819.
Na
804 was ik moe van wyshedens. Ik had lust
in afwisseling. Misschien ook zocht ik aanleiding tot de volgende opmerkingen,
bydragen tot Vrye Studie op aesthetisch gebied.
In de waardeering van 'n kunstvoorbrengsel hechten we gewoonlyk te
veel waarde aan de soort waaronder men 't - al te konventioneel soms -
rangschikt, en te weinig aan de wyze van uitvoering. 'n Veldslag moge ons
belangryker voorkomen dan de stoffeering van 'n binnenkamer, hieruit volgt
geenszins dat de bataille-schilder, als zoodanig boven den
beoefenaar van 't genre staat. Deze opvatting zou overeenkomen met de
vals-poëtische meening dat de sterrekundige verheven is boven den
mineraloog of chemist. Het Zyn is altyd even belangryk, en de studie
daarvan even eerwaardig, onverschillig welken rang 't behandeld voorwerp
in onze schatting inneemt.
Het gebied van de Kunst is 'n republiek, waarin 't verschil van
bedryf geen onderscheid van stand meebrengt. De waarde der burgers wordt
bepaald door de wyze waarop ze dat bedryf uitoefenen.
Dit laatste - altyd in-verband met
30 - houd ik voor hoofdzaak.
Indien 't evenwel kon te-pas komen den kunstenaar hooger of lageren
rang aantewyzen volgens de soort der kunst die-n-i beoefent, zou de
paradoks verdedigbaar zyn dat het mindere boven 't meerdere staat. Wie met
weinig of onbeduidende gegevens 'n indruk te-weeg brengt, gelykstaande met dien
waartoe anderen legioenen strydende vallende juichende beeldjes noodig-hebben,
moest ter aanvulling van 't ontbrekende zooveel meer ziel uitgeven als er aan
't gewicht van de behandelde onderwerpen te-kort kwam. M'n likdoorn-his-
| |
torie kost me minstens zooveel als de pedante nummers.
Misschien zou men 'n horace vernet die op kunsttriomf
boogt, kunnen antwoorden: ik geloof 't graag... je hebt altyd heele legers die
je bystaan!
Toch neem ik die paradoks niet in bescherming, en doelde daarop
slechts om de onrechtvaardigheid van 'n stipt-tegenovergestelde meening te doen
in 't oog vallen. 't Verdedigen der voorwaardelyke verdienste van
kunstvoortbrengselen die zich op zoogenaamd-lager terrein bewegen, zou al zeer
spoedig leiden tot het ònvoorwaardelyk kiezen van zoodanig terrein, om
zinledige opvatting en gebrekkige uitvoering te verschoonen. De eenvoudigheid
of armoede van de ter behandeling gekozen gegevens, mag evenmin ter
verontschuldiging van plichtverzuim dienen, als het tegendeel.Vernet heeft geen recht zich te beroepen op de
moeielykheid om zooveel kavallerie behoorlyk te stallen op z'n doek. 't Stond
aan hèm, 'n paar eskadrons aftedanken. Anderen weer mogen niet klagen
over de soberheid van hun donnêes. Ze hadden hun slapende
keukenmeid 'n paar kameraadjes kunnen geven, en ook 't traditioneele ‘bos
wortelen’ was vatbaar voor vermenigvuldiging, zonder de minste
verkwisting van vernuft.
Ga naar voetnoot*
Ik moet ook hier alzoo waarschuwen tegen de hebbelykheid om uit
algemene stellingen juist de enkele byzonderheid aantegrypen die tot
verkeerde toepassing leiden kan. 't Ware anders te vreezen dat we al zeer
spoedig dat lage hoorden aanvoeren als vrybrief voor zinledige opvatting of
slordige behandeling, en we liepen aldra gevaar, de ons uit 'n vorig nummer
eenigszins bekende ‘één heer met één hond en
één haas’ te zien gelyken op 'n vrouw met kat en hagedis,
onder voorwendsel dat de afwezigheid van zware kavallerie verschooning
meebrengt voor de grofste achteloosheid.
|
-
voetnoot*
-
Noot van 1876. Aan zoodanige verkwisting
maken de meeste schilders zich zelden schuldig. De oorzaak is verregaand
gebrek aan oorspronkelykheid, 'n fout die eens-voor-al de patienten bewegen
moest zich toeteleggen op 'n ander ambacht dan 't hanteeren van 't penseel.
Hoe, in-weerwil hiervan, zoo vélen zich schilder noemen, en ook by
anderen daarvoor doorgaan, is sedert eeuwen toeteschryven aan 'n dwaling van
gelyke soort als die welke aspirant-dichters naar deze of gene modellen
verwyst... naar
vondel, by-voorbeeld. Men
spreekt telkens van 'n ‘school’ en gaat in de leer by oude
meesters, alsof de ziel 'n zwavelstokje ware, dat men hier-of-daar kan
aansteken aan 'n kooltje vuur. Wie nu hierby bedenkt dat er onder die oude
meesters in de schilderkunst - de zéér beroemden waarlyk niet
uitgesloten! - veel doove kolen worden gevonden, veel ambachtsluî
zonder andere verdiensten dan dat ze bestelde poppetjes leverden aan de Kerk,
heeft 'n antwoord op de vraag, waarom over 't algemeen de schilders zoo arm zyn
aan 't hoofdbestanddeel van de Kunst, aan scheppingsvermogen,
aan poezie!
Doch al waren de ‘meesters’ die men zich
ten-voorbeeld stelt, inderdaad artisten geweest - iets wat ik met zeer
weinig uitzondering ontken - dan nog blykt er uit al dat aanpryzen en
gebruik maken van ‘school’ dat men weinig besef heeft van de wys
waarop Kunst - ware wezenlyke scheppende Kunst! - in de ziel van den
kunstenaar ontstaat en zich behoort te ontwikkelen. Aannemende dat
michel angelo,
rafael, rubens,
rembrandt, e.d. altyd
leveranciers waren van schoone schilderstukken - wat te veel aangenomen is: die
al te beroemde mannen hebben meermalen foeileelyke dingen voor den dag
gebracht, om nu niet te spreken van de byna doorgaande geesteloosheid van hun
werk! - dan nog zal de ware artist geen andere behoefte voelen aan 't staren op
hun arbeid, dan noodig is om hun 't een-of-ander ambachtelyk handigheidjen in
de uitvoering aftezien. Wat de indrukken aangaat, hy heeft
schooner beelden - dieper ideën vooral! - in de ziel, dan zy hem
leveren kunnen. En wie géén artist is, géén
schepper, géén poeet, zal 't waarachtig niet worden door
navolging. Zonderling dat deze eenvoudige waarheid zoo moeielyk te
vatten schynt! Ieder weet toch dat men zich niet voeden kan met de spys die 'n
ander gebruikt heeft? Niemand immers beweert dat men zwemmen leert door naar 'n
visch te kyken? Kunst - ik spreek alweer niet van 't ambachtelyk
onderdeel: van de uitvoering - Kunst moet van binnen naar buiten
werken, en niet omgekeerd. Even als in de noot op
731, naar aanleiding van dat zotte
aanpryzen van vondel als model, vraag ik: indien 't volgen van
'n pretensen ‘meester’ den kunstenaar 'n behoefte is, wien heeft
dan die ‘meester’ gevolgd? De eisch van geniale Kunst is juist dat
men géén voorgangers hebbe. Het tegenovergesteld grondbeginsel
draagt de schuld dat de wereld ten-allen-tyde overstroomd werd met brekebeenen.
En dit geldt voor andere vakken vooral niet minder dan in de schilderkunst.
(921,
947.) Zoolang er van katheders gedoceerd
wordt dat het om ryk te worden, voldoende is z'n oogen te vestigen op 'n ryke -
of... op iemand die voor ryk doorgaat - spreekt het vanzelf dat weinigen
de handen uitsteken. Waarom zou men zich blootstellen aan de tragische ervaring
waarop ik doelde in 30, als men de smart van 't
bevrucht worden, van dracht en verlossing, zoo gemakkelyk kon uitwinnen? Ik
vraag aan de Van Vlotens die op 't gebied van Kunst en Litteratuur
modellen aanpryzen, welk nut zyzelf van hun methode hebben
getrokken? Ze zullen moeten erkennen dat hiervan tot-nog-toe bitter weinig
gebleken is. Wat al dichters en kunstenaars zouden we hebben, als hun
wawelpraat opging! De oorzaak van die gladverkeerde les ligt alweer in armoed
van geest en in luiheid. Te traag en te dor om zelf wat degelyks
voorttebrengen, geven die heeren zich den schyn iets verricht te hebben door 't
verwyzen naar 'n ander, liefst naar 'n doode met wien niemand konkurreert, en
die dus niet in den weg staat. (657) Wat zou men
zeggen van den bakker die, in-plaats van brood te leveren, z'n klanten
afscheepte met den raad om 'n verhandeling over panifikatie te bestudeeren! Of:
zich te verzadigen aan 't indenken van de voedingskracht
der duivekaters die opgegraven zyn te Pompeji? Om ten-slotte terugtekeeren
op m'n meening over de byna algemeene armoed aan poëzie by schilders,
breng ik als tegenstelling de stukken van
alma tadema in herinnering.
Ziedaar iemand die schept, iemand die de Natuur der dingen weet
en durft te coëfficieeren met eigen opvatting, ziedaar 'n
artist! En dit blyft zoo, al ware die opvatting verkeerd, en al
beweerden de mannen van 't ambacht dat-i fouten maakt in de uitvoering
van z'n denkbeelden.
|