weging van de gyl zo lang onbekent is gebleven. Dog eyndelyk in de volgende tydenmoesten dezelve niet alleen door het mes worden geopent, maar ook naauwkeuriger bezichtigt, nademaal meer ingewanden inwendig met haar verenigt zyn; en men heeft, behalven andere zaken, ontdekt, dat derzelver 't zamenstel niet enkel vleesch is, maar uyt verscheide [tunicae] rokken of bekleetzels bestaat. Gemeenlyk worden haar drie rokken toegeëigent, als blykt uyt den Mensch-beschryving van J. Riolanus, op het 12. hooftstuk van 't 2 boek, op de 171 bladtz. Een [tunica communis] gemene komende van het [peritonoeum] buyk-vlies, en twe eygen, waar van de buytenste de [tunica nervosa] Zenuwagtige, en de binnenste [tunica carnosa] de Vleeschagtige genaamt wort, maar het
[mucus intestinorum] darm-slym hangende aan de darmen wiert voor dezen gezegt van het dikste deel des gyls zyn oorspronk te nemen. Daar na heeft de vermaarde Willis aangetoont, dat 'er geen drie, maar vier rokken zyn, en dat, dat gene, het welk zy darm-slym of het overblyfzel van de gyl gemeenlyk genoemt hebben, een ware rok is, en de [tunica villosa] wollige of liever klierige genaamt moet worden. Bibl: Anat: H: 1. p: 104. en 107. en deze stelling is by alle ontleders aangenomen, waar onder ook gerekent moet worden de beroemde Verheyen, op het 10. hooftstuk van de elfde verhandelinge van zyne ontleet-kunde, op het 45. bladtz. Maar wanneer ik onlangs, zeer Ervare Heer, het geluk hadde met U te mogen spreken aangaande zommige nieuwe ontdekkingen in de ontleet-kunde, betwiste gy wel het getal der rokken niet, maar gy gaf te kennen, dat gy grotelyks twyffelde, of die vierde rok van Willisius wel genaamt moest worden de [tunica glandulosa] klieragtige rok, nademaal gy door menigvuldige ontledingen anders ontdekt hadt. Maar de begeerte om U over meer andere zaken te horen, en de gelegentheyt des tydts lieten niet toe, dat ik U overvloedig en net genoeg daar over konde horen spreken, nogtans is het verlange om uwe gedagten ten volle te verstaan my altydt bygebleven; maar ik konde geenzints zien, op wat wys ik myn wensch magtig zoude worden, dewyl door de afgelegenheydt van plaatzen onze onderlinge zamenspraken belet wierden eyndelyk; heb ik besloten U, beroemde Heer, een brief te schryven; denzelve zende ik U nu toe, ernstig verzoekende, dat het U behage volgens uwe goetheyt, die gy omtrent meer anderen al over lang bewezen hebt, uw gevoelen aangaande het maakzel der darmrokken ten nutte der ontleet-kunde te melden. Maar ik heb daarenboven ook gezien zommige
[glandulae solitariae] eenz me kliertjes der darmen, gelegen op een gehele andere plaats, als de Autheuren haar gemeenlyk toegeschreven hebben. Derhalven laat my toe, beroemde Heer, dat ik met U over dezelve in dezen brief te gelyk handele. Volgens myn Oordeel heffen die genen de ouden al te hoog op, welke haar