en boven waren de ontleders gewoon wegens gebrek van menschelyke herten alleen de herten der beesten in te zien; waar door zy ingenomen zynde, hebben over verscheide dingen, dewelke omtrent het herte en hertoortjes van een mensch aan te merken zyn, een verkeert oordeel gevelt: voegt hier by, dat het menschelyke hert wegens de dunnigheyt van de regter muur, gemeenlyk zeer slap is, en onbequaam tot de afbeelding van het regter hartoortje, het welk daar aan gehegt wort; daarom hebben zommige ontleders in 't afbeelden der beweegvezels van 't hert, de herten van Schapen en Kalveren te baat genomen, het welk lichtelyk kan worde getoont uyt de figuren van zommigen, die daar van een grote, dog ydele roem door de werelt hebben uytgestrooyt: zonder een voorgaande gemelde herstelling van 't hert, zal niemant lichtelyk die bloetvaten vertonen, dewelke uyt de oortjes zelfs als uytgestrekte vaten, voortkomen, en voor het kleinste gedeelte door de hartoortjes, maar voor het grootste, door 't hert zelfs verspreit worden, gelyk dezelve op myn snykamer bewaart, en in de 4. fig. van de 11. tafel vertoont worden. Zonder voorgaande natuurlyke herstelling, kan men met ons gezicht, zo nauwkeurig de verscheidentheit der beweegvezels van de oortjes, voornamentlyk in 't uytwendige gedaante, niet gewaar worden, als ik U, Ervare Hr: en anderen, die 'er tegenwoordig stonden, in onze afgezonderde demonstratie vertoont heb. Men moet ook aanmerken, dat de hartoortjes in de [Diastole seu dilatatio] uytspanning een andere gedaante verkrygen, als in de [Systole seu conctractio] toetrekking; in de afbeelding van de oortjes, heb ik de Plaatsnyder geen toegetrokke oortjes gegeven, maar, gelyk 't behoort, door onze nieuwe en ongehoorde konst, opgespannen, tusschen week en hart, op dat hy, zo veel 't wezen konde, de natuurlyke gedaante gestadig zoude aanschouwen, tot dat hy dezelve geheel en al hadt afgemaalt; het welk de ontleders niet
gewoon zyn te doen, die eerst de figuren op papieren late schilderen tot dienst van den Plaatsnyder, die dan na deze, maar niet na het voorwerp zelfs, zyn figuren eindelyk maakt; en aldus wort 'er veel van de natuurlyke gestalte verloren. Wilt ook niet geloven, dat beyde de oortjes zo kleyn zyn, als de Schryvers dezelve in haar uytgegeve figuren uytgedrukt hebben; tot een toe hebbenze alle de oortjes afgebeelt, zo als zy dezelve na de doot hebben gevonden, namentlyk toegetrokken: Deze bygebragte figuur vertoont de natuurlyke grootte van de oortjes.
Het linker oortje is ook uytgestrekter, het welk ik gemeenlyk bevinde slangswyze te lopen, en in een omgekromde punt te eyndigen. Ziet de 1. en 2. fig. van de 11. tafel. Het gezegde linker oortje is in zyn omtrek gekamt, gelyk P. Riolanus zeer wel aangemerkt heeft, in zyn mensch-