LXXXIII. Aanmerking.
Onvrugtbaarheyd, door toesluyting van de Trompetten van Fallopius.
Daar worden veel oorzaken gevonden, wegens de onvrugtbaarheyd der Vrouwen, onder welke geenzints de geringste plaats heeft, de toefluyting van de Trompetten van Fallopius: dezelve ondervind ik ontrent de inplanting van de baarmoeder, anders in haar uyterste eynde. Indien ik zoo veel doode lighaamen niet had geopent, ik zoude nooyt gelooft hebben, dat de Trompetten van Fallopius of Eyerwegen [ovi ductus], zo meenigmaals in de vrouwen verstopt zyn, 't welk ik dikmaals door een zwaare baring, (waar in die partyen dikwils een ligte ontsteking verkrygen) of door andere pynen in de buyk, heb ondervonden, voort te komen: en dat aanmerkenswaardig is, indien die Trompetten aan haar uyteynden geslooten zyn, heb ik gemeenelyk bevonden, dezelve zeer vastgegroeyt te zyn aan de Eyerstokken, 't geen al meerder onze ondervinding, voor zoo veel de oorzaak aangaat, bevestigt: want wy zien meenigmaal, dat de ingewanden, na dat zy een ontsteking gekregen hebben, tot elkander getrokken en vereenigt werden. Daarenboven heb ik in dit ongemak zeer dikmaals ondervonden, dat de Trompetten zeer uytgespannen waren, voornamentlyk ontrent haar uyteynden, gelyk te zien is in de 68. Figuur, en in myn Cabinet aan een yder getoont kan werden. Het zelve heeft ook eens ondervonden de Scherpziende Ontleder, Regnerus de Graaf, gelyk blykt in zyn Tractaat, van de werktuygen der vrouwen, die tot de voortteeling dienen by my pag. 256. Ik zoude gelooven, dat deze tegennatuurlyke uytzetting geschied van de toesluyting der Trompetten, en winden of vogten uyt de holte van de baarmoeder (op die tyd, als de mond van de baarmoeder al te nauw geslooten is) haar uytgang zoekende; 't welk ligter goed te keuren is, zoo de navolgende Aanmerkingen gelezen worden.