Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken
(1744)–Fredericus Ruysch– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||||||||||||
Ontdekking der klap-vliesen, in de water- en melkvaten,
| |||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||
Ontdekking der klap-vliesen.Zy deeden (na het oordeel van den zeer vermaarden de Bils) verlooren arbeyt, die in deGa naar voetnoot(a) Water-vatenGa naar voetnoot(b) Klap-vliesen zochten, ja hy belachte, die staande hielden, dar zy dezelve gezien hadden, want hy heeft niet alleen tegen den zeer beroemden Monichenius (gelyk den geleerden Bartholinus in zyn Verantwoording op de onder zoekinge van de Bils Fol. 71. verhaalt) gezegt, indien Monichenius hem de Klapvliesen in de Water-vaten kon vertoonen, dat hy dan den eenigen, eenen wezen zou die de natuur kenden, en des zelfs uytwerkselen: maar dat hy, die gezien hebbende, met zyn eygen hant alle schriften en de vaststellinge zou herroepen, met een algemeene bekentenis van zyn dwaling en blintheyt; maar hy heeft my zelfs ook in tegenwoordigheyt van den Genees-heer Helvetius, en N. Coljer ervaren Heel-meester gevraagt, of ik ooit in de Water-vaten Klapvliesen had gezien? daar en boven indien ik dezelve zou kunnen vertoonen, dat hy my verder als zich zelve in de Ontleed-konst gevordert te hebben, zou bekennen: verder zeyde hy, gy zult in deGa naar voetnoot(c) borstbuys wel Klap-vliesen aanwyzen die wy voor dezen al gezien hebben, maar in de Water-vaten zalse geen sterfelyk Mensch ooit vertoonen. Waar op ik antwoorde, dat het my niet mogelyk was dezelve zo klaar, en geheel te vertoonen, of hy zou (halssterk by zyn oordeel blyvende) dit kunnen tegenspreken zoo dikmaal echter ik een tintel-yser in de Water-vaten na het begin der verdeeling gestouwt heb, of hetGa naar voetnoot(d) water zelf in de Lever of de Milt, na boven heb willen dringen (het zelve is ook van Nic: Stenonius aangemerkt in zyn Boek van de Klieren des monts aan zyn 53. Verdeeling) heb ik altydt eenige tegenstant vermerkt, zo dat ik zou oordeelen dat het niet te twyfelen is, of daar zyn Klap-vliesen in de Water-vaten. Maar hy antwoorde, dat ik de zelve nooit zou kunnen vertoonen. Na verscheyde (hoewel vergeefs) van my aangewende onderzoekinge ter oorzaak van de Klap-vliesen die de Bils ἀυτοπτιϰῶς, dat is, ooggetuyge noemt, te vertoonen (want anders sloeg hy daar geen geloof aan) zo trachte ik eyndelyk de Water-vaten nauwkeurig te snyden, op dat my naderhant in de zelve, behoorlyk met wint gevult, en in de Son gezet, | |||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||
en bequamelyk gedroogt zynde (gelyk men in de eerste Figuur zien kan) het maaksel der Klap-vliesen zou blyken, dit onderzoek is na wensch gelukt. Want alzoo zag ik met myn oogen klaarder als het middag-licht de Klapvliesen over-al dubbelt, zeer overvloedig, gelyk een wassende maan aan de zyden van de Water-vaten gehecht; gelyk die, welke in de holte der aderen gevonden werden, maar echter meerder in getal en ranker. | |||||||||||||||||
Verklaring der I. Figuur.Vertoonende de Water-vaten van voren, van ter zyen, en in de lengte gesneden, met hare Klap-vliesen.
Weynig dagen hier na quam de Bils wederom tot my, en viel met deze woorden my aan, eenige swetzen wel dat zy Klap-vliesen in de Water-vaten hebben gezien, echter is het in niemants vermogen, de selve te vertoonen. Op welke woorden my niet geraden docht te antwoorden; want hem alleen de zelve te vertoonen was myn voornemen niet, maar in tegenwoordigheyt van eenige Geneesheeren, en in de Ontleed-konst ervarene, op dat zy my naderhant, als ik het begeerde, van deze zaak zoude kunnen getuygenis geven. Kort hier na quam de Bils in 't byzyn van de zeer ervarene Genees-heeren van Wou, Helvetius, en Surrau, wederom ten mynen Huyse, en na dat wy versheyde | |||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||
woorden gewisselt hadden, zoo heeft hy eyndelyk van het voortteelende zaat beginnen te spreeken, daar in voegende, dat de oude gestelt hadden, dat het voortteelende zaat uyt het bloet voort quam, dat hem buyten reden toescheen, want het bloet (zeyde hy) wert wel door de zaat-slag-aderen tot de ballen gevoert, maar het wert echter door de naby gelegene aderen wederom na de helle ader gevoert: daarom behoort men een andere stof en andere wegen, namelyk het water, dat door de Water-vaten tot die deelen gezonden wert, aan te wyzen Hier op heb ik geantwoort, dat die weg ondoorgankelyk, en zodanig gesloten was, dat 'er ook niet een druppelken van de gylachtige vochtigheyt of van het water naturelyker wyzer tot die deelen gezonden zou kunnen werden, ten zy door gewelt, waar door de Water-vaten opgespannen en de Klap-vliesen van haar dienst versteeken werden. Dit bygebracht zynde, vraagde hy, wat staat 'er tegen? waar op ik antwoorde, de Klapvliesen; hy hervatte wederom, of ik dezelve had gezien? waar op ik toevoegde, dat ik de zelve niet alleen gezien had, maar dat ik de zelve des noots zynde zou vertoonen: want ik wel ten minsten tweeduyzent Klapvliesen in eenige Water-vaten in myn kamer bewaart (αυτοπτιϰῶς, dat is, als oog-getuyge) zou kunnen toonen. En dat het my niet swaar zou vallen, de zelve ook in elk bequaam onderwerp te vertoonen: toont dan (zegt hy) de zelve, op dat ik die gezien hebbende, myn eygen gezichte geloof mach geven, 't welk ik hem eerst weygerde: maar ik zeyde, dat ik ook ten allen tyden bereyt zou zyn, indien hy my toonde dat de stof der pis van deGa naar voetnoot(a) lende ofGa naar voetnoot(b) darmscheyls-klieren onmiddelyk tot de by-nierenGa naar voetnoot(c) gevoert wert, gelyk hy stoft te kunnen doen, door eenige byzondere buysen die het hem gelieft heeft de naam van Mosch te geven, hier op heeft hy geantwoort, dat het hem niet geoorloft was iets te vertoonen, als tot Leuven, en dat hy het aldaar (indien het my luste daar na toe te trekken) zou volvoeren; maar indien ik deze Klapvliesen hem niet voor oogen wilde stellen, dat 'er hem niet aan gelegen was. Op dat ik niet iets tegen de waarheyt zou schynen gezegt te hebben, heb ik niet onraatsaam gevonden, dezelve te vertoonen, op dat hy zyn oogen gelovende, zou gedwongen werden met ons den rechten en niet den verkeerden weg in te slaan. Welke vertoont zynde, repte hy niet een woort, maar merkende dat de andere zeer ervarene Heeren eenstemmelyk dit bekenden, heeft hy gezegt, suyt het vaatken van een, want ik zie de Klap-vliesen noch niet klaar, dit gedaan zynde, heb ik hem de Klap-vliesen zeer blykelyk getoont, en gevraagt of hy noch de Klap-vliesen niet en zag? Tot noch toe, zegt hy, zeg ik niet: (verstaat wel,) hy dorst dit niet bekennen, wyl hy het tot noch toe veele jaren zeer hertnekkelyk ontkent had: noch het geheel ontkennen, nademaal alle de omstaande Genees-heeren uyt een mont spraaken, kort hier op barst hy uyt in | |||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
deze woorden, Indien gy my door behulp van deze Klap-vliesen, wezende nu van het zyn der zelve overtuygt, de beweginge des waters tegen myn gevoelen van de buyten-deelen na het midden-punct kunt toonen, zal ik uw verstant hoog achten, ik heb geantwoort dat die zaak tot ons geschil niet behoorde, en dat het genoeg was indien ik hem terstont toonde dat 'er in de Water-vaten Klap-vliesen zyn, tot noch toe zo verkeerdelyk van hem ontkent. Ey lieve wie heeft belooft te vertoonen de beweging des waters van de buyten-deelen na de ontfang-plaats? ach! wat een uytvlucht, ons geschil is geweest of in de Water-vaten Klap-vliesen gevonden werden, of niet; hy hielt staande dat de selve in de Water-vaten niet waren; Ik daar en tegen beweerden het zelve, en heb gezegt dat ik de zelve niet alleen gezien had; maar ook zou konnen vertonen, gelyk ik op de zelve tyt gedaan heb. De Bils dan merkende dat hy op deze wyze vergeefs een uytvlucht zocht, komt hy weder tot de Klap-vliesen, en op dat hy ons zou diets maaken dat hy de zelve voor dezen klaar gezien had, zo heeft hy deze hoogmoedige woorden voortgebracht, die ik my waarlyk zou schamen te verhalen, ten waar hy de zelve twee of driemaal had derven verhalen. Wat meent gy dat my onbekent is wat in de Water-vaten behouden wert? voor wien ook niet het kleynste deelken in het geheele lichaam, veelminder de Klap-vliesen in de Water-vaten verborgen zyn; ja schoon ik toesta, dat ik gezegt heb dat 'er in de Water-vaten geen Klap-vliesen zyn, daar uyt is geenzins te besluyten, dat de zelve my zyn onbekent geweest: ik heb meer dingen gezegt alhoewel ik van een ander gevoelen ben, ik heb ook geschreven dat den dau in de borst-buys behouden niet kon stremmen, in welke zaak ik echter anderzins geen mede-stemmer ben. Op welke uytvlucht ik gemoedelyk geantwoort heb, dat zodanige dingen een man van edelen inborst en een Voorleser der Ontleed-konst niet betamen, maar oprechtelyk en openhertig de dingen die van andere gevonden zyn voor goet keuren, en dat dit woordeken voorleser dit ρητῶς, dat is, uyt zyn betekening, hem aandrong. Gy zult deze zaak hier mede ook geen glimp geven, dat een wys man zyn eygen vindinge wat behoort te verbergen, en een yder de zelve niet vergeefs te vertoonen: Want ook de waarheyt met lasteringe te bekladden, en te verydelen dat andere gevonden hebben, en alzo de waarheyt zelfs tegen zyn eygen geweten tegen te spreeken, betaamt een Koninklyke Voorlezer niet. Ten zelven tyde ontkende hy hoogmoedelyk (in 't byzyn van de voornoemde Heeren) dat de natuur in de Water-vaten had Klap-vliesen opgerecht, (en dat noch meer is) indien iemant hem de zelve zou toonen, dat hy dien verder als zich zelver in de Ontleed-konst gevordert te hebben, zou bekennen, en met zyn eygen hant onderschryven. Welke Klap-vliesen als hy van my vertoont gezien had, zo heeft hy (op dat ik de verdere dwersdryveryen die hy gebruykt heeft, gelykmen boven zien kan, verbyga) onbeschaamt met deze woorden te kennen gegeven, dat hy de zelve zichtbaarlyk voor dezen had gehadt, Meent gy dat my onbekent is geweest, dat in de Water- | |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
vaten Klap-vliesen behouden werden? daar ik dezelve dikmaal in den borst-buys gezien heb, och armen! als of de natuur in de borst-buys niet zou kunnen gemaakt hebben, dat zy de Water-vaten geweygert had. Wat is 'er uytsporiger dan dit? want de Water-vaten voeren naturelyker wys niet in zich, gelyk den borst of gyl-buys, te gelyk met het water den gyl eygentlyk genoemt zynde, noch den borst-buys heeft zo veel Klap-vliesen niet, gelyk ik in Ossen en Paarden dikmaal bevonden heb: ziet hier af de vyfde Figuur, in dikte gaat den borst-buys ook de Water-vaten verre te boven, zo dat ik oordeel dat deze vaten niet over een te brengen zyn; en hierom acht ik het geen wonder te zyn, indien de Bils de Klap-vliesen in de Water-vaten niet gezien heeft, schoon hyze in den borst-buys al gezien had. Ik ontken wel niet dat de Bils Klap-vliesen van welke ons geschil is geweest, niet eenigerwyze heeft aangemerkt, voor en al eer ik hem dezelve getoont had; want ik kan van zyn zien geen oordeel stryken; maar ik heb niet te min goet gevonden alleenlyk in der waarheyt te verhalen, wat hy aangaande de zelve in ons byzyn heeft bygebracht, en ons allen willen diets maaken. Om het welke te bevestigen met eerlyke lieden, ende in de Ontleed-konst ervare Heeren ik nooit zal in gebreeken blyven. Indien de Bils de Klap-vliesen in de Water-vaten voor myn vertoonen gezien heeft, ('t welk ik nooit ontkent heb) zo zie ik waarlyk niet uyt wat reden hy een yder het tegendeel heeft willen aandringen? ten zy dat hy hier door met een zyn tegennatuurlyke loop des waters heeft willen vast-stellen. Want indien daar Klap-vliesen zyn, gelyk ik hem blykelyk, ja klaarder als het middag-licht getoont heb, dat zy daar zyn, zoo volgt nootzakelyk onze beweging des waters. Ik zal, eer ik eindig, hier nog een woordeken aankoppelen, indien de Bils de Klap-vliesen in de Water-vaten voor dezen gezien heeft, zo heeft hy de zelve ongetwyfelt klaar gezien, na dat zyn briefsgewyze verhandeling, waar in het ware gebruyk des levers omtrent den gyl, en dat van den gyl-buys tot noch toe alzo genoemt, aangewezen, uytgegeven in 't jaar 1659. het licht gezien had. Want aldaar vind den Lezer dit op het vyf en veertigste blad. Ik ga dan voort, het vocht 't welk wy om zyn gebruyk dan noemen, gaat om de melk-aderen door derzelver opene monden in de darmen, en deelt zich byzonderlyk in twee wegen door zamen-komende buyzen, de eene gaat na de Klier, welke aan de Poort-ader gehecht is, en spreyt van daar water-vaten tot de lever, de andere gaat in de Klierachtige ontfang-plaats van het darm schcyl, van waar hy het heele lichaam onder en boven met wakkere takken op nieu bedeelt. Op dat ik de rest voorby ga, zal ik die weg, welke uyt het darm-scheyl na de boven deelen gaat door het middenrift, nu ten deele gezien, en qualyk den gyl-buys genaamt, ten minsten vervolgen, en onderzoeken. Deze dan uyt de genoemde ontfang-plaats, en den buyk komende, doorboort het middenrift, en gaat door het ribbe-vlies, en klimt by de sleutel-beenderen op omtrent het vyfde of zesde wervelbeen des borsts, kortelyk gapende, op dat hy de groote slag-ader eenige | |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
tacxkens zou mededeelen. Van de bovenste rib gaat hy verder over de Borstklieren door zeeker buys tot het hertesacxken, 't welk hy door heuveltjens (op dat het hert daar door verquikt zou werden, en zich lichter beweegen) bevechtigt, uyt deze klieren komende, gaat hy ook met een ander aanhangsel nedergaande, in twee andere klieren, welke op de longe-pyp dicht aan de longe leggen, en verquikt alzoo door druppelen de longe: en bewaart het bloet in de andere holligheyt van 't hert, dat weder herkookt moet werden, op dat het niet heel zou uytdroogen. Hier uyt blykt dat de Bils ter dier tyt de Klapvliesen noch niet gezien heeft: want indien hy de zelve had waargenomen, hy zou alzulken beweging des waters ofte der dau niet hebben vastgestelt, welke gants tegennaturelyk is; want al de Klap-vliesen, welke in de Water-vaten van de lever na de ontfang-plaats gaande gevonden werden, zien na den ontfang-plaats des gyls, gelyk men in de tweede Figuur zien kan. Zoo dat uyt de ontfang-plaats door de Water-vaten naturelyk niet tot de lever kan komen. Maar of alle de Water-vaten, welke onder het midden-rift gevonden werden, zich in de ontfang-plaats des gyls ontlasten, gelyk ik zie dat alle man toestaat, durf ik niet verzeekeren: want ik heb in den buyk eens een Water-vat gevonden, zich op een andere plaats ontlastende, waar van wy (met Godts hulpe) in gevolge spreeken zullen. Wat de longe belangt, in dezen heb ik ook geen dau-vat gevonden, door het welk den dan van de Bils van den borst-buys tot de zelve gestiert wert: want alle de Water-vaten, welke in de longe gevonden werden, storten haar water in de onder hetGa naar voetnoot(a) sleutelbeen geleegene,Ga naar voetnoot(b) oxel,Ga naar voetnoot(c) of strot-ader, gelyk uyt een bant en het maaksel der Klap-vliesen blykt, tegen welke beweeging des gyls, indien de Bils noch stryt, en van my aan hem begeert getoont te hebben, gelyk hy dat van my (geen voorwerp hebbende) geëyscht heeft, zoo zal ik niet in gebreeken blyven die te vertoonen, en den naasten dag zal my de aangenaamste zyn. Eerstelyk had ik belooft aan te wyzen, dat 'er Klap-vliesen (tot noch toe zoo hartnekkelyk van hem ontkent) in de Water-vaten waren, 't welk ik heb volbracht. Echter wil ik niet dat hy my noeme die vermaarde man, want ter dier oorzaak was myn voornemen niet de zelve te vertoonen; nu beloof ik, indien hy zich gewaardigt by my te komen, dat ik zal doen zien, dat de water-vaten, of dau-takken, ook niet een druppel uyt de ontfang-plaats tot de Ballen, Milt, Lever, Longe en ledematen naturelyker wyze kunnen stieren, gelyk ik dit onlangs in tegenwoordigheyt van de Heeren C. Stalpert, vander Wielen, Liebergen, van Wou, Helvetius, Surrau en andere in de Lever getoont heb. Ziet hier af de tweede Figuur. | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
Verklaring van de II. Figuur.Vertoonende een Paardelever van de holle zyde, met de Watervaten, en derzelver Klap-vliesen. Merkt ondertusschen aan, eerstelyk dat ik de Water-vaten ten opzicht van de afgebeelde lever wat grooter heb gemaakt, 't welk hierom gedaan is, op dat de Klap-vliesen daar door beter gezien zouden kunnen werden. Ten tweede, dat ik alhier alleenlyk eenige Klieren heb afgebeelt, wyl ik voor ditmaal niet zoo zeer voor beb de Klieren als het maaksel der Klap-vliesen in de Watervaten af te tekenen.
| |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
Na-richtinge.Ik werde uit andere gewaar, dat den vermaarden de Bils zeer op zyn verweering stoft, en dit niet wel voor kenners van de Ontleed-konst, als wel voor bet-weters, en onkundige, wien 't evenveel is, als zy haar stuk maar staande houden. Hy maakt eenige diets, dat ons verschil aangaande de beweeging des waters is geweest, welk hy had vastgestelt te geschieden van de ontfang-plaats na de buyten-deelen des Lichaams; maar ik van de buyten-deelen na het midden-punt, en hy zegt, dat ik myn stuk niet heb konnen staande houden. Tegens andere zegt hy, dat ik vastelyk gezegt heb, dat hy nooit eenige Klap-vliesen in de Water-vaten gezien heeft, en dusdanige uitvlugjens werpt hy 'er tusschen. Wat dat aangaat, dat ik zodanigen beweeging des waters gestelt heb, beken ik, en zal ook niet in gebreeken blyven die te bevestigen. Maar dat ik dezelve niet heb konnen bewyzen, ontken ik als een belachelyke zaak, geheel en al. Daar zyn achtbare lieden genoeg, die op die tyt by ons gesprek zyn geweest, en my garen van het gehandelde getuygenis zullen geven. Verder dat ik gezegt zoude hebben, dat de Bils gants geen Klap-vliesen in de Water-vaten gezien heeft, is onwaarheid: hy heeft in tegenwoordigheid van de boven genoemde Heeren meermaalen gezegt, dat 'er in de Water-vaten geen Klap-vliesen gevonden werden. En dat, indien iemant hem het tegendeel zoude toonen, hy dien verder dan hy in de Ontleed-konst gekomen te zyn zou bekennen. Ik beken dat ik dikmaal gezegt heb, dat ik daar toe niet gebracht zou kunnen werden, dat ik gelooven zou dat de Bils de Klap-vliesen der Water-vaten ooit voor myn vertoonen gezien heeft: want dat kan ik tot op dezen dag my zelven niet inscherpen; en genomen ik had gezegt, dat hy dezelve nooit gezien heeft, ('t welk echter met de waarheid stryt) zou den dwers-dryver my wel van onreedelykheid kunnen beschuldigen? nademaal hy zoo dikmaal gezegt heeft, dat de Klap-vliesen in de Water-vaten van geen sterffelyk Mensch of gezien of vertoont waren. Eindelyk brengt hy tot zyn bescherming by, dat wy alle zyn meening qualyk hebben opgevat, en dat hy van het zyn der zelve niet heeft getwyfelt: om het welk te lichter elk aan te wryven, en diets te maken, hy zeker boeksken van den Genees-heer Zasius tot Rotterdam geschreven, te voorschyn brengt. Alwaar den Heer Zasius fol. 4. zegt, dat de Bils alle dagen in 't ligt brengt aderen, slag-aderen, water-vaten, Mosch, Klap-vliesen in den borst-buys, en diergelyke meer; ziet gy niet, zegt de Bils, dat my bekent is geweest dat 'er in de Water-vaten Klap-vliesen zyn? want zelf Zasius zegt, dat ik dezelve klaarlyk gehadt heb. Maar hoe veel dat dit tot ons verschil doet, laat ik bescheydene Lezer u oordeelen, ik heb met den wargaren verschil gehad nopende de Klap-vliesen der Water-vaten, welke hier en daar, en over al in het geheele Lichaam gevonden werden, hy zegt dat hy dezelve voor dezen in den | |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
gyl-buys of dau-voerder (gelyk het de Bils gelieft dezelve te noemen) gezien heeft. Ey doch, wie heeft ontkent dat de Bils Klap-vliesen in den gyl-buys gezien heeft? daar ik niet ontkent heb dat hy dezelve in de Water-vaten zelf gezien heeft, maar hy heeft ons willen aanpreeken, dat 'er in de Watervaten geen Klap-vliesen zyn, gelyk boven blykt, 't welk indien hy verdrayen kan, zoo laat hy my de eer van dezen stryt ontrukken. |
|