XLVII. Aanmerking.
Een scheur [fissura] van 't bekkeneel uyt een kneuzing [contusio], gaande zelfs door de naaden.
Hoe qualyk die geene het gebruyk van de deelen begrypen, dewelke alleen de naaden ten dien eynde zeggen voor de mensch geschapen zyn, op dat, als het eene been van 't hoofd gescheurd word, het andere ook niet zoude komen te scheuren, weten die geenen, die het ter contrarie met ons ondervonden hebben.
Anno 1670. viel het blok, waar mede men een paal in de grond slaat, gemeenelyk een heyblok genaamt, op 't opperhoofds been [os bregmatis] van zeker man, waar door hy, op de aarde nedervallende, en berooft van alle innerlyk gevoel, en 't bloed uyt het oor lopende, in korte tyd daar na gestorven is. My wierd het doode lighaam toegebragt, om de oorzaak van 't quaad te onderzoeken: Het bekkeneel ontbloot hebbende, hebbe ik het opperhoofds been (zoo ik wel onthouden heb) aan de linkerzyde in 't geheel van boven tot ondere toe gescheurt gevonden; welke scheur zyn voortgang maakte door de schubwyze naad [sutura squamosa], 't geheele steen-been [os petrosum] en agterhoofds-been [os occipitis] tot deszelfs groote gat, de naaden niets helpende tot stuyting van de loop dezer scheur.