De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005
(2007)–Wim Rutgers– Auteursrechtelijk beschermdGewaagd leven (1996)De eerste roman van de trilogie, Gewaagd leven gaat over een familiegeschiedenis die als metafoor fungeert voor de historie van Suriame. Negen verhalen die steeds gevolgd worden door ‘berichten’ en een ‘gesprek’ in de vorm van een monoloog, vertellen de levensgeschiedenis van de met de helm geboren jonge hoofdpersoon Onno Mus, zijn oudere broer Hagith, zijn zus Rubi, zijn moeder en - vooral - zijn vader Michael Mus - in de roman steeds M.M. genoemd. De gebeurtenissen worden via Onno's perspectief geregistreerd: ‘Het moet waar zijn dat zijn hoofd met wat er aan organen in zit een extra gevoeligheid heeft ontwikkeld voor het samenleven van zijn ouders. En voor het leven in een gesloten systeem als het gezin, het dorp, de stad, het land, het continent enzovoort.’ Het ‘gezin’ Mus woont in het binnenland, in Meerzorg tegenover Paramaribo aan de Surinamerivier gelegen en daarna weer in het binnenland. Ik schrijf ‘gezin’ tussen aanhalingstekens omdat de ouders een wel zeer disharmonisch huwelijk hebben, waaraan de vader de hoofdschuldige is. Hij is de schender en de belichaming van alle kwaad. Van die man deugt niets! Hij houdt meer van zijn vier jonge honden dan van zijn gezin. Hij gebruikt geweld tegen vrouw en kinderen, maar toch komen de oudste zoon Hagith en moeder blijvend onder zijn invloed te staan. Onno ontworstelt zich moeizaam. Vader Michael Mus is predikant, maar hij wordt ‘een leerman zonder gemeente, een predikant zonder kerk’ genoemd: ‘Vader is een vreemd mens. En zelfs dat is zijn vader niet. Misschien is zijn vader een soort geheim. Maar ook dat is zijn vader niet precies. Zodra iemand denkt te weten wie en wat zijn vader is blijkt het een misvatting te zijn.’ Vader pleegt overspel en vindt dat normaal voor een ‘volwassen Creool’. Hij pleegt incest met zijn oudste dochter. Hij is ook nog ‘fout’ omdat hij met de militairen collaboreert. Hij wordt door de leider tot legerpredikant benoemd en raakt in de politiek verzeild als ideologisch verdediger van het militaire regime, wat vele materiële voordelen in de vorm van voedsel en bouwmaterialen oplevert. Maar de militairen verliezen de verkiezingen. Dat is aanvankelijk enigszins problematisch, maar spoedig verwerft hij zich een rol als ‘bemiddelaar’ in de burgeroorlog. De vader staat symbool voor de gehaaide hosselaar die zonder pricipes overal zijn eigen voordeel weet weg te halen. De vader ís Suriname! Daarom haat Onno zijn vader en verlaat de moeder hem door naar Nederland te gaan. M.M. deinst er niet voor terug een grote hoeveelheid drugs in haar bagage te verstoppen. Als Onno daar achter komt is de maat voor hem vol en breekt er een gevecht met de vader uit, waardoor deze in de riviermodder bijna verdrinkt. Maar Onno spaart zijn leven. Deze overwinning op de vader betekent voor hem een volwassen wording. Zijn moraal ligt op een ander niveau: ‘Hij wil geen anansi zijn die alleen met listen zijn bestaan kan redden, zoals de huisslaaf. Hij is ook geen wolf die in schaapskleren zijn buit kan pakken, zoals zijn vader. Hij wil de man worden die het ware leven van hem zou maken.’Onno droomt ervan astronaut te worden en op een goede dag de aarde te verlaten. Er moet een uitweg zijn uit het moeras dat Suriname heet. Het is een pijnlijk proces om volwassen te worden in een land dat niet je liefde heeft. ‘Verliefdheid verzacht de pijn van het volwassen worden,’ zegt de verteller. Maar ook dat mislukt want Onno's prille geliefde - Iris - gaat naar Nederland en krijgt daar een andere vriend. Het verhaal van deze familiegeschiedenis kan gelezen worden als een allegorie voor de geschiedenis van een heel land, van Suriname zelf. De ‘berichten’ en ‘gesprekken’ ondersteunen dat. Ik raad aan om deze fragmenten tussen de verhalen nogmaals apart te lezen ter verduidelijking. Het geweld thuis symboliseert het militaire geweld. De vader met zijn overspel en egoïsme staat model voor de regering: ‘zoals een vader voor zijn kinderen zorgt, investeert een ontwikkelingsland in zijn toekomst en dus in gezondheids-voorzieningen, onderwijsinstellingen, en in de zorg voor het grondgebied en het menselijk kapitaal: de jeugd.’ Zoals de vader zijn gezin verwaarloost en zijn vrouw en kinderen onderdrukt, zo raakt de ooit zo prachtige hoofdstad in verval. De mens ontkomt niet aan de loop van de geschiedenis: ‘Onze vaders, broers, zonen, minnaars, echtgenoten nemen wraak op de geschiedenis door deze stad die het koloniaal gezag aan ons heeft gegeven genadeloos te mishandelen en met de grond gelijk te maken. (...) Loop door Paramaribo als je wil weten hoe het gaat met het verwerken van ons verleden.’ Door de dictatuur van de militairen en de burgeroorlog verloedert het land dat zijn deviezen voor de rijke bovenlaag ontleent aan drugs. Het zijn de machtige mannen die aan dit verval schuldig zijn. Het gewone volk houdt zich op de been dank zij de voedselzendingen uit Nederland. Van het eens gekoesterde ideaal van zelfstandigheid en onafhankelijkheid blijkt niets meer over. Is er dan geen ontsnappen mogelijk uit een dergelijke uitzichtloze situatie? Er worden in het verhaal een aantal suggesties gedaan. De moeder migreert maar keert terug. Het water en de rivier zijn een belangrijk motief. Maar de voorkaft toont een mangrove met zijn ondoordringbare bovengrondse wortelstelsel dat zich in de modder hecht. De veerboot en de brug bij de rivier komen vele keren in het verhaal voor. Onno woont in Meerzorg en is vaak bij zijn oma in de stad. Maar aan geen van beide oevers ligt het geluk. Na het gevecht met vader M.M. steekt Onno zwemmend de kilometerbrede rivier over. Hij bereikt de overkant zonder dat hem aan de andere oever een oplossing voor zijn problemen wacht. ‘Ik wil een ridder zijn die een eigen graal vindt,’ zegt Onno. Hij droomt ervan om astronaut te worden en eens de aarde te verlaten. In plaats daarvan krijgt hij als hij een keertje in een auto rijdt een ernstig ongeluk - het eerste ‘gesprek’ van het verhaal. Geloof noch politiek bieden een oplossing. De vader-predikant is een charlatan, in de kerk voelt Onno zich een eenling, zijn ‘gesprekken’ met zijn oudere broer Hagith zijn slechts monologen. Onno voelt zich gebonden aan een land en zijn mensen die zijn liefde niet hebben. | |
Lijken op liefdeLijken op liefde (1997) is een vervolg op de vorige roman, maar die ook heel goed zelfstandig gelezen kan worden. Er komen een aantal personen uit de vorige roman terug, maar de intrige staat geheel op zich. Opnieuw geeft Astrid Roemer haar standpuntbepaling ten opzichte van een stuk recente Surinaamse geschiedenis. Het is december 1999 en Suriname staat aan de vooravond van zowel een jaar- als een eeuwwisseling. De bevolking wil de eenentwintigste eeuw ‘van schuld schoongewassen binnengaan’ en organiseert derhalve - na een kleine kwart eeuw - een tribunaal dat de moorden van 8 december 1982 zal onderzoeken en berechten. Dat is de ene verhaaldraad. De tweede die met deze algemene verhaaldraad parallel loopt is een persoonlijke, waarin gezocht wordt naar de oplossing van een dubbele moord. De hoofd-figuur van de roman is de ruim zestigjarige uit Nickerie afkomstige Cora Sewa-Dumfries. Zij is aanvankelijk een eenvoudige huishoudster die bij verschillende families diende. Maar sinds 1974 is ze schatrijk wegens een grote som zwijggeld, die ze ontving na de moord op ene An Andijk, die secretaresse en liefje van de invloedrijke Cor Crommeling was. Cora is al veertig jaar bewust kinderloos gehuwd met de uit de Para afkomstige natuurgenezer en aborteur Herman Sewa. Ze wonen op plantage Jericho. Cora Sewa wil nu aan het einde van de eeuw, na vijfentwintig jaar, achterhalen wat er precies gebeurd is in 1974 toen de hoogzwangere An Andijk met opengereten buik in haar woning werd aangetroffen. Zij heeft indertijd het slachtoffer gereinigd en opgebaard. Wie was er verantwoordelijk voor deze lugubere misdaad? Ongeveer dezelfde tijd werd Onno Sewa, een onechte zoon van de schatrijke en invloedrijke Abraham S. Da Silva, dood op straat aangetroffen. Is de dood veroorzaakt door een alcohol-shock, zoals men suggereert, of is er sprake van een misdaad? Is er verband tussen beide doden? Cora onderzoekt de twee sterfgevallen, wat haar op een lange en eenzame tocht naar Nederland, Londen en Miami voert. Via Curaçao reist ze naar Suriname terug. In Nederland opent ze een kluis, waarin brieven aan An Andijk bewaard worden, in Londen en Miami zoekt ze nabestaanden op die met de geheimzinnige dood in verband gebracht kunnen worden. Curaçao is een tussenstop die haar innerlijk bevrijdt. Het verhaal is doortrokken van de in het werk van Astrid Roemer veel voorkomende motieven bloed en dood, temeer omdat Herman Sewa als natuurgenezer tientallen abortussen gepleegd heeft. Die betrokkenheid van leven en dood speelt op beide verhaalniveaus, het persoonlijke en het politieke. Door persoonlijke vervlechtingen raken individuele en politieke kwesties steeds meer met elkaar verward. Politiek valt niet anoniem en los van personen te voeren. Terwijl Cora haar familiedrama stukje bij beetje ontraadselt, behandelt de Surinaamse overheid door middel van een tribunaal ‘twee vreselijke kwesties’, de verhouding met Nederland en de verwerking van de decembermoorden. Door middel van een referendum kiest het Surinaamse volk voor voortzetting van de onafhankelijkheid. Aborteur Herman Sewa getuigt op het tribunaal, waarbij hij zes sergeanten beschermt door te wijzen op de abortussen die zo ongeveer heel Paramaribo hem heeft laten verrichten. ‘Haast heel de stad staat rood’, ook de familie van de slachtoffers die de sergeanten aanklagen. Dit brengt Sewa zèlf in de problemen: ‘Herman Sewa wou de zes sergeants van zijn land helpen om vrijgesproken te worden van moord door met belastend materiaal tegen de geëxecuteerden te komen aanzetten en op de dag na kerst zat hij in de beklaagdenbank op “beschuldiging van kindermoord”.’ Astrid Roemer speelt hier een subtiel spel rond de schuldvraag. Cora achterhaalt de volledige waarheid niet, het tribunaal loopt op een mislukking uit. De eigenlijke moordenaars zijn niet de daders en de uitvoerders van de gruweldaden; de daders zijn niet de eigenlijke moordenaars en ook de slachtoffers zijn in feite schuldig. De schuldvraag is volgens Astrid Roemer zo ingewikkeld dat ze nog niet of nooit (?) volledig en eenduidig beantwoord kan worden. In deze toekomstroman Lijken op liefde zijn een aantal verwijzingen naar het verleden opgenomen die in historisch verband een traditie van geweld in Suriname demonstreren - niet alleen ten tijde van de slavernij, maar ook later. Er zijn een aantal verwijzingen naar het Killinger complot van het begin van deze eeuw, en naar een politiek complot tegen de grote leider Jopie Pengel in 1950. Astrid Roemer zet de acht december moorden zo in een historische reeks van gewelddadige ‘incidenten’, als het ware onder het motto ‘wie zonder zonde is werpe de eerste steen’. In de Weekkrant Suriname uitte recensent Wilfred Lionarons veel lof voor de literaire kwaliteiten van de roman, maar had hij moeite met dit morele standpunt. Dat lijkt me begrijpelijk. Herman Sewa geeft zijn vrouw Cora op haar reis drie flesjes mee die zij Geloof Hoop en Liefde noemt. In het ene flesje zit een slaapdrank, in het andere een doodsdrank, het derde is leeg: ‘Het was aan haar om te bepalen hoe de etiketten te verdelen. Maar dat zou haar pas op reis duidelijk worden.’ Als ze naar haar waarheidsqueeste terugkeert, heeft ze het lege flesje van de Hoop nog bij zich - dat is kennelijk het enige wat rest. Er is (nog) geen oplossing gevonden: ‘Surinamers konden het jaar tweeduizend ondanks hun inspanningen niet verschoond van de geschiedenis ingaan.’ | |
Was getekendIn tien hoofdstukken en evenzovele uren van twaalf minuten over één uur midden in de nacht tot twaalf over tien in de ochtend, wacht Pedrick de Derde Abracadabra in zijn luxe landhuis aan de Weg naar Zee buiten Paramaribo op zijn twee kinderen die in een chartervliegtuig vanuit Nederland op weg zijn naar hem in Suriname toe, om met hem zijn vijftigste verjaardag te vieren. Deze tien hoofdstukken worden telkens onderbroken door tussenstukjes die dit wachten aangeven en korte brieffragmenten van de verschillende hoofdpersonen, een door Astrid H. Roemer beproefd procédé omdat ze dat ook in vorige boeken toepaste. De hoofdstukken zélf beschrijven de gedachten van de hoofdpersoon over zijn leven en dat van zijn naasten. Met Was getekend rondde Astrid H. Roemer haar trilogie af die aan de hand van een uitvoerige familiegeschiedenis de recente historie van Suriname beschrijft. Het eerste deel, Gewaagd leven van 1996, beschreef de jaren tachtig van het militaire bewind, de tweede roman, Lijken op liefde uit 1997, was een toekom-stroman die Suriname aan de vooravond van de eenentwintigste eeuw beschreef. Dit derde deel, Was getekend, omvat een veel langer tijdvak en gaat terug naar de nog onschuldige jaren Vijftig met zijn overgang van koloniale tijd naar intern zelfbestuur, de RTC's en de binnenlandse politiek met zijn desastreuze Welvaartsplannen, de naderende onafhankelijkheid en de corruptie daarna, de militaire dictatuur en de gevolgen daarvan, die al in de vorige delen beschreven waren. Zo vormen de drie delen samen een beschrijving van Suriname gedurende de hele tweede eeuwhelft, al moet gezegd worden dat de politieke gebeurtenissen niet meer dan decor en sfeerbepaler van de beschreven familieverwikkelingen zijn. Grootvader Patrick de Eerste A. (de naam wordt meestal afgekort omdat deze uit protest aangenomen is) is afkomstig uit het Amerikaanse Boston met een Surinamase boslandcreoolse getrouwd en verbleef en werkte in het oerwoud. Vader Pedrick de Tweede A. is getrouwd met de verpleegster Melani Maria Nieuwmoer, dochter van een passagierende Witrus en een Surinaamse moeder Pedrick de Derde A. is met hun dochter Sofia getrouwd. Deze hoofdpersoon heet eigenlijk Ilya en is een aangenomen zoon, die in het bos in een biezen kistje gevonden werd zoals het verhaal wil, maar die in werkelijkheid moest worden afgestaan door zijn echte ouders omdat die melaats waren. Deze Pedrick de Derde A. is in het begin van het verhaal nog onderwijzer maar wordt al gauw marktkoopman en eigenaar van het reisbureau Intertour. Zijn ouders schenken hem een groot perceel woeste zwampgrond aan de Weg naar Zee, dat hij in cultuur brengt, waarop hij een prachtig huis bouwt en dat hij omtovert tot een waar lustoord met visgaten en malse weiden voor zijn paarden, en waar hij onder meer citrus en bananen kweekt. Het gaat hem met zijn markthandel en de landbouw zó voor de wind dat hij zich al jong een welgesteld man kan noemen, ook nog nadat hij als onafhankelijk van de politiek levende zelfstandige, die niet mee wil doen aan de patronage- en machtsspelletjes, het steeds moeilijker krijgt en de economie in de jaren tachtig onder de militairen steeds verder instort. Pedrick trouwt met Sofia Maria Mus en leidt aanvankelijk een gelukkig leven. Maar het blijft niet allemaal goud dat er blinkt. Een paar voorbeelden. Pedrick is nog sterk onder de invloed van een jeugdliefde, zijn ‘schaduwpartner’ Foetida. Later gaat hij een verhouding aan met een Nederlandse blonde, blauwogige huurster van zijn ouderlijk huis. Zijn vrouw Sofi, die verpleegster was, heeft door drankzucht de dood van een hospitaalpatiënt op haar geweten, waaronder zij lijdt. Zij lijdt bovendien aan een jeugdtrauma omdat haar stiefvader haar voortdurend tot sexuele spelletjes dwong. Bij de geboorte van een tweeling blijkt één kind overleden. Later wordt er alsnog een meisje geboren. Het zijn deze twee kinderen, Junier de Vierde A. en Rozemond, op wie de bijna vijftigjarige vader in de nacht zit te wachten. De huwelijksrelatie is al spoedig samen te vatten als ‘met een ondraaglijke liefde haat hij zijn vrouw.’ Na een zoveelste ruzie zet Pedrick zijn vrouw resoluut het huis uit, waarna Sofie naar Nederland vertrekt, zoals zovelen in de jaren zeventig en tachtig. Zij heeft daar een nieuwe vriend. Ook de kinderen vertrekken, waarna Pedrick nogal eenzaam in zijn luxe landhuis op ‘Het Perceel’ achterblijft. Al heeft hij gezelschap van een jonge vrouw en haar kind die hij op zijn beurt geadopteerd heeft. In die eenzaamheid en tegen de economische malaise in, wil hij zijn vijftigste verjaardag groots vieren. Als hij aan het slot van de roman echter naar vliegveld Zanderij rijdt om zijn kinderen op te halen, hoort hij dat het chartertoestel tegen een grote kankantrie is gevlogen en verongelukt is. Zijn z'n kinderen omgekomen?
Astrid H. Roemer werkt in deze roman, zoals bij haar gebruikelijk, met veel leidmotieven, elementen die op belangrijke momenten van het verhaal steeds terug komen, en die een symbolische betekenis hebben. Twee van de belangrijkste zijn vuur en water. Vanaf het motto voor in het boek, alle belangrijke levensmomenten, tot het brandende vliegtuig aan het einde van het verhaal speelt vuur een belangrijke rol’ ‘Vuur omvat en is onvatbaar.’ Ilya heeft een oogkwaal, waardoor zijn ogen op allerlei belangrijke momenten in verhaal gaan tranen, en waarvoor hij medisch behandeld moet worden. Zo ontmoet hij in het hospitaal zijn vrouw, nadat hij net het echte verhaal van zijn afkomst heeft gehoord. Andere leidmotieven zijn de angst voor melaatsheid, angst voor slangen die zich nogal eens op het perceel aan de rand van het bos vertonen, het veelvuldige dromen en het vertellen van verhalen en sprookjes. Pedrick heeft de sprookjes van Grimm uit het hospitaal meegenomen, maar Sofi gooit het tenslotte weg. Alle motieven - er zijn er veel meer - zijn met elkaar verweven. Alles keert terug. Een paar voorbeelden. Sofi's dood door schuld in het ziekenhuis wordt gespiegeld door haar in datzelfde ziekenhuis doodgeboren kind. De melaatsheid van Pedrick als baby veroorzaakt later onbewust zijn angst voor de ziekte, al zal hij met zijn Intertour historische reistochten naar het voormalige melaatsenkolonie Batavia en haar beroemde priester Peerke Donders organiseren. Het centrale motief wordt gevormd door een typisch Roemer-woordspel: koorps - sprook, waarbij de niet-bestaande anagram ‘koorps’ het leven zélf bedoelt en de ‘sprook’ de fantasie tegen het leven in: ‘een sprook is een verhaal dat tegen het leven in wordt verteld. Een koorps is het leven zelf.’ Door middel van verwijzingen en in elkaar grijpende gebeurtenissen ontstaan er verschillende versies van gebeurtenissen die alleen in de vorm van verhalen bestaan, niet als grijpbare realiteit. ‘Bij woorden gaat het om dichten en verdichten. In een gedicht gaapt de realiteit. Verdichten is de realiteit herschikken.’ Zo maakt Pedrick een sprookje van zijn eigen levensverhaal - of is dat het ware verhaal niet? Zo fantaseert hij zich Amazones rond zijn eigen vondelingschap. Zo weeft hij een sprookje rond zijn doodgeboren dochtertje Clair, want ‘ieder heeft recht op zijn eigen verhaal.’ DE waarheid valt toch nooit te achterhalen, er zijn zoveel versies van, evenzovele versies als van wat waarheid zou kunnen zijn. | |
TrilogieZijn de elementen in Was getekend hecht verweven, dat is ook het geval met de totale trilogie. In dit slotdeel keren andere motieven uit de eerdere twee boeken via allerlei personen en gebeurtenissen steeds weer terug en vallen nu op hun plaats door explicatie en aanvulling te verschaffen. Astrid H. Roemer moet wel met een hecht doortimmerd schema aan haar trilogie begonnen zijn! Was getekend kan zonder probleem als afzonderlijke roman gelezen worden - dat kunnen de andere twee boeken ook - maar gezamenlijk geeft Roemer ze in hun hechte verwevenheid een aanzienlijke meerwaarde mee. Ook thematisch zit de trilogie hecht in elkaar. Het derde deel, Was getekend, beschrijft de aanvankelijke onschuld van het pas autonoom geworden land, die echter ‘dank zij’ de Welvaarstplannen verandert in de economische achteruit-gang, waarbij de politiek een grote rol speelt. De economische malaise wordt ronduit morele verloedering onder het militaire bewind. Astrid H. Roemer is hier heel fel over wat de militairen het land Suriname hebben aangedaan. In het eerste deel, Gewaagd leven, stond die morele neergang centraal. In het tweede deel, Lijken op liefde, moet Suriname vooral in het reine zien te komen met de decembermoorden en de burgeroorlog en de wreedheden daarin begaan, maar het lukt het land en zijn bewindvoerders niet ‘het jaar tweeduizend verschoond van de geschiedenis’ in te gaan. Was getekend is een heel politiek boek geworden. Hoofdpersoon Pedrick kan zich niet verzoenen met de gevoerde vriendjespolitiek en vooral niet met de politici, wegens zijn sterke wil tot onafhankelijkheid zonder politieke patronage. Over de welvaartsplannen en de ontwikkelingshulp met al zijn geld heet het: ‘Ons land is een proefstation van Wageningen, Delft en Den Haag.’ Het land werd tot ontwikkeling gebracht ‘op een plek waar burgers er niet bij zouden kunnen komen,’ en ‘wetten tegen Surinamers zijn privileges voor Hollanders.’ Pedrick overdenkt: ‘Met Groot Geld is de monsterlijkheid het bestuur van het land binnengedrongen. Hij beseft dat zijn verzet de tijdgeest tegen zich heeft. De beschaving ontwikkelt zich! Met een glimlach zal hij de geselingen van de beschaving verdragen.’ De Onafhankelijkheidsviering wordt een kermis genoemd en de militaire parades met de militairen: De tronies staan hem niet aan. Snoeten van gedresseerde kunstdieren. Dierendressuur vindt hij onverdraaglijk. Als mieren beweegt de landmacht zich door de stad. Als mieren zullen zij de stad kaalvreten...’ Temidden van dit alles is de taal zélf het centrale gegeven. Aan het begin van het eerste deel, Gewaagd leven, gebruikte Astrid H. Roemer een ongewoon maar treffend beeld voor wat literatuur is. Ze vergelijkt daar feiten en verhalen met het beeld van een suikerspin. Het stokje van een suikerspin is daarbij het feit, de opgeblazen suiker het verhaal, en samen vormen ze ‘de waarheid’, die altijd iets vluchtigs is, slechts geldig voor het moment en relatief. Wat blijft zijn de consequent volgehouden gesponnen verhalen rond de feiten, die van alle kanten bekeken kunnen worden: ‘Je kan zo verliefd zijn dat je naar rozen gaat ruiken, maar als je het niet in woorden onderbrengt, verdort het gevoel.’ Schrijven en spreken - literatuur - dient bij Astrid H. Roemer om talig waarheid te vinden en te tonen.
Sedert Astrid Roemer haar auteursnaam veranderd heeft in Astrid H. Roemer en van uitgever veranderde, schrijft ze leesbaarder verhalen met een duidelijker plot en met behulp van minder hermetisch diepzinnig - quasi-diepzinnig zo u wilt - taalgebruik. Ze werkt nog wel spaarzaam met woordspelletjes, met koppeltekens, maar niet meer zo veel met hoofdletters, cursief e.d. en onbegrijpelijke metaforen. Als vanouds weeft ze allerlei verhaaldraden door elkaar heen, maar deze draden zijn veel traceerbaarder dan die van wat ik maar als haar zwart-feministische schrijf-episode aanduid. Wel vind ik het een ‘ironia di bida’ dat ze dit derde deel en de trilogie opdroeg aan de nagedachtenis van Jos Knipscheer, de uitgever bij wie ze wegliep. Broer Frank Knipscheer zou haar denk ik graag voor zijn fonds behouden hebben. Astrid H. Roemer is inmiddels een van de bekendste vrouwelijke auteurs van Nederland geworden en zeker de in Nederland meestbekende van de Nederlands-Caribische literatuur. |
|