uw antwoort op den derden brief van den Hr: Gaubius beschreven en afgebeelt aanschouwde; verheugde ik my zeer, dat deze dingen niet alleen van U zelfs in 't openbaar waren getoont, maar ook in 't licht gebragt, zo dat die, die dezelve gezien hadden, haar vergankelyk geheugen konde versterken; en wien dat niet gebeurt was, konde door fraye en zeer nauwkeurig afgemaalde figuren een denkbeelt daar van krygen.
Gy zult het niet qualyk nemen, beroemde Heer, dat ik u behalven de zeer naauwkeurige gegevene afbeelding dezer vaten, nog iets anders omtrent dezelfde delen ten besten van 't gemeen verzoeke; ik heb namentlyk met verwondering gezien, wanneer gy my en anderen aan uw huys verschyde herten door een geheel byzondere konst bereit vertoonde, dat zich niet alleen wat zeltzaams en nieuws omtrent de vaten van 't hart, door de hart-oortjes lopende op deede, maar ook een wonderbaarlyke figuur der zelver oortjes, als mede een ongemeen fraay weefzel der [fibrae motrices] beweegvezeltjes, lopende door het uytwendige gedaante van 't regter oortje; ik heb my niet lang stil gehouden, of hebbe aanstonts alle de ontleet-kundige Autheuren, die ik by de bant hadde, zo oude als nieuwe doorbladert, of ik ergens dit maakzel beschreven of afgebeelt zoude vinden; maar ik bespeurde, dat de meester, waar onder Horstius, Riolanus, Louwerus, Bartholinus, en Blankardus, in haar figuren de hart-oortjes zodanig afgebeelt hadden, als waren het alleen zekere mismaakte vleezige deeltjes aan 't hart hangende; en eyndelyk heb ik ook ingezien de tafelen van den Hr: Professor Bidlo, of hy misschien deze delen naauwkeuriger afgebeelt hadt, maar ik wierde gewaar, dat dezen de figuur van die delen niet gelukkiger, als de anderen uitgedrukt hadt. Derhalven nadien ik in myn hoop ten eenemaalbedrogen ben, wen de ik my tot u, zeer beroemde Heer, wien het gelukt is, die manier van te bereiden ondervonden te hebben, waar door gy alle de delen van 't lichaam zo als ze in haar natuurlyke en levendige staat zyn, bewaren kunt, en ik verzoeke, dat gy het maakzel en figuur dezer delen, zo als gy het my en anderen vertoont hebt, ook gemeen wilt maken: want niets kan 'er aan de liefhebbers der ontleet-en genees-kunde aangenamer zyn, als dat gy uwe menigvuldige nieuwe ontdekkingen aan anderen mededeelt; en nadien
ik daar en boven gezien hebbe, dat alle de Autheuren omtrent het maakzel dezer delen misgetast hebben, twyffel ik ook zeer, of ze ook niet omtrent het gebruyk dezer delen gedwaalt hebben? Derhalven verzoek ik ootmoedig, dat gy U verwaardigt my en de gehele geleerde werelt uw gevoelen over deze zaak te openen, 't welk ik my van uw beleeftheyt toelegge, die ben.
Uwe Dienstwillige Dienaar.
BARTH. KEERWOLF.
Medicyne Doctor.
Amsterdam den tweeden van Louwmaant 1697.