De Achste Tafel. vervat vier figuren.
Welkers EERSTE vertoont het dunne herssenvlies, (A) de klynen hersenen bekleedende, en dat uyt het lichaam van een Jongeling; daar in komen ons zoo veel zikkelwyze uytsteekzels te vore, (C) als 'er ployen in de klyne herssenen gevonde worden Dit geheele vlies, van de klyne herssenen afgescheyde, hing in vogt, als het afgetykent wiert; 't geen daarom gedaan is, op dat het getal van de uytsteekzels zoo veel te duydelyker ons in 't gezigt zou komen. Verders staat aan te merken, dat deze uytsteekzels door het vloeyende vogt, waar in ze hingen, haar zikkelwyze figuur niet behouden hebben, 't welk daarom de tweede FIGUUR aanwyst. De slag-aderlyke vaten worden in zoo een groot getal door dit vlies verspreyt, dat ik, zoo ik ze hier afgebeelt hadde, de zikkelwyze uytsteekzels ten enemaal zou verduystert hebbe, waarom ik maar eenige takies (B) van ter zyden bygevoegt hebben. D. vertoont zeer korte, tengere, en talryke slagadertjes van de inwendige gedaante van 't dunne herssenvlies voorkomende, een soort van Mosch verbeeldende, 't welk van geen ontleder tot nog toe aangemerkt is.