XLII. Aanmerking.
Een zeer groote bloedvloed [haemorrhagia] uyt een zweer van de roede [penis], wel door een ligte, maar by zondere konst tegengehouden.
By de voorgaande Aanmerking is myn voorneemen, nog een ander raarder te voegen. Een zeker Heelmeester die heel wel ervaaren was in 't genezen van Venus ziektens, heeft my by nagt tot een Zieke doen komen, die in dien nagt door een geopend slag-adertje uyt een zweer van de roede, tusschen deszelfs hoofdje [glans] en voorhuyd [praeputium], zoo veel bloed was quyt geworden, dat hy byna bloedeloos scheen te zyn. Ja ik durf zeggen, dat ik gezien heb in zyn plaats, daar hy sliep, een halve tobbe vol met bebloed linnen, niet anders als of een vrouw in de baring was. Verscheyde stoppende zaaken had de Heelmeester voor myn aankomst in 't werk gestelt, nogtans zonder verligtenis: want daar was nauwlyks plaats om te doen drukken, wegens de gestalte van 't lid: derhalven was de Heelmeester en Zieke in groote benauwtheyd; ik hebbe hem nogtans aanstonds door Gods goedheyd geholpen, en dat door een ligte zeer eenvoudige remedie; namentlyk, ik sloot het hoofdje van de roede met de voorhuyd, en alzoo drukte ik met myn vingeren de voorhuyd vast toe, waar door geen druppel bloeds meer heeft konnen uytloopen, en zoo is deze ellendige genezen.