Ideën V
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij1080.By het sluiten van dezen vyfden bundel der ideen, 'n paar woorden ter toelichting.
Men heeft zich beklaagd dat de totaal-indruk myner geschriften zoo treurig was, en dikwyls 'n bitteren nasmaak naliet. Als opmerking neem ik dit aan. Mocht men 't als aanmerking geven, dan moet ik ernstig protesteeren. Ik zou onwaar moeten zyn, om iets anders te leveren dan bitterheid. Vindt men dit vreemd? M'n arbeid is de Times van m'n ziel. (34) Meent men dat er vroolykheid kan geoogst worden van den akker die byna uitsluitend met smart bezaaid werd? (324) Ik ben geen ‘schepper uit niets’ (244) en kan slechts wat vorm geven aan de grondstof die me van buiten-af wordt meegedeeld. Klacht over den droefgeestigen toon myner werken zou dus gelykstaan met ontevredenheid over den pottenbakker die geen porseleinen vazen wist te vervaardigen uit pypaard. Des-te-verdrietiger valt me zoodanige aanmerking, omdat ik waarlyk veel liever... porselein leveren zou! Liefelykheid, zachtheid - welluidendheid in alle beteekenissen - was een der illuzien van m'n jeugd. Men heeft niet gedoogd dat ik die richting volgde. Deze domme wreedheid zal wel - gelyk alles! - tevens haar goede zyde hebben. Wie weet of ik niet vervallen ware in 't sentimenteele, waarvoor ik nu door den eisch om steeds op voet van oorlog te blyven tegenover laaghartigheid, allerongenadigst bewaard bleef. Maar... maar - de mensch is zwak - het spyt me!
Een tweede aan- of opmerking is, dat ik geen voortgang maak met Woutergeschiedenis.
Indien ik by 't begin der historie van dien kleinen jongen 'n roman had aangekondigd, zou deze klacht volkomen gerechtvaardigd zyn. Jonge schryvers die iets wenschen te leveren voor leesbibliotheken, worden hartelyk gewaarschuwd tegen 't gebruik van dit stuk als model. Ik raad hun 't vertalen van een-of-ander buitenlandsch produkt aan, waarvan | |
[pagina 352]
| |
‘zeker geacht tydschrift’ gezegd heeft... enz. Maar... de Woutergeschiedenis is geen roman, en geen enkel ‘geacht tydschrift’ heeft tot-nog-toe gezegd wat ze dan wèl was. Ikzelf zal dus genoodzaakt zyn dit den lezer meetedeelen, en hoop dit dan ook later te doen met woorden van Lamartine die, naar me dezer dagen bleek, zonder iets te weten van m'n nummer 361, met de grootste nauwkeurigheid voorzien heeft - dichterplicht! - wat er geleverd moest worden, of althans wat ik zou trachten te leveren. Dat ik de hier bedoelde woorden nu niet aanhaal, heeft z'n reden. Ik zal my later daarover verantwoorden, want de lezer heeft er aanspraak op, te weten wat ik wilde voortbrengen, om 'n maatstaf te hebben ter beoordeeling of ik geslaagd ben. Dit laatste is tot-nog-toe gewis het geval niet! Waar ikzelf dit erken, kan de kritiek eenig geduld oefenen, dunkt me. En dit doet ze dan ook zoo trouw, dat ik raden en gissen moet of er hier-en-daar iemand leeft, die belang-stelt in de lotgevallen van m'n mensch-exemplaartje. De onverschilligheid waarmee men ook weer dit stuk bejegent, zou verschoonbaar zyn of althans begrypelyk worden door de opmerking dat ik nog altyd den zoo-even bedoelden maatstaf niet gegeven heb. Men ‘weet niet waar 't heen wil.’ Het uitstellen van beoordeeling zou inderdaad kunnen getuigen van meer omzichtigheid en kunstbesef dan waaraan m'n Publiek my gewoon maakte, indien ik niet op 'n gelyksoortig zwygen stuitte by 't publiceeren van heel andere stukken, welker bedoeling en strekking niet afhankelyk zyn van 't huwelyk der helden en heldinnen. Om echter van myn zyde niet meer voorwendsel tot doodzwygen te geven, dan hoognoodig is, herhaal ik hier m'n beroep op 't program der ideen, dat in m'n eerste brochure over ‘Vryen-Arbeid’ voorkomt. Ik erken dat het daar gezegde geenszins voldoende is ter beoordeeling van de Woutergeschiedenis als kunstprodukt. Maar wel mag men aan dat program afmeten, of ik - al of niet over dien kleinen jongen sprekende - in m'n ideen tracht te geven wat ik beloofd heb? En dit is - altyd met terugzicht op 30! - voorloopig alleen de vraag.
Toch wenschte ik dat m'n arbeid ook eenige waarde had als Kunstwerk...
Ach, waarom laat men my zoo zelden de stemming die daartoe noodig is!
| |
[pagina 353]
| |
...en daarom stel ik me voor: van nu af de Geschiedenis van Woutertje wat meer aaneengeschakeld te vervolgen.
Ik hoop daaraan 'n paar der eerstvolgende bundels te besteden. Mocht ik voor dien tyd komen te overlyden - o, gaarne! - dan zal ik toch zorgen dat de lezer wete wat ik had willen leveren. |
|