562.
Ik mag niet te lang uitweiden over de zonderlinge zaken die ons in
onze kindsheid worden ingeprent, en die 't onbelemmerd streven naar waarheid in
den weg staan. Niets zou me gemakkelyker vallen, dan deze geheele leesbeurt te
vullen met bydragen tot de waarheid der stelling: dat de inrichting onzer
maatschappy - en onze gekunstelde zeden! - 't vry
studeeren reeds van den aanvang af, zoo moeielyk mogelyk maken. Welk
begrip, om eens iets te noemen, moet zich 't kind vormen van den toestand dezer
landen in de middeleeuwen, wanneer hy daarvan niets weet, dan wat hem over die
graven geleerd is ‘die, volgens leentje in den Wouter
Pieterse, gedurig overgingen van 't eene huis in 't ander?’ - Wat
my betreft, de kans op schrynwerken staat goed. Ik ken er nog slechts
drie of vier meer, en die zal ik, met of zonder Gods hulp, ook wel kwytraken. -
Wat moet het kind denken over de eeuwige volksverhuizingen, die uit den aard
der zaak nooit zóó hebben plaats gehad als ze ons in de
schoolboekjes beschreven worden, of liever genoemd, want de
geschiedenis-fabrikanten wyden aan zulke gebeurtenissen gewoonlyk slechts 'n
enkelen regel, alsof ze de eenvoudigste zaak van de wereld vertelden? Welk
denkbeeld hecht het kind aan 't stichten van 'n stad, iets wat in den regel
niet geschieden kan, daar dit geen daad kan zyn van één persoon,
doch steeds 'n wording der dingen is, 'n soort van kristallizatie? Welke
voorstelling moet zich 't kind vormen van de roeping der mensheid, by alle
verrukkelyke vaderlandsliefden en gelooven die men hem als deugd
voorstelt? Hoe redt zich z'n gewiegd en gemangeld denkvermogen uit de
verwarrende vergelyking van 'n held brutus, 'n vaderlandsredder
scaevola, en 'n misdadiger
orsini? Welk begrip moet het zich maken van vrouwelyke lieftalligheid
en van goede trouw, wanneer