LXXXIX. Aanmerking.
Een steen in de blaas, met een etteragtige verdikking van de blaas, ter dikte van een vinger.
Anno 1672. Een zeker Jongman van ontrent 25 Jaaren, gequelt zynde met een steen in de blaas, heeft zig begeven in ons Gasthuys, om aldaar van de steen gesneden te werden, maar tegen verwagting heeft de Steensnyder dezelve niet konnen uythalen; alhoewel hy hem met de tang omvat had, en eenige stukken daar uyt trok. De Patient gestorven zynde, heb ik deszelfs lighaam geopent, en daar in gevonden een steen zoodanig van de blaas bezet en gedrukt, dat 'er maar plaats overig was voor eenige druppelen pis. Ziet de 70. Figuur. De blaas bevond ik een overdwerze vinger dik, en schybaar in onnoemelyke vliezen, tusschen dewelke ik bevond een etteragtige stoffe, op verscheyde plaatzen zeer volmaakt met gesmolte vet overeenkomende: deze etteragtige stoffe vloeyde overvloedig uyt de wonde van my gemaakt, eveneens als men ziet het water vloeyen uyt de beenen van die geenen, die waterzugtig zyn, na gedaane opening in de doode lighaamen. Tusschen de steen en blaas, is 'er weynig of geen van diergelyke etteragtige stoffe gevonden: alhoewel ik dezelve ook tusschen de vliezen van de pisleyders, als mede tusschen die vliezen die de nieren omvangen, gezien heb.