XCIX. Aanmerking.
Een wonderbaarlyke uytzetting van de Nieren en Pisleyders der Schapen.
Het is niet te verwonderen, dat de waterblaas, door het geduurig afvloeyen van de pis, dikmaals in een groote uytgestrektheyd komt te groeyen, om dat de blaas, wegens de vliezige zelfsstandigheyd, de geduurig toevloeyende vogt ligtelyk ontfangt, ende dezelve opgehoopt zynde, zeer verwydert en uytgespannen word. Maar dat de Nieren zelfs zig zoo wyd in groote uytspannen, door de belette uytgang van de pis, datze ons byna voorkomen als een waterblaas, overtreft aller verwagting, en verdiend een ieders verwondering.
Ontrent twee Jaaren geleden, heeft my de zeer naarstige Heelmeester en Liefhebber van de Ontleedkonst, Vogelezangh, mede gebragt twee Schaapen Nieren, die zoodanig uytgezet, en met een wateragtige vogt vervult waren, dat yder byna twee pinten water in zig onthield. De Pisleyders waren zeer gedraayt, en van die groote, dat men 'er een groote pinxternakel konde inbrengen. Yder uyterste eynde van de gezwolle Nieren, had zyn natuurlyke klieragtige zelfstandigheyd niet verlooren, maar in 't midden bestond het uyt een vlies. Inwendig vertoonden zig de pypjens [tubuli] van 't bekken als groote holletjens [cellulae] van die wytte, dat men daar in een okkernoot met zyne groene bast bezet konde inbrengen. De pis, die in de waterblaas besloten was, konde ik ligtelyk voortdrukken na de Pisleyders en Nieren toe: maar van de Pisleyders en Nieren na de blaas, konde zulks niet, als met gewelt te gebruyken, geschieden, en dan quam 'er nog zeer weynig door een kleyn gaatje