Clyde Lo-A-Njoe
Clyde Lo-A-Njoe (Aruba 1948) volgde een opleiding als tekenaar-schilder en exposeerde zijn werk in Nederland, Duitsland en in het Caribisch gebied. Naast beeldend kunstenaar is Clyde Lo-A-Njoe eveneens dichter. In 1982 gaf hij de tweetalige bundel Dansen / Baliamentu uit, waarin vierentwintig gedichten die alle een dans als uitgangspunt hebben en acht litho's werden samengebracht. De oorspronkelijk Nederlandstalige gedichten werden door Luis H. Daal in het Papiaments vertaald. Lo-A-Njoe reisde veel, waar in zijn werk de neerslag van te vinden is. De thema's van zijn poëzie, waarin hij persoonlijke en mondiale noties verbindt, zijn het eigen verleden en zijn reiservaringen, het verleden van de Caribische regio daarvan specifiek Aruba, maar ook de gevolgen van de atoombom op Hiroshima aan het eind van de Tweede Wereldoorlog en actuele Derde Wereldproblematiek. In het gedicht ‘Merengue in mijmering’ luidt het: ‘Aruba, speldepunt waar mijn wereld om draait, / Refrésqueria en Latijnse melancholie, / je kromme bomen, / waardoor het spel van de / eeuwigdurende wind schiet. / Stil denk ik aan je overzoute lucht / en je verdwaalde blanken op de “waaf”.’ (43) Clyde Lo-A-Njoe behoort tot die generatie van Caribische dichters die zowel genspireerd worden door het eigene als door de wereld buiten het eigen eiland, waarnaartoe de vensters wijd worden opengezet. Na jaren verscheen in 1989 de bundel Echolood, een doorgeconstrueerde bundel in drie delen met respectievelijk twintig, drie en zeven gedichten, waarin de dichter opnieuw een persoonlijke positiebepaling van zijn persoon en kunstenaarschap onderneemt - dat wat een echolood doet: het peilen van de diepte of de hoogte. Echolood bevat een drievoudige zoektocht en ontdekkingstocht naar het zelf: naar de innerlijke wereld van de eigen persoonlijkheid, vervolgens naar het eiland en de wereld daarbuiten en tenslotte
naar het dichterschap dat deze positiebepaling verwoordt. De eigen identiteit wordt beschreven in enkele gedichten waarin de spiegel als middel tot zelfontdekking een grote rol speelt, omdat de dichter er zichzelf in tegenkomt. De derde afdeling draagt zelfs de titel ‘aan de keerzijde van de Ebonieten spiegel’. In het gedicht ‘Voedingsbodem’ heet het daarom: ‘Ik vond / in deze spiegelsalon mijn voedingsbodem, / waarin ik helemaal hem werd, die ik / ooit was, en altijd wilde / zijn. / En daarom juist vooral mezelf. Ik ben / tegelijk pode-antipode, maar hoe / dan ook: alleen en / één met mezelf.’ (10) In ‘Echolied’ blijkt dat de uitkomst van deze innerlijke zoektocht niet zonder meer direct positief is: ‘Ik ken de geur van mijn eigen bloed, / het kruipen van mijn angst, / de kadans van mijn hulpeloze adem. / Er is geen steen der Wijzen.’ (19) Maar naar het einde toe is het uiteindelijke resultaat van de zoektocht positief: ‘Ik reisde niet meer vermomd... maar trof mezelf in het midden aan. Ik was er.’ (37) De reismetafoor wordt ook gebruikt om de positie ten opzichte van het eiland te bepalen. Enkele stadia van die zoektocht zijn met de volgende citaten weer te geven. In het begin luidt het nog ‘het eenzame tropenkind.. ergens in het land Grenzeloos’ (8) Het eiland is ‘Zomaar een plek. Het is wel mijn plek.’ (22) Buiten het eiland is de dichter op weg naar Niemandsland (24). Maar hij komt thuis zoals we al zagen, als hij zich in een positie bevindt van harmonie met de Umwelt, die pregnant gekarakteriseerd wordt met het beeld van de ibis en de merel, kortom het Caribische gebied en Europa. Hij heeft zichzelf gevonden in een dubbele culturele ervaring.
De bundel Echolood opent met het motief van de geboorte en de macht van het woord dat schept. Vóór het woord was er niets, dóór het woord ontstaat alles - deze allusie op de schepping wordt versterkt in het tweede gedicht dat om licht vraagt: ‘Ik schreeuwde om licht... licht... licht... Ik was blind op zoek naar mezelf.’ (6) Het titelgedicht ‘echolood’ dat direct daarna komt, beschrijft een nog prenataal stadium. De moeder wordt aanvankelijk verbonden met het eiland, later met het beeld van Moeder Aarde zelf. ‘Mijn inktschip’, de titel van het tweede centrale deel van de bundel, voert de dichter op zijn tocht naar het zelf naar de uiteindelijke vrijheid die in het slotgedicht van de bundel, waarin Moeder Aarde haar wieken als een condor uitslaat naar de vrijheid, verbeeld wordt met de vier oerelementen die het - dit - dichterschap beheersen. Clyde Lo-A-Njoe's aardse dichterschap verwoordt zo de vier oer-elementen. In Moeder Aarde ‘spiegelden zich vuur / en lucht. Beneden haar ontsproot / een bron van puur helder water.’ (39) Toch wordt de vraag niet beantwoord, het raadsel niet ontdekt, wordt het geheim van de creativiteit niet ontsluierd, klinkt het verlossende woord niet, want de uiteindelijke waarheid is niet blijvend vast te leggen, hooguit soms benaderd gedurende ‘een eindeloze afgewogen seconde’ in de woorden van een dichter.
Clyde Lo-A-Njoe schrijft hermetische en doorgeconstrueerde poëzie waarin de aardse menselijke existentie resoneert. In de eerste bundel kwamen nogal wat aan de Bijbel ontleende beelden voor; de poëzie in deze bundel is weliswaar onaards in die zin dat ze de aarde ontstijgt, maar desondanks volstrekt geseculariseerd.