Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij876.Ik doelde zoo-even op de waarschynlykheid dat onderwyzers van beroep, m'n denkbeelden niet zullen aannemen. Wie m'n stuk over specialiteiten gelezen heeft, zal begrypen waarom ik hen als zoodanig onbevoegd acht in de bedoelde kwestie uitspraak te doen. Ik reken op hun goedkeuring evenmin, als op de ingenomenheid van bakkers, volksvertegenwoordigers en sommige anderen, met m'n schatting van hùn specialiteit. 't Oordeel van Onderwyzers echter die niet òndergingen in hun ‘vak’ stel ik op hoogen prys. Ik beschouw hen als de voortreffelykste menschen in den Staat. Bovendien, het meerendeel van m'n aanmerkingen op ons onderwys is niet van rechtstreeksche toepassing op de scholen, inrichtingen die per se 'n goed onderwys in den weg staan. Geheele afschaffing zou misschien beter vrucht dragen dan pogingen tot verandering. (15) Een leeraar die al myn meeningen beaamde, zou daarom nog geen belangryke wyziging van methode kunnen beproeven. En dit blyft het geval, ook al kon 't bezwaar vervallen dat ik aanduidde in 828. De ongelukkige moet leveren wat de ouders van hem verlangen. En dezen op hun beurt voelen zich beheerscht door de ware of vermeende behoeften van onze Maatschappy. Ziehier dan ook de reden waarom ik de onderwyzers niet beschuldig, en hen geheel buiten debat laat. Ik behandel namelyk in deze nummers niet zoozeer 'n paedagogisch alswel 'n sociaal vraagstuk. 't Verwarren van deze beide begrippen ligt voor-de-hand, en reeds rousseau had daarmee te stryden. Men wilde in z'n Emile - 'n psychologische studie - 'n handboek voor opvoeders zien, en bood hem 'n plaats als huisonderwyzer aan, hem die z'n eigen kinderen neerlegde in den bak van 't vondelingshuis! Dit laatste was wel-is-waar 'n barbaars-eerlyke konsekwentie van z'n angst dat-i niet in-staat wezen zou hun natuurlyke ontwikkeling te beschermen tegen de invloeden van de Maatschappy, doch niet minder 'n gevolg van z'n eigen wanbegrippen over die natuurlykheid. Het is er ver vandaan, dat rousseau ons in z'n boek 'n behoorlyk ideaal van den onbedorven mensch zou te aanschouwen geven. Misschien verwyderde nooit eenige maatschappelyke omgeving - al ware 't die van 'n fransch hof uit de achttiende eeuw - den individu zóó ver van den volkomen mensch-typus, als de Emile daarvan afweek door 't valsche- | |
[pagina 288]
| |
natuurgeknutsel van den zieken wysgeer. Wie by 't schilderen van den mensch, zondeloosachtigheid vooropstelt, kan nooit juist treffen. De erfzonde, als theologisch stelsel 'n zotterny, is als psychologisch verschynsel 'n waarheid. Wie dit over 't hoofd ziet, gelykt den timmerman die by 't bewerken van eikenhout niet rekent op de kwasten. |
|