Ideën V
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij1079.- Maar wat moet ik dan in gods-heeren-naam met den jongen aanvangen?
Zoo... zou juffrouw Pieterse gesproken hebben, indien ze vyftig jaren later geleefd, en m'nIdeen gelezen had. We mogen aannemen dat ze niet veel acht heeft geslagen op de ‘nuttigheid’ die Stoffel fatsoenshalve by de zaak wou te-pas brengen. Met onbedorven maagdelykheid van realistischen indruk, zocht ze voor haar telg 'n werkkring ‘die wat geeft.’ A la bonne heure! 't Is 'n ware verademing eens eindelyk met iemand te doen te hebben, die zegt wat-i meent. De zeldzaamheid van 't geval gaf my aanleiding 't mensch even uit den doode optewekken, en sprekende intevoeren. Er zyn wel eens wonderen geschied om redenen van minder belang... 't is juist Pinkster vandaag. Geldverdienen alzoo! De bedoeling van deze aandoenlyke verzuchting is natuurlykerwyze: zooveel mogelyk! En altoos in verhouding met de aangewende moeite en gemaakte kosten. Het fabriekskind dat reeds op z'n tiende of twaalfde jaar ‘in de verdienste’ komt, kan - 't overige gelyk-staande - geen aanspraak maken op 'n even voordeelige loopbaan, als de knaap die tot z'n vyftiende of zestiende jaar de school bezocht. Deze moet weer op zyn beurt achterstaan by den jongeling in wien grooter kapitaal aan onderhoud en wetenschap is opgespaard. En bovendien spreekt het vanzelf, dat ook de meer of min toevallige aanraking der ouders met personen die zekere vakken beoefenen, het beroep van den vader of van andere bloedverwanten, de byzondere hulpbronnen der streek welke men bewoont, en velerlei dergelyke omstandigheden meer, grooten invloed uitoefenen op de keuze van 'n beroep. Hier- | |
[pagina 346]
| |
uit volgt dus alweder, dat smaak en vermoedelyke aanleg van 't kind 'n zeer ondergeschikte rol spelen. Deze rol wordt echter nog onbeduidender, wanneer de ouders - gelyk hun plicht voorschryft - te-rade gaan met de vermoedelyke toekomst der maatschappy, of althans met de toekomst van het gedeelte daarvan, waarin de aspirant-rykworder bestemd is zich te bewegen. Vakken, bedieningen en zelfs ambachten, zyn aan daling en ryzing onderhevig. We zien telkens sommige takken van bestaan verdwynen van 't lystje der kostwinningen, waarvoor natuurlyk anderen in de plaats treden. Menige jongen wordt opgeleid tot werkman in 'n gasfabriek, die vroeger ‘op’ 't kaarsenmaken zou ‘gedaan’ zyn. Een groot deel der personen die 'n halve eeuw geleden zouden geleefd hebben van kar en paard of vrachtschuit, zyn opgevolgd door nog aanzienlyker getal menschen die van den stoom leven. Preekers en geloofsonderwyzers maken gaande-weg plaats voor leeraren in iets wezenlyks, en voor courantenschryvers. Anders uitgedrukt, het peil waartoe de hier bedoelde verdrongen soort behoort, is aan 't zakken. Hieruit zal ten-laatste de vernietiging van 't métier voortvloeien, 'n lot dat ter-zyner-tyd ook aan krantenschryvers te wachten staat, en door denkers niet zonder welgevallen zal worden begroet. De tyd zal komen dat wy in muzeën dominees aantreffen in gezelschap van 'n ‘wy’ die geen ‘hy’ is. Misschien wel tusschen 'n trekschuit en 'n vetkaars. ‘Stokken en parapluien aan de deur?’ Onnoodige waarschuwing! Wie zal barbaarsch genoeg zyn om zoo'n vetkaars, enz. kwaad te doen? Hoogstens zal men de schouders ophalen, en zeggen: dat verbeeldde zich licht te geven!’ Ouders behooren dus wel degelyk acht te slaan op de vermoedelyke vooruitzichten die 'n vak oplevert. En dit is temeer noodig, omdat het werkelyk aanvaarden van 'n beroep altyd minstens tien jaren later geschiedt dan 't voorbereidend intreden. De keus van heden kan eerst na geruimere tyd worden toegepast, en 't mogelyk of vermoedelyk verloop moet dus vooruit berekend worden. De vraag is niet: wat levert vandaag de beste kans? Men moet trachten doortedringen in de kansen der toekomst. Wie z'n jongen africht op parlage, op zwendelary in effekten, vrage zich af, of er altyd Kamers zullen bestaan, waar men met leege praat gediend is, en of de Volken by-voortduring de renten zullen gelieven te betalen van de ten-behoeve der kapitaalbezitters aangegane staatsschulden? Het bestudeeren van den opkomst en 't verval des tulpenhandels kan by dergelyke zaken goede | |
[pagina 347]
| |
diensten bewyzen.
- Ik begryp er geen jota van... zou hier onze juffrouw Pieterse zeggen. Ik heb van geen tulp of tulpsgelyk gesproken. De vraag is maar, wat we met Wouter zullen aanvangen? Ik wou dat de jongen gauw in de verdiensten kwam.
Precies! Deze wensch is billyk. Maar er is nog 'n ander vereischte dan spoed. We hebben duurzaamheid noodig. We moeten 'n vak zoeken, dat uitbreiding te-gemoet gaat, of liever 'n vak welks vermoedelyke uitbreiding grooter zal wezen dan de aanvankelyke konkurrentie. Niet allen toch hebben die uitbreiding voorzien, en... wie 't eerst komt, het eerste maalt. Alle plaatsen zyn bezet. Alles is vol, vol, overvol... Alles? Lezer, 'n maand geleden werd er te Berlyn by rechterlyk vonnis uitgemaakt dat 'n metselaars-handlanger, 'n opperman die steenen aandraagt - geen werkman dus in den hoogeren zin van 't woord - vyf thalers daags verdient, d.i. acht gulden vyf-en-zeventig cents nederlandsch. Ga naar voetnoot* En men durft beweren dat het moeielyk is, z'n kinderen aan 'n kostwinning te helpen? Als 't zóó voortgaat, zal 'n halfwas-jongetje weldra meer waard zyn dan 'n span paarden of 'n dozyn ezels, zonder zelfs z'n onsterfelykheid mee in rekening te brengen. De zaak die ik hier aanroer, werd door alle Berlynsche bladen meegedeeld. Die zeer kostbare opperman was door een zyner vrienden geslagen - heel jammer! - en kon vyf dagen lang z'n verheven beroep niet waarnemen. Na ingewonnen bericht van experts en getuigen, is hem als schadeloosstelling voor z'n gedwongen werkeloosheid, de som toegekend van byna vier-en-veertig gulden Ned., omdat dit het gekonstateerd bedrag was van de winstderving die uit z'n vyfdaagsche werkeloosheid voortvloeide.
- Moet ik dus m'n jongen naar Berlyn zenden, om steenen te dragen?
Neen, Juffrouw Pieterse. Want ook de tulpenhandel in huizen zal 'n eind nemen, lang voor uw kroost volwassen is. Ga naar voetnoot† De kunstmatig opgeschroefde bouwwoede nadert haar toppunt, en de terugslag zal niet uitblyven. Het is de vraag | |
[pagina 348]
| |
of 't weghalen der steenen van afgebroken huizen, zoo hoog betaald worden zal als nu 't aandragen by de oprichting? Jazelfs, er bestaat kans dat de wegruiming gratis geschieden zal, wanneer 't Volk, eerst eeuwenlang verstompt, mishandeld en verdierlykt, later verdierlykt en brooddronken, zal uitspatten in de Jacquerie die ik reeds voorspelde in 1862. Ga naar voetnoot* De loop der gebeurtenissen - in Nederland vooral niet minder dan elders - hebben dit treurig vooruitzicht tot iets ergers nog gemaakt dan zekerheid, tot 'n logische behoefte! De Volkeren zyn koortsachtig, en zullen aan 't ylen slaan. De geneesheeren die zich wisten baan te breken naar 't ziekbed...
Nuttigheids-menschen die niet zeer afkeerig waren van 't eene noodige!
...de voorgangers der Natien... nu ja, men kent ze, de baronnen van klank en fraze! Er zal gesmeten worden met de steenen die zoo duur werden betaald. En er zal geschreeuwd worden... niet: leve die of die...
Wat scheelt het 'n bedorven Volk, wie er leeft!
Niet: we zyn rood, of wit, of groen, of pimpelpaars, of Oranje...
Wat geeft 'n verstompte menigte om politische kleur?
Niet: weg met adel en praerogatief...
Nu ja, zoo iets riep men honderd jaar geleden. En sommigen meenden dat ze iets wezenlyks beoogden. Ze hechtten - naïf en dom dan! - aan hun leus 'n zweem van wysgeerige beteekenis, en verbeeldden zich hun staatkundigen onzin te kleuren met 'n weerschyn van onzinnige poëzie. Het ‘te zyn of niet te zyn’ van die dagen moest misschien beteekenen... ja wàt? Noble zyn?Burger zyn? Dit schynt wel, want men omhelsde elkaar in vervoering, alsof de steen der wyzen gevonden was, toen er ontdekt werd dat 'n m'sieur eigenlyk citoyen heette. Och, 't Volk bekreunt er zich zoo weinig om of iemand Pieterse genoemd wordt, of Van... 't een of ander! Het | |
[pagina 349]
| |
ware: ‘zyn of niet zyn’ heeft 'n heel andere beteekenis. Die uitdrukking zal blyken de door eeuwenlange - lichamelyke, geestelyke en geldelyke - verdrukking te-voorschyn geperste oorlogskreet te wezen in den kannibalen-Kampf ums Dasein. En dit Dasein wil niets weten van Hamlet of Paradys. Zeer uitdrukkelyk wordt hier bedoeld het bestaan, en wel het kommerloos genietend bestaan ‘aan deze zyde van 't graf.’ De... zeer bekende - maar nog altyd eenigszins onbekende - ‘àndere zyde?’ O zeker, men gelooft er aan! Ongetwyfeld! Men vond haar immers in al z'n schoolboekjes, en wacht zich wel voor den eerlyken moed der ontkenning. Men blyft er aan gelooven, maar... zou toch gaarne - zonder nadeelige anticipatie op later afrekening - ook nu reeds ànder deugdloon ontvangen dan vervelende wissels op de eeuwigheid. Men wil ‘gedekt’ zyn. En dit was sedert lang 't geval. Maar Volkeren hebben geruimen tyd noodig voor ze zich rekenschap geven van hun stemming. Ieder die de heerschappy van prinses Fraze eentonig begon te vinden, dacht dat de schuld aan hem lag, en wachtte op blyken dat ook anderen... Die blyken nu vertoonen zich overal. De tyd nadert dat men trachten zal 't verlorene intehalen. Het bekende: ‘zoo dacht ik reeds lang!’ zal doorbreken. De ruwe kracht eischt haar recht, d.i. méér dan haar recht. En ze voelt zich versterkt door nog andere elementen van bederf, dan haar aanvankelyk door preekende voorgangers toegedacht en vergund waren. Verstompt... nu ja, dat wist men, en dit wilde men. Maar... de opperman van zoo-even heeft niet alleen gebrek geleden aan voedsel en beschaving, de spekulatie-schwindel heeft hem bovendien en daarna en te-gelyker-tyd geleerd... champagne te drinken uit bierglazen. Dit belooft wat, niet waar? De eerste fransche revolutie was kinderspel. Robespierre enMarat...
‘Tygers!’
Ik weet niet of deze kwalifikatie juist is. Maar, juist of niet... onze kinderen zullen andere kreten hooren. Niet het boekerig en versleten ‘te zyn of niet te zyn!’ maar 't meer praktisch, meer algemeen toepasselyk: ‘hebben of niet hebben!’ zal de leus wezen in den aanstaanden kaas- brood- vleesch- en champagne-kryg. De Volkeren zyn vooruitgegaan, waarlyk! Zooal niet in kennis en oordeel - dit immers gedoogden z'n voorgangers | |
[pagina 350]
| |
niet! - dan toch in keuze van spys, in kieskeurigheid van genieting. Het heeft de grenzen van z'n begeerten uitgezet... ‘Tygers’ zegt ge? Welaan, onze kinderen zullen te doen hebben met uitgevaste tygers! Met filozofeerende gastronomische tygers! Met beschonken en krankzinnige tygers! Wie vroeger zou geschreeuwd hebben om brood, zal nu heel iets anders verlangen: une heure de robe de soie, byv. - ik citeer! - met of zonder spiegel in den hemel... van 't ledekant. De godheden drutni, fraze en spekulatie zullen eindelyk uitgediend hebben. Men mag zich niet verwonderen dat de tempels van die verheven machthebbers wat ruw worden omver gehaald, en dat er amokh geoogst wordt waar leugens gezaaid waren. Het zou dwaasheid wezen den storm te willen bezweren met de rede. Na al de valsche moraal die dagelyks gepredikt wordt, na 'n duizendjarig geloof in onmogelykheden, na zooveel oefening in ongerymdheid, is twee maal twee geen vier meer, het goede niet meer goed, en 't ware niet meer waar. Het onderwys in niet-begrypen, het onderwys...
- Maar, lieve-jesis, Stoffel zegt dat de vooruitzichten zoo slecht zyn. En bovendien, onze Wouter heeft geen genie in 't vak.
Zeer wel, juffrouw Pieterse. Ik raad u ten-sterkste aan, z'n genialigen tegenzin niet te verkrachten. De Heer zal daarmee z'n bedoeling gehad hebben, en men moet nooit iets doen tegen Gods wil... gelyk 'n Engelsch dichter ergens zoo schoon gezegd heeft. Ik verzeker u - en den lezer! - dat er diepe, diepe wonden zullen geslagen worden! De twee eenige vakken die in de eerstkomende vyftig jaren kans bieden op welvaart...
- Wou uwe-n-'n chirurgien van hem maken?
Ja! Chirurgien, of - schrik niet, juffrouw Pieterse! - wondheeler of... soldaat!
- Dàt in alle eeuwigheid niet! zou 't mensch hebben uitgeroepen, als ze dit slot van den vyfden bundel myner ideen gelezen had.
Maar ze heeft het niet gelezen. Ik heb dus geen reden tot verstoordheid over 't versmaden van m'n advies.
Na 'n koncilie, waarby de hulp van meer autoriteiten werd ingeroepen, dan ik in-staat ben optegeven, kwam Stoffel tot | |
[pagina 351]
| |
het besluit: ‘dat Wouter byzondere geschiktheid had voor den handel.’ En juffrouw Pieterse was dit volkomen met hem eens. |