De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005
(2007)–Wim Rutgers– Auteursrechtelijk beschermdIgma van Putte-de WindtIgma van Putte-de Windt: Op de drempel van het verleden, gedichten 1983-1997 bevat eenvoudige gedichten in parlandostijl die het persoonlijk verleden oproepen. Dichten opent de mogelijkheid tot bewustwording, tot een scherper zien van wat in het verleden gebeurde en van belang was: ‘elk jaar dat sterft / neemt steeds / een deel van mij / met zich mee’ (11). Dichten houdt het verleden vast. De terugreis naar het geboorte-eiland, waarvan de reis, de aankomst en het verblijf beschreven worden bevat een ode aan het eiland: ‘elke reis terug
een reis naar het heden
herinnering
slechts in de geest (11).
Vakantie is per definitie tijdelijk. Het afscheid is onvermijdelijk, maar dichten biedt de troost de herinnering aan het verblijf vast te houden, zoals in het slotgedicht: ‘ook deze dag gaat dood
zoals alle andere voor hem
laat droefheid om wat niet werd bereikt
heimwee naar een vluchtig geluksgevoel
en een weemoed zo wijd
zo onbeschrijfelijk
opgeroepen door de neergang van de zon
in okergeeloranjerode streken’ (59)
| |
Jos EustatiaOp 23 augustus 2000 overleed, na een relatief kortstondige ziekte, Violette Eustatia. Haar man, José M. Eustatia, arts-bacterioloog en voormalig hoofd van het Nationaal Laboratorium van de Nederlandse Antillen én dichter, schreef na haar overlijden Afscheidsgedichten voor Violette. De gedichten gaan vergezeld van evenzovele tekeningen door José M. Capricorne. Door het rouw- en verwerkingsproces, de ziekte, het verlies van de dierbare alsof een stuk van jezelf afsterft, ‘bezeert zich zelfs de hardste steen vertilt zich ook de luidste stem’ (21). Het is voortaan niet meer mogelijk meer dan een half leven te leiden: ‘een deel dat radeloos op zoek blijft naar zijn deel’ (29). Een ogenblik wordt er gespeeld met de gedachte van een hereniging in een gezamenlijke dood ‘naar de ongeziene overkant / waar jij lachend op mij wacht’ (33), maar dat is slechts een ogenblik: ‘al mijn ogen / jou met duizend woorden / weer tot leven te bewegen / het mag niet baten / in de zomer stierf jij / voor eens en de allerlaatste maal’ (41). In een prachtig tweeluik klinkt een eind verderop in de bundel een dialoog tussen de dichter en de gestorven geliefde als een duet over het graf heen: ‘slaap dan mijn liefste
want ik zing jou een lied
dat opstijgt en sneller groeit
dan het kruid dat bloeit
aan de randen van je graf’ (81)
‘ween niet mijn liefste
want ik ben niet ver (...)
voel dan dat ik van je houd
en dat mijn liefde reikt
tot ver voorbij de steen’ (85)
De aanvaarding van het onherroepelijke volgt stap voor stap. Na een jobsklacht tegen de god die dit liet gebeuren, lezen we weer over hernieuwde aandacht voor de natuur, voor flora en fauna. Ruimtelijk verplaatsen we ons van de begraafplaats naar een vertrouwd terras, en vooral naar de tuin van het woonhuis. Violette moet veel van bloemen en planten gehouden hebben en de dichter vindt er bevrediging in om in die tuin lichamelijk zwaar werk te verrichten en de spieren van zijn lijf te voelen. Er is opnieuw oog voor de omgeving, voor het zingen van een vogel, het ruisen van palmen: ‘na lange dagen werd het weer een doodgewone dag’ (117). Maar let op de woordkeus van het zo achteloos gebruikte ‘doodgewone’. Wat blijft is de gedachte, de herinnering, de droom. Met de woorden van Jos Eustatia zelf achterin de bundel: ‘Het duister wijkt altijd voor het licht.’ Zo wordt deze poëzie tot dubbele troost: voor de maker door het schrijven en het in woorden moeten objectiveren en vormgeven van zeer persoonlijke gevoelens, en vervolgens voor de lezer die zich door het lezen van deze gedichten realiseert dat leven per definitie eindig is en dood inhoudt. Op die wijze wordt de bundel een afscheid nemen en het aanvaarden van een leven dat nog een tijd zal doorgaan zonder de geliefde levenspartner. Maar steeds in dankbare herinnering nabij. In 1977 publiceerde J.M. Eustatia de bundel Episoden, een overzicht van verspreid verschenen poëzie over een relatief lange periode, waaruit een sterke vitaliteit sprak en de uitdrukking van het eigen innerlijk: ‘episoden: / geen heldendicht / noch lofzang / doch zelfportret / zwart op wit’. Deze eerste bundel lijkt op het eerste oog een volstrekte tegenhanger van de nu gepubliceerde Afscheidsgedichten voor Violette, vooral doordat in dat debuut een fikse portie erotiek voorkwam, gemengd met ironie en zelfs haast cynisme. Maar die erotiek was in Episoden slechts van korte duur en de ontnuchterende realiteit van het ouder worden van de ‘evenwichtskunstenaar op de grenslijn’ (50) volgde daarna onherroepelijk. Toch bleef deze bundel een spel van een relatief jonge kunstenaar. Een volgende fase kwam toen J.M. Eustatia in 1981 de gedichten vertaalde die Carel de Haseth bij eeen aantal schilderijtjes van José Capricorne geschreven had, een bundel die volgens Jos de Roo in een Amigoe-recensie van 14 mei 1982 helemaal draaide om de cirkelgang van leven en dood, een thema dat in deze afscheidsgedichten nu een verdiepte lading krijgt. De dichter verandert maar blijft zichzelf daarnaast gelijk, want op het laatst breekt door de zorgvuldig bewuste compositie van Afscheidsgedichten voor Violette, na alle uiting van verdriet en rouw, toch opnieuw iets van de oude vitaliteit uit de debuutbundel door: ‘want dit heengaan is niet anders
dan het door jou als steeds mij voorgaan
maar dit maal naar een plaats
waar de tijd geen tijd kent,
een uur geen uur is,
en een dag een leven lang’ (121).
| |
Giselle EcuryTerug die tijd, herinneringen aan dementie (2005 bevat in drie afdelingen gedichten over ziekte en sterven van de moeder van de dichteres. Giselle Ecury werd geboren op Aruba, maar vertrok al op jonge leeftijd met haar Nederlandse moeder en Arubaanse vader naar Nederland. Aruba werd slechts jeugdherinnering. Het verdriet om het verlies van haar moeder wordt bezworen in gedichten, gedichten die ook het dualisme overbruggen tussen de Arubaanse vader en de Nederlandse moeder van de auteur, als personificatie van het dualisme Aruba en Nederland: ‘Ik taal naar de passaat
ik wil strand en land bezitten
schaatsen in de hitte
scheren over ijs
- bevroren, blauwe vlakte
waarnaast
eindeloos de kunuku gaat
in mist -
ik ben nog steeds niet wijs’ (12)
Het gedicht en het schrijven bieden de troost om verlies te verwerken. Nauwgezet verwoordt Giselle Ecury van stap tot stap het proces van aftakeling en wegglijden in vergetelheid van haar moeder. Ze ziet hoe de afstand steeds groter wordt, en hoe het contact verloren gaat. ‘mama is dement
de weg geheel verloren
ik word niet meer herkend
ben niet meer geboren
als haar kind
wat mij nog het meeste spijt
ik ben haar kwijt’ (24)
In het laatste deel van de bundel ‘overleven / over leven’ wordt de eigen levensdraad weer opgepakt: het leven gaat verder, al zal er geen volgende generatie meer zijn: ‘een kind heeft nooit de kans gehad / kind te zijn / in mijn buik en daarbuiten’ (42). Het drukke leven van alledag eist zijn aandacht. Maar waar het leven tekort schiet, overleeft de kunst. Het schrijven biedt de mogelijkheid van tijd tot tijd stil te staan als pauze in het jachtige bestaan en ook dat biedt de zo nodige troost. |
|