 12. tafel niet kunne uytdrukken, dewyl 'er geen plaats voor open was.
Zy zyn zeer veranderlyk van getal, in deze zyn ze meer, in anderen minder, zo dat het een zwaar werk zou zyn hier een zeker getal daar van te willen stellen, zyt hier mede gegroet, en ik ben
Geheel uwe Vrient,
FREDRIK RUYSCH.
|
|