| |
| |
| |
De Eerste Ontleed-kundige voorgestelde brief Van Johannes Gaubius,
Aan den zeer vermaarden Heer Frederik Ruysch,
Medicyne Doctor en Hoogleeraar in de Ontleed- en Kruyd-kunde, enz.
Aangaande de Hayren, 't Vet, en 't middelschot van 't Bal-zakje; als mede aangaande het net-wys lichaam, onder de opperhuyt gelegen, enz.
Wel Edele en zeer vermaarde Heer.
WAnneer ik eens overweege, en by my zelve gedenke, wat ik, Beroemde Heer, gezien hebbe in de openbaare Anatomische vertooning, onlangs van uw gehouden; en wat nuttigheyd ik al van uw zelfs getrokke, en stilzwygend aangemerkt hebbe, hebt gy my niet alleen groote reden tot verwondering gegeven, maar my ook ten hoogste aangespoort, om dat alles een weynig nauwkeuriger te onderzoeken, en in deze zoo edele en uytnemende wetenschap eenige voortgangen te maken. Gy hebt zoodanig ook de zin en het oog der aanschouwers tot uw getrokken, dat, zoo niet allen, ten minste zeer veelen, en dat wel zeer geleerden (want het zyn altyd geen koks, die lange messen dragen) met de grootste toejuyging en goedkeuring zig over deze vertooning zullen verwondert hebben. En waarlyk, wie zoude door deze ongewoone beschouwing van een dood lighaam, niet als in verwondering werden opgenomen, waar in een zeer nette gedaante van 't aangezigt, als of het levendig ware, te zien was, het welke niet een zeer levendige koleur begoten, gelyk als uyt den witte met
| |
| |
rood vermengt zynde, en waarlyk een roos-koleur hebbende, zonder egter eenig bedrog, smeerzel of blanketzel, een iegelyk scheen toe te lachen.
Derhalven, zoo iemand met my de zuyvere bewaring van dit voorwerp op 't nauwkeurigste bespiegelt en overweegt, zal niet kunnen loochenen, dat 'er nooyt iets diergelyks in een lighaam is bezogt of vertoont. Hoe net en konstig zag men de aderen van 't geheele lighaam onbeschadigt, en in hun geheel, de ledematen, hoewel vast en verhart, buygzaam. Behalven dit, hebt gy de ingewanden, dewelke anderzints de bederving onderworpen zyn, en zeer ligt verrotten, onbedurven, zuyver, en zeer aangenaam voor 't gezigt, vertoont, 't welk byna ongelooflyk schynt. Om veele andere zeldzaame en voorname zaaken van uw vertoont, niet te vermelden, als bekender zynde, dan ik of myns gelyke na waarde genoeg kan uytdrukken: en om deze mynen Brief met een geringe styl opgestelt, met geen meer omwegen op te schikken, en op dat ik niet schyne, vermaarde Heer, uw met zoo groote lof, als gy wel verdiende, op te willen heffen, 't geen ik overlaat aan die geenen, dewelke geleerder en welsprekender zyn, als ik; verzoek ik vriendelyk, dat gy myn pen verschoont, indien ik zonder eenige beschaaftheyd alleenlyk dat gezegt zal hebben, 't geen de zaak zelfs is. Ondertusschen verwonder uw niet, zeer vermaarde Heer, dat ik met ongewassche handen, gelyk men zegt, tot uw nadere, en dat ik onderneeme, uwe ontdekkingen na myn gering verstand gelyk als ter beproeving te brengen, en eenige zwaarigheden tegen te werpen. Nadien uwe byzondere beleeftheyd en goedgunstigheyd omtrent my, waar mede gy my den vryen toegang hebt gegeven tot het bezien van uwe ontleedingen, my aanmoedigt, en daar toe een ruyme deur opent, zoo dat ik ten allen deelen my verzekere, dat gy dit myn vertrouwen niet qualyk duyden, maar met vriendelykheyd en goedgunstigheyd aanneemen zult. Derhalven verzoeke ik ernstig, dat gy my wat verschoone.
Voor eerst. Vermaarde Heer, hebt gy ons getoont, de gierst-kliertjens [glandulae miliares] van de huyd, ten deele door de huyd verspreyd, ten deele onder dezelve gelegen. Nu blyft de zwarigheyd, Of de hayrtjes [pili] uyt dezelve voortkomen ofte niet?
Ten tweeden. Hebt gy alle de aanschouwers vertoont het bal-zakje [scrotum] van een Mensch, op een byzondere en gantsch nieuwe wys verhard, en zoo wel bereyd, dat 'er verscheyde zaken klaarlyk meer in verscheenen, als in eenig ander gedeelte van 't lighaam, of in het zakje zelfs van een versch gestorve lighaam. Indien het met uw gemak overeen quam, Vytmuntende Heer, was ik begerig van uw onderrigt tewezen, Of het gemelde zakje, in 't openbaar vertoont zynde, is geweest van een Gelubde [Eunuchus], (welke nogtans hier te lande zelden gevonden worden) dan of het was van een mensch, nog niet van zyn ballen [testes] berooft zynde. Nademaal, als
| |
| |
ik my wel bedenke, het zelve niet ten eenemaal van vet [pinguedo] ontbloot was; en dat my zoo veel te meer verwonderde, het zakje scheen my door een middelschot [septum], behalven de naad, in twee deelen verdeelt. Hoe veel Autheuren ik doorbladert heb, zeggen wel, dat 'er onder de huyd van het zakje verborgen is zeker vlies Dartos genoemt, makende in 't geheel geen gewag van 't vette-vlies of membrana adiposa: want alle schynenze daar in overeenkomstig te zyn, dat het zakje, wanneer de ballen in zyn geheel zyn, van alle vet is versteken. Gy zult my derhalven, zeer beroemde Heer, gemakkelyk kunnen ontschuldigen, dat ik niet zonder reden my verwondert hebbe, nademaal ik, wegens de bygebragte aanmerking nergens gewag gemaakt te zyn, bevond, namentlyk, dat 'er onder de huyd van 't zakje verborgen legt het vette-vlies, gelyk als in de andere uyterlyke deelen van het lighaam, uytgenomen alleen de roede; maar dat 'er alleenlyk eenvoudig word in agt genomen, het vleezige vlies Dartos, geschikt om 't zakje in te trekken, en te rimpelen. Onder die geenen, welke ik over deze stoffe hebbe doorlezen, is de zeer vermaarde Veslingius, welkers woorden deze zyn: Maar de natuur, zynde tot de sekerheyt geneygt, heeft de zaatvaten, met de ballen uythangende, gelyk als in een vliezig zakje willen verbergen, het welkeze het balzakje noemen, in 't midden met een streep, even of het een naad was, verdeelt. Edog, het zamengestel van dit zakje is niet eenvoudig: want het bestaat en uyt de huyd [cutis], waar aan zyn opperhuyd [cuticula] gevoegt word, en uyt een vleezig vlies [membrana carnosa], het welke hier wel dunder zynde, egter vast aan de huyd gehegt is, op dat het zig daar mede zou kunnen optrekken, en ligter rimpelen, &c. pag. 91.
Gelyk ook de zeer vermaarde Vesalius, die het volgende van het zakje zegt: De Ballen dan, zegt hy, worden bekleed met veele rokken of bekleedzels, zommige gemeen zynde aan beyde de ballen, andere wederom eygen aan ieder bal in 't byzonder. Want de huyd en het vleezige vlies omvangen beyde de ballen, even als het geheele lighaam, en deze worden vastgestelt te zyn de twee gemeene bekleedzels: het eene is wel de huyd, het geen dunder is als eenige andere huyd van 't lighaam, en word gelyk als met zekere naad en rimpels onderscheyden: van zommige word het Scrotum, maar van anderen (die meer Latyn vermynen te spreeken) Scortum gezegt; in 't Grieks word het ὄσχεον genaamt. Het andere bekleedzel is het vleezige vlies, dat insgelyks als de huyd veel dunder is, als in 't geheele lighaam, maar met meenigvuldiger adertjes doorweven. pag. 639.
Insgelyks de zeer vermaarde en naauwkeurige Ontleeder Spigelius, welkers woorden deze zyn: Het heeft in de benedenste plaats een streep, ter lengte uytloopende, waar mede het in een regter en linker deel verdeeld word, en word de naad genoemt. cap. xvi. libr. 8.
| |
| |
Als ik nu geen klaare en duydelyke uytlegging van deze zwaarigheyd in de schriften der gemelde Autheuren genoeg konde bekomen, heb ik by my zelve beslooten, my by de hedendaagzen te begeven, en dezelve te doorbladeren; onder welke de eerste plaats heeft de naarstigen Anatomist de Hr. P. Blasius, dewelke het volgende over deze stoffe ons nagelaten heeft in zyne Anatomische Mengelwerken, aangaande de menschen, en beesten, &c. alwaar hy spreekt van 't getal van het klootzakje, cap. x. Een is 'er, zegt hy, in 't midden met een zekere streep onderscheyden.
Als mede de Hr. Phil: Verheyen, Professor tot Leuven, dewelke gy my boven anderen gerecommandeert hebt te lezen. Deszelfs woorden, van het klootzakje sprekende, zyn dezen: Het word verdeelt in een regter en een slinker deel, door een streep in 't midden, welke zy de naad noemen, en die men in de opening van het zakje, om de vaten aldaar by malkander loopende, myden moeten, &c.
Hier heb ik ook bygevoegt de zeer nette en fraye gesnede Platen van den Hr. G. Bidloo, Professor tot Leyden, dewelke in het derde deel, over de afbeelding van het balzakje, deze woorden gebruykt: Van buyten worden de ballen, buyten de buyk hangende, bekleed met het balzakje, zynde een week en buygzaam vlies, van buyten en van binnen met een naad, volgens deszelfs lengte uytloopende, verdeelt, en met zeer veel vaten doorweven, &c. Maar by niemand heb ik al dat geene, het welke gy ons in 't openbaar vertoont hebt, gevonden, zoo dat ik noodig geoordeelt hebbe, my te vervoegen tot den Autheur zelfs, uyt dewelke zulks voortgekomen te zyn, ik zelfs hebbe aangehoort, op dat ik daar van een klaarder uytlegging van deze zaak zoude bekomen, en zekerlyk weten, of ik misschien zommige dingen tot een klaare en duydelyke bevatting nootzakelyk, in deze Autheuren hebbe voorby gegaan, of niet klaar genoeg verstaan.
Weshalven, zeer beroemde Heer, heb ik van uw durven vorderen een uytlegging van alle deze zaken, gelyk ook de manier om het zakje te prepareeren, zoodanig, dat het middelschot [septum], als mede het vet, vertoont kan worden. Ik wil ook gaarne bekennen, dat ik voor lang nog daar en boven hebbe verlangt na de demonstratie van het net-wyze [corpus reticulare] lichaam door Malpighius [Malpighii] ontdekt, en van de pyramidaals-wyze [papillae pyramidales] tepeltjes, zynde het waare werktuyg van 't gevoel. Ik hebbe zomtyds hier en daar wel iets dienaangaande gelezen, maar het heeft my tot nu toe niet mogen gebeuren, dezelve klaar en onderscheydentlyk in een voorwerp zelfs te aanschouwen.
Ik ben ook gedwonge te bekennen, dat ik nooyt duydelyker het ruggemerg [medulla spinalis], namentlyk, dat het bestaat uyt enkele en ontallyke vezeltjes, door middel van zeer dunne vliesjes aan malkanderen vastge- | |
| |
hegt, gezien hebbe, als in de publike demonstratie op die tyd gehouden.
Dit is het geen, zeer vermaarde Heer, het welke ik uw, om een klaarder uytlegging daar van te erlangen, zonder my te schaamen, heb voorgedragen, ernstig verzoekende, dat gy myn begeerte gelieft te voldoen, ondertusschen heb ik reden van my te verheugen, dat ik de gelegentheyd hebbe, omme tot nog toe uwe Anatomische demonstratien te kunnen bywoonen, ende daar van waarlyk geen kleyne vrugt en voordeel trekken. Maar veel meer zoude ik my gelukkig agten, indien het uw (hoewel door onnoemelyke bezigheden belemmert) niet verveelde, deze zaken tot dienst en gebruyk der Leerlingen in de Medicynen af te beelden; op dat het geen, het welke nog in 't duyster verborgen legt, door uw hulp en iever met meer gemak kan bevat en geleert worden. Indien gy dit niet afflaat, zoo zultge zekerlyk uwe naam veel roem en luyster toebrengen, en grootelyks het herte en genegentheyd van all be-yveraars tot uw trekken.
Wat my betreft, beroemde Heer, ik zal met een geduurige geheugenis de weldaad van uw goedhartigheyd omtrent my hoog achten, en dezelve zal in myn gedagten diep ingeprent blyven, en ik zal nooyt nalaaten, uwen naam met 'er daad en altyd met een dankbaar herte na te jaagen.
Ondertusschen, zeer vermaarde Heer, wensche ik uw gezondheyd, en den Hemel gunne uw nog lang het leven! tot nuttigheyd van den mensch, en deze wetenschap. Vaar nogmaals wel, en houd my, uw zeer toegenege zynde, onder die geenen, dewelke uw van gantscher herte eeren.
V Ed: toegenege en Eerbiedige Vrient
Amsterdam den eersten van Herfstmaand, mdcxcv.
JOH. GAUBIUS.
|
|