Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken
(1744)–Fredericus Ruysch– Auteursrechtvrij
[pagina 62]
| |
ben, is niemand onbekend. De Ontleeders scheyden zeer voorzigtig de deelen van een; voor de Heelmeesters is 't niet minder nodig, dat zy met alle opmerking in 't onderstaan van iets te openen, te werk gaan. Ik heb een Heelmeester gekent, doen hy leefde, zeer vermetel; deze heeft een absces in 't onderste en aan de zyde van de buyk met een groot lancet geopent, en zyn instrument zoo diep gebragt, dat het doorging tot in de holligheyd van de buyk: deze opening gemaakt zynde, zoo quam de etter aanstonds daar uyt te bersten, benevens een van de Eyerstokken buyten het lighaam: 't welk van my gezien zynde, en met myn vingeren ter deege onderzogt, bragt ik, zonder merkelyke schaade van de patient, het zelve in de natuurlyke plaats; zoo dat 'er geen de minste letzel daar door is nagebleven. |
|