LXXXIV. Aanmerking.
Een waarschynelyke uytbarstinge der kraamvloed [lochia], door de Trompetten van Fallopius tot in de holte van de buyk.
In de Kalverstraat heb ik onlangs een Kraamvrouw bezogt, bezet zynde met een zwaare koortze, en klagende over spanningen en hardigheyd des onderbuyks, niet zonder onlydelyke pyne. Zy heeft gebruykt verzagtende en pynstillende hulpmiddelen, maar zonder vrugt, en is kort daar na gestorven. Het lighaam geopent zynde, vond ik in 't bekken veel stinkende stoffe, (ziet ook de 43. Aanmerking) gelyk als bloedig water van afgespoelt vleesch, of bedorve kraamvloed, welk ook van my gevonden is in de holte van de Baarmoeder. Dit heeft my stoffe tot meerder vermoeden gegeven, dat die vogt zoo ver was gekomen door de Eyerwegen of Trompetten van Fallopius, tot de holte van de buyk en bekken, en dat dit dikmaals de Kraamvrouwen overkomt, zoo de pogingen tot baaren en de pynen zeer vehement zyn, en de mond van de Baarmoeder zoodanig toegeslooten is, dat de kraamvloed haar uytgang daar door niet kan krygen. Ja ook in de zwaarste baring zelfs, wanneer het hoofd van 't kind de weg in 't geheel toesluyt, en de vogten agter de vrugt geen andere wegen voor haar kon vinden: en dat dikmaals die onlydelyke pynen in de onderbuyk, waar over de Kraamvrouwen meenigmaal klagen, haar oorspronk daar van nemen, is niet aan te twyffelen.