punt geplaatst dan rousseau, ànders dwalen dan hy, geef
ik toe. Maar... we dwalen.
't Is niet waar, dat die Maatschappy den jongen van zestien
jaar met open armen ontvangt, omdat-i weet te vertellen wat semiramis
heet verricht te hebben, hoe Rusland begrensd is, aan welke rivier
Groningen ligt, enz.
't Is niet waar, dat ze hem 'n paar jaar later onder hartelyk
welkom! bekleedt met de toga virilis, omdat-i nu verstand heeft
van kegelsneden, en na veel tobben in-staat is 'n bladzy te vertalen uit virgilius of
homerus... by-voorkeur altyd die
eene!
't Is niet waar, dat de akademische dissertatie waarvan-i
ten-langen-laatste door de kunst verloste, hem wordt toege- | |
rekend
als diploom van mannelykheid!
Na al 't verwringen en verkrachten van de Natuur, op school- en
kollegiebanken, blyft alzoo den ouders niet eenmaal de verontschuldiging dat de
Maatschappy tot zoo'n leiding dwingt. 't Allereerste waaraan de jongeling die
de wereld intreedt, behoefte heeft - nadat men twaalf, veertien jaren besteedde
om hem voor die wereld geschikt te maken - is... ontbolstering. Wel 'n bewys
dat de voorbereiding allergebrekkigst was! Wat naar de school riekt, is in 't
werkelyk leven onbruikbaar.
Eilieve, hoe kan dit worden over-eengebracht met de voorgewende
bedoeling, dat men hem naar school zond om hem geschikt te maken voor dat
werkelyk leven?
|
-
voetnoot*
-
Noot van 1876. Tot m'n leedwezen ben ik
genoodzaakt het hier aan rousseau toegekend epitheton
intetrekken. Na onlangs - voor de derde of vierde maal nu - op-nieuw
z'n Confessions gelezen, en die met de
‘Correspondance’ en andere stukken vergeleken
te hebben, ben ik tot overtuiging gekomen dat hy: 10 veel verzweeg,
20 dikwyls borduurde, en 30 niet zelden loog. Doch
ook zonder vergelyking met andere dokumenten, leveren de brutale en slechts
schynbaar openhartige Confessions, in zichzelf van dat alles
overvloedige blyken.
Men weet hoe rousseau beheerscht werd door
den tic om altyd te spreken van z'n ‘ennemis’
waarmed-i
diderot,
grimm, holbach,
voltaire, hume, en nog 'n dozyn of wat anderen bedoelde. Na
'n zeer aandachtige herlezing van 'n gedeelte zyner werken, komt het me voor,
dat de man van geluk mocht spreken over de soort van die ennemis,
'n volkje dat waarlyk niet uitmuntte in nauwkeurigheid van zielkundige analyse.
De aanvallen waartegen-i zich te verdedigen had, waren - hoe grof ook soms, en
dikwyls dóór die grofheid - zwakker dan-i verdiende, en getuigden
veelal meer van blinde afgunst over den opgang dien-i maakte, dan van
waarheidsliefde en kritische scherpzinnigheid. Men denke slechts aan de zotte -
en niet eens gegronde! - beschuldiging van voltaire,
dat rousseau lakei zou geweest zyn, dat-i zilverwerk zou
gestolen hebben, enz. Wie zulke middelen gebruikt om 'n litterarischen
mededinger uit het veld te slaan, is nu juist geen ‘ennemi’
van de soort die men behoeft te vreezen. Met aanvallen van dàt gehalte
is voltaire dan ook slechts geslaagd in 't verachtelyk maken van
zichzelf. myn ongunstig oordeel over rousseau rust op àndere
gronden. Ik ben verontwaardigd, byv. over de laaghartigheid waarmed-i Made
de warens, de vrouw die zoo
goed voor hem geweest was, aan haar lot overliet, toen ze tot armoed was
vervallen. Toch zou ik in dit feit op-zichzelf geen reden van minachting
zien, wanneer 't niet blykbaar in overeenstemming was met 's mans geheele
karakter. De edelste mensch kan in afwyking vervallen, in ongelykheid aan
zichzelf, want ook 't gevoel heeft z'n défaillances.
Maar... gebrek aan hart was norm by rousseau! Ik ben tot dit
besluit gekomen door de opmerking hoe ook by hem alweer - gelyk altoos, zie
737 en blz. 204 volgg. van
den Vn bundel, oktavo uitgaaf - de gebreken der ziel zich vertoonen
in de fouten van den schryver. Rousseau's logiek is inkorrekt,
en zelfs de inkleeding van z'n denkbeelden - 'n taak van lager orde
zeker, doch geenszins zònder beteekenis - draagt blyken van 'n
slordigheid die 'n zeer ongunstig getuigenis aflegt van de integriteit des
gemoeds. Dat de Franschen dit niet bemerkt hebben, zegt niet veel. Daar zyn ze
Franschen voor, menschen die de beteekenis van hun eigen woord:
‘philosophe’ niet verstaan. Om m'n stelling omtrent
r's slechtschryvery te staven, en om aantetoonen hoe ook hier alweer
slordig denken identisch is met onzedelykheid, zou ik 'n langen lyst
moeten overleggen van z'n misdaden tegen den h.g. der
stiptheid. Daarvoor evenwel heb ik hier geen plaats. Bovendien, men bedenke
dat ik leven moet van de opbrengst myner pen, en dat Nederland te arm is
om voortbrengselen van studie te betalen. Een werk: ‘Rousseau
en z'n tyd’ zou me eenige jaren arbeids kosten, zonder me meer
optebrengen dan noodig is om gedurende drie maanden 'n koekbakker in 't leven
te houden. En nu spreek ik nog niet van uitgaven voor reizen om archieven te
doorsnuffelen, en van meer andere onkosten die 't grondig behandelen van
zoodanige onderwerpen vereischt. Deze opmerking is almede van volle toepassing
op de zaken die ik aanroerde in de tweede noot op
760. Om terug te komen op
rousseau, zal 't voor m'n tegenwoordig doel misschien voldoende zyn,
hier te herinneren dat hy - ditmaal niet volgens 'n aanklacht van
voltaire, doch naar eigen bekentenis! - zich op ruim
vyftigjarigen ouderdom als 'n kostschool-jongetjen overgaf aanonanie! Ik
vraag of er op verstandelyk, d.i. zedelyk gebied iets degelyks te
wachten is van iemand die zóó weinig religie koesterde
voor z'n intellektueele vermogens? Ter verklaring van den zin dien ik hier aan
't woord religie geef, verwys ik naar blz. 164 van de
Millioenen-Studien.
|