Aan den wel edelen en achtbaren heer, den heer Joannes Commelin, Raad der Stad Amsterdam,
Zyn Begunstiger, en zeer geachten Vrient, Wenscht Frederik Ruysch Heil en Welvaren.
Wel Edele en Achtbare Heer.
Uwe byzondere ervarentheyt van alle natuurlyke Zaken, en ook voornamentlyk uwe klaarblykelyke goetgunstigheyt mywaarts, verschaffen my met recht gelegentheydt, om deze beschryving van myn Cabinet aan Uwe Achtbare en my zeer dierbare Naam op te dragen, op dat 'er eenig gedenkteken van onze oude vrientschap, nu al twintig Jaren en daar boven onderhouden, blyven, en dit opschrift zelfs, met deze naam te voorschyn komende, meer ingang vinden zou. Waarlyk, wanneer ik een wel verdiende Begunstiger zoeken moest, wien deze bladeren zoude worden toegeëygent, vonde ik niemant, aan wien ik het meer schuldig was; of wanneer ik een Kenner verkiezen zou, die van deze en diergelyke, alleen het beste van allen zoude kunnen oordelen, konde ik 'er geen vinden, aan wie dezelve met meer recht opgeoffert wierden, als aan U, Wel Edele Heer. Waarom ze zich als van zelfs tot U uytstrekken, en dat uyt een innerlyk gevoelen van dank-