XLV. Aanmerking.
Verscheyde zaaken in 't doode lighaam van een waterzugtige vrouw aangemerkt, waar onder de klieren van de Lever zeer opgeblazen.
Dat des menschen Lever voor een groot gedeelte zyn bestaan heeft uyt kliertjens, is van lange tyd ondervonden. Anno 1686. heb ik het doode lighaam van een besje tot nut van myne discipulen geopent, dat gestorven was aan een waterzugt [hydrops ascites] in de buyk.
Voor eerst heb ik met de punt van een mesje, een opening gemaakt tot uytvloeying van een dunne wey of huy, 't geen zig in de buyk onthield. Naderhand de sneede grooter gemaakt hebbende, quam ons in 't gezigt een geel, taay, en lymagtig vogt, genoeg aanwyzende dat een opening [paracentesis abdominis] in de buyk van zoo veel nut niet is in een ascites, en zoo ligtvaardig niet moet in 't werk gestelt worden, gelyk zommige Autheuren gewilt hebben: want weynige komen daar van op, ten zy het vogt tusschen de spieren en buykvlies [peritonaeum] (andere zeggen tusschen de verdubbeling [duplicatura peritonaei] van 't buykvlies) besloten was.
De Trompetten van Fallopius wat gedrukt zynde, vloeyde daar uyt een stoffe, het zaad byna gelykende: de eyerstokken [ovaria] quamen ons zeer kleyn voor, gelyk men gemeenlyk ziet in de besjes.