Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij561.... is 't niet slecht alzoo, het kind te fatsoeneeren tot 'n zoet kind, door 't de geschiedenis van braaf Jantjen en beleefd Pietjen inteprenten, en 't gedurig te wyzen op beloonde deugd als prikkel ten-goede? Immers, òf 't kind gelooft, en dan wordt het 'n spekulant in zoet-zyn, òf 't gelooft niet, en 't vertrouwen is verloren. Mèt de belooning zal 't dan ook het ware goed-zyn minachten, en tevens 't weinige bruikbare dat men 't meedeelde in huis- en schoolkamer. By 't herdenken in later leeftyd aan de onwaarheden, die men ons opdischte in onze jeugd, komt zekere wrevel boven, die - in zachtgestemde harten niet het minst! - vry algemeen leidt tot menschenhaat. Hoe - aldus redeneert onbewust ons gemoed - zy die beweerden my lief te hebben, zy die geroepen waren my den weg te wyzen, zy bedrogen my... wat heb ik te wachten van vreemden? Misschien zal deze of gene my tegenwerpen, dat 'n groot deel van de dwalingen waarmee men ons trachtte te vullen in | |
[pagina 14]
| |
onze jeugd, tot het Onderwys en niet tot de Opvoeding behoort, en alzoo minder aan ouders dan aan leermeesters te wyten is. Ik geloof niet dat deze verschooning opgaat. Vooreerst: Onderwys is niet van Opvoeding te scheiden. Het onderwyzen immers bestaat in 't meedeelen van denkbeelden. Met deze denkbeelden wordt de geest van 't kind gevoed, en alzoo 't kind zelf opgevoed. Vervolgens vraag ik, of zy die zich niet in-staat voelen tot het doen eener goede keus van leermeesters voor hun kinderen, niet 'n voorbeeld zouden behooren te nemen aan zekeren torenwachter die geen equipage hield, omdat-i daarboven in z'n luchtwoning geen geschikte gelegenheid had om paarden te stallen? (Zie ook in 438, de parabel over ornis.) |
|