Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij828.('t Onderwys, 561, vlgg.) Niet zeer ongelyk aan de godsdienst, die kwaad sticht onder voorwendsel van goed te beoogen, belemmert het Onderwys veelal de ontwikkeling die 't juist zyn taak was te bevorderen. Het verschil tusschen deze beide menschbedervers ligt hierin, dat godsdienst 'n slechte zaak is op-zichzelf, en dat het Onderwys dikwyls nadeelig werkt door het wanbegrip of de traagheid van wie daarmee belast zyn. Ik klaag geenszins over de maat van kennis waarmee wy de school verlaten. Die hoeveelheid is van ondergeschikt belang, en blyft dit zelfs later, als we iets - en altyd nog maar zeer weinig - meer weten dan 'n schoolknaap. (155) Maar onze onderwyzers moesten ons niet ongeschikt maken om iets te leeren na 't verlaten van de school. Zeker zyn zy te verontschuldigen door de eischen van de ouders die, op hun beurt geperst door den toestand van de Maatschappy, wel genoodzaakt zyn, niet zoozeer aantedringen op ontwikkeling van 't rein-menschelyke, en zelfs niet op 't aankweeken van Staatsburgerschap, als wel op beroepsbekwaamheid. Het kind moet worden afgericht tot het verdienen van den ‘kost.’ Dit is treurig, en niet te veranderen. Althans niet op-eenmaal. We vallen dus noch ouders noch leermeesters hard over 't toegeven in de noodzakelykheid. Doch we mogen die noodzakelykheid niet méér stem geven dan haar toekomt. Bovendien, gelyk byna altyd, de fout loopt in 'n cirkel. Kan de Maatschappy slechts beroepshoedanigheden gebruiken, zyzelf zou hooger staan, en ook voor edeler streven 'n werkkring aanbieden, indien sedert veel geslachten de scholen menschen hadden geleverd. Of jonge-lieden althans, dien men mensch-worden niet moeielyk gemaakt had. Vordert de maatschappy verkeerd onderwys op straffe van broodsgebrek, de onderwyzers maakten sedert lang de Maat- | |
[pagina 247]
| |
schappy tot wat zy is, door dat verkeerde al te gul te leveren. Ik erken evenwel dat goed Onderwys ook materieel 'n onmogelykheid blyft, zoolang één persoon belast wordt met het onderwyzen van 'n groot aantal kinderen. Tien of twaalf leerlingen hebben de toewyding noodig van àl den tyd en àl de gaven van 'n bekwaam en welwillend onderwyzer. Met den besten wil reiken de krachten van één persoon niet toe, om te voldoen aan 't geestelyk opzuigings-vermogen van dertig, veertig, kinderen. De geplaagde meester is wel genoodzaakt 'n onkritisch watersoepje van dorre feiten voortezetten aan zooveel hongerige magen, en al verdiende ik de mauvaise-marque niet, waarvan onze tekst op blz. 17 spreekt, ik mag 't den man niet kwalyk nemen dat-i zich zoo brusk van de zaak afmaakte. Alle waar is naar z'n geld. Absolvo. (Wordt vervolgd.) |
|